ECLI:NL:RBOVE:2025:6749

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 november 2025
Publicatiedatum
20 november 2025
Zaaknummer
84.132209-24 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een rechtspersoon voor het op de markt brengen van illegaal gekapt hout

Op 20 november 2025 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen [verdachte] B.V., die werd beschuldigd van het op de Europese markt brengen van Ipé-hout afkomstig uit Brazilië en Suriname zonder te voldoen aan de zorgvuldigheidseisen van de Houtverordening. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, in de periode van 1 juli 2023 tot en met 15 augustus 2023, meermalen opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de wet. De rechtbank oordeelde dat de verdachte als marktdeelnemer verplicht was om zorgvuldigheid te betrachten en de nodige procedures en maatregelen te hanteren om de herkomst van het hout te verifiëren. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte dit naliet, waardoor het risico bestond dat het hout illegaal gekapt was. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 35.000, waarvan € 25.000 voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de bedrijfsmatige omstandigheden van de verdachte en de stappen die de verdachte heeft ondernomen om haar due diligence-systeem te verbeteren. De uitspraak benadrukt het belang van naleving van de Houtverordening en de verantwoordelijkheden van marktdeelnemers in de strijd tegen illegale houtkap.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige economische kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 84.132209-24 (P)
Datum vonnis: 20 november 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] B.V.,
gevestigd aan de [vestigingsplaats].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
6 november 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door de vertegenwoordiger van verdachte, [naam], en de raadsvrouwen van verdachte mr. C.W. Noorduyn en mr. J.N. Vanhoutte, advocaten in 's-Gravenhage, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en bondig weergegeven, op neer dat verdachte in de periode van 1 juli 2023 tot en met 15 augustus 2023, samen met anderen of alleen, al dan niet opzettelijk, als marktdeelnemer, zendingen Ipé-hout afkomstig uit Brazilië en/of Suriname op de Europese markt heeft gebracht zonder te voldoen aan het stelsel van zorgvuldigheidseisen in de zin van de Europese Houtverordening.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
zij als marktdeelnemer, in of omstreeks de periode van 1 juli 2023 tot en met 15 augustus 2023 te Rotterdam en/of te Harderberg, althans in Nederland,tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,al dan niet opzettelijk,in strijd heeft gehandeld met een bij ministeriële regeling, te weten de Regeling natuurbescherming, aangewezen voorschrift van een EU-verordening, te weten artikel 4 van de Verordening (EU) nr. 995/2010 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 20 oktober 2010 tot vaststelling van de verplichtingen van marktdeelnemers die hout en houtproducten op de markt brengen (PbEU 2010, L 295),
door als marktdeelnemer geen zorgvuldigheid te betrachten bij het op de markt brengen van hout en/of houtproducten, te weten door in strijd te handelen met het stelsel van zorgvuldigheidseisen van artikel 6, eerste lid, van deze verordening, doordat hij, verdachte, en/of diens mededader(s),bij:- een zending uit Brazilië betreffende 21.911 m3 Ipé hout (Container [code 2]) op of omstreeks 3 juli 2023 en/of- een zending uit Suriname betreffende 127 bundels met in totaal 203.085 m3 Ipé hout op of omstreeks 9 augustus 2023
geen, althans onvoldoende,:a. maatregelen en/of procedures heeft/hebben gehanteerd die toegang boden tot de juiste informatie met betrekking tot:- land waar het hout is gekapt en/of,• het subnationale gebied waar het hout is gekapt en/of• de kapconcessie en/of- naam en adres van de persoon die het hout aan de marktdeelnemer heeft geleverd en/of,- documenten of andere informatie waaruit blijkt dat het hout of de houtproducten in overeenstemming met de toepasselijke wetgeving zijn,
en/ofb. risicobeoordelingsprocedures heeft/hebben gehanteerd die de verdachte(n) en/of dienst mededader(s) in staat heeft/hebben gesteld om het risico te analyseren en/of in te schatten, dat illegaal gekapt hout en/of houtproducten van dergelijk hout op de markt werden gebracht, waardoor het onderkende risico (zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 sub C van de EUTR) verwaarloosbaar was, immers heeft/hebben verdachte(n) en/of diens mededader(s) nagelaten rekening te houden met relevante risicobeoordelingscriteria, waaronder:- verzekering van de naleving van de geldende wetgeving en/of;- prevalentie van illegale kap van specifieke boomsoorten en/of;- prevalentie van illegale kap of praktijken in het land en/of subnationale gebied waar het hout gekapt is en/of;- de complexiteit van de toeleveringsketen van hout en/of houtproducten en/of heeft/hebben hij, verdachte, en/of diens mededader(s), onvoldoende,;
c. een geheel van maatregelen en/of risicobeperkingsprocedures gehanteerd die in verhouding staan tot dat risico en toereikend zijn om deze risico’s effectief te minimaliseren.
3.
De bewijsmotivering [1]
3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit dat verdachte integraal van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal hierna eerst het juridisch kader uiteenzetten. Daarna zal de rechtbank het bewijs in deze strafzaak beschrijven. Vervolgens zal de rechtbank beschrijven waarom zij tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde komt. De rechtbank zal daarbij, voor zover relevant, ingaan op de nadere standpunten van de officier van justitie en de verdediging.
Het juridisch kader
Op 1 januari 2024 is de Wet natuurbescherming (Wnb) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat de ten laste gelegde periode vóór die datum ligt, is de Wnb met de onderliggende regelingen van toepassing in deze zaak. Uit de bepalingen van de sinds 1 januari 2024 in werking getreden Omgevingswet hieromtrent is niet gebleken van een gewijzigd inzicht van de wetgever.
Op basis van artikel 4.8 Wnb in samenhang bezien met artikel 4.1 van de Regeling natuurbescherming is het verboden om in strijd te handelen met de artikelen 4 en 5 van de Houtverordening. [2] De Houtverordening bevat verplichtingen voor marktdeelnemers die hout en houtproducten op de Europese markt willen brengen om illegale houtkap en de daarmee samenhangende handel tegen te gaan. Artikel 4 lid 2 van de Houtverordening bepaalt daarom dat marktdeelnemers zorgvuldigheid moeten betrachten alvorens zij hout of houtproducten op de Europese markt brengen. Daarvoor dienen zijn een geheel van procedures en maatregelen toe te passen. Dit wordt “het stelsel van zorgvuldigheidseisen” genoemd. Het stelsel van zorgvuldigheidseisen is neergelegd in artikel 6 van de Houtverordening en omvat drie stappen:
Een marktdeelnemer moet informatie verzamelen over de herkomst van het hout. Daartoe moet hij maatregelen en/of procedures hanteren die toegang bieden tot de juiste informatie met betrekking tot onder meer het land waar het hout is gekapt, de naam en het adres van de persoon die het hout aan de marktdeelnemer heeft geleverd en/of documenten of andere informatie waaruit blijkt dat het hout of de houtproducten in overeenstemming met de toepasselijke wetgeving zijn.
Aan de hand van die informatie moet een marktdeelnemer het risico inschatten dat het hout illegaal gekapt is. Daartoe moet hij risicobeoordelingsprocedures hanteren die haar in staat stellen het risico te analyseren en/of in te schatten dat illegaal gekapt hout en/of houtproducten van dergelijk hout op de markt worden gebracht. Relevante beoordelingscriteria daarbij zijn onder meer: verzekering van de naleving van de geldende wetgeving, prevalentie van illegale kap van specifieke boomsoorten, prevalentie van illegale kap of praktijken in het land en/of het subnationale gebied waar het hout gekapt is en de complexiteit van de toeleveringsketen van hout(producten).
Indien uit stap 2 volgt dat het risico op illegale houtkap niet verwaarloosbaar is, moet de marktdeelnemer mitigerende maatregelen nemen om de risico’s effectief te minimaliseren. In een uiterst geval kan dat betekenen dat de marktdeelnemer moet afzien van import.
Om te beoordelen of verdachte ten aanzien van de import van de ten laste gelegde zendingen Ipé-hout verplicht was dit stelsel van zorgvuldigheidseisen toe te passen, moet de rechtbank eerst de vraag beantwoorden of verdachte ten aanzien van deze zendingen kan worden aangemerkt als marktdeelnemer zoals bedoeld in de Houtverordening.
Ingevolge artikel 2 onder c van de Houtverordening is een marktdeelnemer een natuurlijke of rechtspersoon die hout of houtproducten op de Europese markt brengt. Artikel 2 onder b van de Houtverordening definieert “op de markt brengen” als: “het op enigerlei wijze, ongeacht de gebruikte verkooptechniek, voor de eerste maal leveren van hout of houtproducten op de interne markt met het oog op distributie of gebruik in het kader van een handelsactiviteit (…)”. Ter verduidelijking van bepaalde onderdelen van de Houtverordening, heeft de Europese Commissie een mededeling gepubliceerd onder de naam “Richtsnoeren voor de EU-Houtverordening” (hierna: de Richtsnoeren). [3] Hoewel de Richtsnoeren niet wettelijk bindend zijn, worden deze wel van belang geacht bij het interpreteren van de bepalingen van de Houtverordening. In de Richtsnoeren is, voor zover hier van belang, beschreven dat voor hout dat is gekapt buiten de Europese Unie, de entiteit die optreedt als de importeur wanneer het hout door de EU-douaneautoriteiten wordt ingeklaard voor vrij verkeer in de Europese Unie met het oog op distributie of gebruik in het kader van een handelsactiviteit, als marktdeelnemer moet worden aangemerkt in de zin van de Houtverordening. In de meeste gevallen kan de importeur worden geïdentificeerd als de genoemde of genummerde geadresseerde in het douaneaangiftedocument. De definitie van ‘marktdeelnemer’ is in dit geval onafhankelijk van het eigendom van het product of andere contractuele regelingen. Uit het in de Richtsnoeren op pagina 19 beschreven scenario 4 kan worden afgeleid dat een (douane)expediteur die het hout inklaart en vervolgens aflevert bij de koper, louter optreedt als vertegenwoordiger en in die hoedanigheid niet kan worden aangemerkt als de marktdeelnemer.
De feiten en omstandigheden
[verdachte] B.V.
[verdachte] B.V. (hierna: verdachte) is op 16 november 2017 opgericht en zij is gevestigd op het adres [vestigingsplaats]. De bedrijfsactiviteiten bestaan uit “groothandel in landbouwmachines, werktuigen en tractoren” en “groothandel in hout en plaatmaterieel”, met als nadere toelichting: “het verhandelen van, waaronder begrepen import, export en transitohandel van hout, houtproducten en aanverwante machines, machineonderdelen en alle overige met de bedrijfsvoering verband houdende producten”.
[bedrijf 1] B.V. is sinds 22 december 2021 enig aandeelhouder van verdachte en [bedrijf 2] B.V. is sinds 16 november 2017 enig bestuurder van verdachte. [4]
Stichting Administratiekantoor [bedrijf 1] is sinds 5 december 2023 enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 1] B.V. [5] Stichting Administratiekantoor [bedrijf 2] is sinds 5 december 2023 enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 2] B.V. [6] [naam] , verschenen ter zitting als vertegenwoordiger van verdachte, is sinds 5 december 2023 enig bestuurder van zowel Stichting Administratiekantoor [bedrijf 1] als Stichting Administratiekantoor [bedrijf 2]. [7]
[naam] heeft op de zitting verklaard dat hij in de ten laste gelegde periode (indirect) bestuurder was van verdachte. [8]
Een zending uit Brazilië betreffende 21,911 m3 Ipé-hout op 3 juli 2023
In het douaneaangiftedocument, met aangiftenummer [code 1], staat verdachte als “geadresseerde” en “koper” genoemd. [bedrijf 3] B.V. heeft de aangifte ingediend, staat daarin vermeld als “vertegenwoordiger” en heeft de verschuldigde btw betaald. Het document ziet op de levering van een partij Ipé-hout, in container [code 2], met 3 juli 2023 als ontvangstdatum. De verkoper van de partij betreft
[bedrijf 4] SA, gevestigd in Portugal. [9] De factuur van [bedrijf 4], gericht aan verdachte, vermeldt dat het een partij betreft van 21,911 m3 Ipé-hout, geleverd middels de container met genoemd nummer. [10] In het document “Toestemming tot wegvoering” staat vervolgens dat genoemde container op 3 juli 2023 vanuit Brazilië is vervoerd naar Nederland. Verdachte staat als “importeur”, “geadresseerde” en “aangever” op genoemd document weergegeven. [11]
Een zending uit Suriname betreffende 121 bundels met in totaal 203,085 m3 Ipé-hout op
9 augustus 2023
In het douaneaangiftedocument, met aangiftenummer [code 3], staat verdachte als “geadresseerde” en “koper” genoemd. [bedrijf 3] B.V. heeft de aangifte ingediend, staat daarin vermeld als “vertegenwoordiger” en heeft de verschuldigde btw betaald. Het document ziet op de levering van een partij Ipé-hout, verdeeld over tien verschillende containers, met 9 augustus 2023 als ontvangstdatum. De verkoper van de partij betreft [bedrijf 5], gevestigd in Suriname. [12] [bedrijf 3] B.V. heeft genoemde containers uitgepakt. De factuur van [bedrijf 3] B.V. aan verdachte van 15 augustus 2023 vermeldt dat het een partij betrof van 121 bundels van in totaal 203,085 m3 Ipé-hout. [13] In het document “Toestemming tot wegvoering” staat vervolgens dat de containers op 9 augustus 2023 vanuit Suriname zijn vervoerd naar Nederland. Verdachte staat als “importeur”, “geadresseerde” en “aangever” op genoemd document weergegeven. [14]
Overwegingen en oordeel
Marktdeelnemer ten aanzien van de zending Ipé-hout uit Brazilië
De verdediging heeft betoogd dat verdachte geen marktdeelnemer is ten aanzien van de ten laste gelegde zending Ipé-hout uit Brazilië, omdat zij deze zending op verzoek van het Duitse bedrijf [bedrijf 6] GmbH in [plaats] heeft ingeklaard omdat [bedrijf 6] GmbH daar geen vergunning voor had en verdachte wel, zo heeft [naam] ter zitting verklaard, en dat verdachte daarmee louter als vertegenwoordiger/administratief importeur heeft opgetreden.
De rechtbank is op basis van het dossier van oordeel dat verdachte ten aanzien van de ten laste gelegde zending Ipé-hout uit Brazilië wel als marktdeelnemer moet worden aangemerkt. Uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, volgt dat verdachte “importeur”, “geadresseerde” en/of “aangever” was van de zending Ipé-hout uit Brazilië. Bovendien staat verdachte ook als “koper” genoemd in het douaneaangiftedocument van deze zending en heeft de verkoper van die levering de factuur aan verdachte gericht. De rechtbank is op grond daarvan van oordeel dat verdachte als importeur heeft opgetreden toen de ten laste gelegde zending Ipé-hout uit Brazilië door de EU-douaneautoriteiten is ingeklaard voor vrij verkeer in de Europese Unie met het oog op distributie of gebruik in het kader van een handelsactiviteit.
Of verdachte wel of niet de koper was van de zending Ipé-hout en deze op het moment van het inklaren wel of niet in eigendom had, is niet relevant nu de definitie van “marktdeelnemer” onafhankelijk is van het eigendom van het product of andere contractuele regelingen. Het door de verdediging geschetste onderscheid tussen een economische importeur en een administratieve importeur vindt geen steun in het recht. Voor zover de verdediging heeft bedoeld te betogen dat verdachte louter als douane(expediteur) heeft opgetreden en dus als vertegenwoordiger moet worden aangemerkt, dan volgt de rechtbank dat standpunt niet. Immers, verdachte heeft zich zowel ten behoeve van de zending uit Suriname – in welk verband verdachte als marktdeelnemer moet worden aangemerkt (zie hierna) – als de zending uit Brazilië bediend van een vertegenwoordiger, namelijk in beide gevallen dezelfde (douane)expediteur [bedrijf 3] B.V. De stelling van de verdediging dat verdachte de zending Ipé-hout uit Brazilië op verzoek van [bedrijf 6] GmbH in [plaats] heeft ingeklaard dan wel heeft laten inklaren omdat [bedrijf 6] GmbH daar geen vergunning voor had, althans niet aan de importvereisten voldeed, en verdachte wel, onderstreept naar het oordeel van de rechtbank te meer dat niet [bedrijf 6] GmbH maar verdachte de importeur is geweest.
Marktdeelnemer ten aanzien van de zending Ipé-hout uit Suriname
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, vast dat verdachte als importeur heeft opgetreden toen de ten laste gelegde zending Ipé-hout uit Suriname door de EU-douaneautoriteiten is ingeklaard voor vrij verkeer in de Europese Unie met het oog op distributie of gebruik in het kader van een handelsactiviteit. De rechtbank merkt verdachte daarom ten aanzien van deze zending als marktdeelnemer aan. [naam] heeft verklaard dat ook hij verdachte beschouwt als de marktdeelnemer. [15]
Is het stelsel van zorgvuldigheidseisen toegepast?
Het voorgaande brengt met zich dat verdachte verplicht was het stelsel van zorgvuldigheidseisen in de zin van artikel 6 van de Houtverordening te hanteren ten aanzien van beide ten laste gelegde zendingen.
De marktdeelnemer heeft op basis van voornoemde verplichtingen een zogenaamde poortwachtersfunctie met bijbehorende verantwoordelijkheden bij het op de markt brengen van het hout. Verdachte heeft als marktdeelnemer de beslissing genomen om Ipé-hout uit Brazilië en Suriname naar Nederland te importeren. Het stelsel van zorgvuldigheidseisen brengt dan verplichtingen met zich. De wijze waarop en de vorm waarin verdachte als marktdeelnemer aan die verplichtingen kan voldoen is vrij, maar dat aan die verplichtingen is voldaan dient wel aantoonbaar (en dus controleerbaar) te zijn.
Het is de rechtbank op basis van het procesdossier en het onderzoek op de zitting niet gebleken dat verdachte voorafgaand aan de import van de ten laste gelegde zendingen Ipé-hout uit Brazilië en Suriname aantoonbaar (en dus controleerbaar) over enig document met informatie over de herkomst van het hout heeft beschikt (stap 1). Bij het ontbreken van zulke informatie heeft verdachte als marktdeelnemer evenmin het risico kunnen inschatten dat het hout illegaal gekapt is (stap 2) en, voor zover het risico op illegale houtkap niet verwaarloosbaar is, mitigerende maatregelen kunnen nemen om de risico’s te beperken
(stap 3). Verdachte heeft het stelsel van zorgvuldigheidseisen in zijn geheel niet toegepast.
Volgens de verdediging hebben anderen dan verdachte zich bezig gehouden met de uitvoering van de stappen van het stelsel van zorgvuldigheid en is daarmee voldaan aan de eisen. Zo is verdachte met [bedrijf 6] GmbH overeengekomen dat laatstgenoemde de due diligence met betrekking tot de zending uit Brazilië zou verzorgen. Met betrekking tot de zending uit Suriname werd de due diligence verzorgd door [verdachte] N.V., een zusterbedrijf van verdachte in Suriname en tevens verkoper/exporteur van de partij Ipé-hout in kwestie.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt als volgt. Al aangenomen dat sprake was van deugdelijke due diligence door derden, dan nog ontsloeg dit verdachte niet van haar verantwoordelijkheid om zich als poortwachter zelfstandig ervan te vergewissen dat was voldaan aan elke voorgeschreven stap van het stelsel van zorgvuldigheidseisen, alvorens het hout te importeren. Verdachte was tenminste gehouden om de benodigde gedocumenteerde informatie en risicobeoordeling – waarvan overigens geenszins is gebleken dat die door wie dan ook is uitgevoerd – tot zich te nemen en op basis daarvan zelfstandig af te wegen of zij, al dan niet na het nemen van extra maatregelen, tot import over mocht gaan. Niet gebleken is dat zij dit een en ander in het kader van de ten laste gelegde zendingen heeft gedaan.
Dit verzuim kan niet achteraf worden hersteld. Dat verdachte na het op de markt brengen getracht heeft (deels) alsnog aan de zorgvuldigheidsnormen te voldoen door onder meer – op vordering van het opsporingsteam – documentatie te vergaren en zich sindsdien inspanningen heeft getroost haar due diligence system op orde te brengen, is in het kader van de beoordeling van het ten laste gelegde dan ook niet relevant.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte in strijd heeft gehandeld met het stelsel van zorgvuldigheidseisen in deze zin van artikel 6 van de Houtverordening.
Strafbaarheid van de rechtspersoon
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan een rechtspersoon aangemerkt worden als dader van een strafbaar feit indien de desbetreffende gedraging redelijkerwijs aan haar kan worden toegerekend. De vraag wanneer een (verboden) gedraging in redelijkheid aan
een rechtspersoon kan worden toegerekend is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is de vraag of de gedraging (het handelen of nalaten) heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon.
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat verdachte volgens haar bedrijfsactiviteiten onder meer moet worden aangemerkt als een groothandel in hout en dat zij hout en houtproducten importeert. Het op de Europese markt brengen van hout of houtproducten – waarbij ingevolge de Houtverordening de verplichting rijst de voorgeschreven zorgvuldigheid te betrachten, hetgeen verdachte heeft nagelaten – past dan in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon en is haar ook dienstig. Verdachte heeft in de ten laste gelegde periode, als marktdeelnemer, hout afkomstig uit Brazilië en Suriname op de Europese markt gebracht zonder te voldoen aan het stelsel van zorgvuldigheidseisen in de zin van de Houtverordening. Dit nalaten vond plaats in de sfeer van de rechtspersoon en kan verdachte daarom worden toegerekend.
Opzet
De rechtbank stelt vast dat [naam] in de ten laste gelegde periode de (indirect) bestuurder van verdachte was. Dit brengt naar het oordeel van de rechtbank met zich dat [naam] gehouden was om bij het op de Europese markt brengen van de ten laste gelegde zendingen Ipé-hout uit Brazilië en Suriname de zorgvuldigheid te betrachten die de Houtverordening vereist. Door dit na te laten en niet te controleren of (één van) de werknemers van verdachte het wel (op deugdelijke wijze) deed, heeft [naam] bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat door verdachte niet werd voldaan aan het stelsel van zorgvuldigheidseisen in de zin van de Houtverordening en die kans heeft hij op de koop toegenomen. In die zin heeft verdachte ten aanzien van de ten laste gelegde zendingen Ipé-hout gehandeld met het voor een bewezenverklaring vereiste (voorwaardelijk) opzet.
De verklaring van [naam] dat hij in de veronderstelling verkeerde dat aan het zorgvuldigheidsstelsel werd voldaan, maakt dat oordeel niet anders. Uit het opzet van [naam] kan het opzet van verdachte worden afgeleid.
Conclusie
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich in de ten laste gelegde periode schuldig heeft gemaakt aan het op de Europese markt brengen van de ten laste gelegde zendingen Ipé-hout afkomstig uit Brazilië en Suriname zonder te voldoen aan de zorgvuldigheidseisen in de zin van de Houtverordening.
Partiële vrijspraak
De rechtbank zal verdachte partieel vrijspreken van het ten laste gelegde medeplegen, omdat van een nauwe en bewuste samenwerking met een of meer anderen niet is gebleken.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de inhoud van de opgegeven bewijsmiddelen van het aan verdachte ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen dat:
zij, als marktdeelnemer, in de periode van 1 juli 2023 tot en met 15 augustus 2023 in Nederland, meermalen, opzettelijk, in strijd heeft gehandeld met een bij ministeriële regeling, te weten de Regeling natuurbescherming, aangewezen voorschrift van een EU-verordening, te weten artikel 4 van de Verordening (EU) nr. 995/2010 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 20 oktober 2010 tot vaststelling van de verplichtingen van marktdeelnemers die hout en houtproducten op de markt brengen (PbEU 2010, L 295),door als marktdeelnemer geen zorgvuldigheid te betrachten bij het op de markt brengen van hout en/of houtproducten, te weten door in strijd te handelen met het stelsel van zorgvuldigheidseisen van artikel 6, eerste lid, van deze verordening,
doordat zij, verdachte, bij:- een zending uit Brazilië betreffende 21,911 m3 Ipé-hout (container [code 2]) op
3 juli 2023 en- een zending uit Suriname betreffende 121 bundels met in totaal 203,085 m3 Ipé-hout op
9 augustus 2023
geen,a. maatregelen en/of procedures heeft gehanteerd die toegang boden tot de juiste informatie met betrekking tot:- het land waar het hout is gekapt en,• het subnationale gebied waar het hout is gekapt en,• de kapconcessie en,- de naam en het adres van de persoon die het hout aan de marktdeelnemer heeft geleverd en,- documenten of andere informatie waaruit blijkt dat het hout of de houtproducten in overeenstemming met de toepasselijke wetgeving zijn,
en geenb. risicobeoordelingsprocedures heeft gehanteerd die de verdachte in staat heeft gesteld om het risico te analyseren en in te schatten, dat illegaal gekapt hout en/of houtproducten van dergelijk hout op de markt werden gebracht, waardoor het onderkende risico (zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 sub c van de EUTR) verwaarloosbaar was, immers heeft verdachte nagelaten rekening te houden met relevante risicobeoordelingscriteria, waaronder:- verzekering van de naleving van de geldende wetgeving en,- prevalentie van illegale kap van specifieke boomsoorten en,- prevalentie van illegale kap of praktijken in het land en subnationale gebied waar het hout gekapt is en,- de complexiteit van de toeleveringsketen van hout,
en/of houtproducten
en onvoldoende
c. een geheel van maatregelen en/of risicobeperkingsprocedures gehanteerd die in verhouding staan tot dat risico en toereikend zijn om deze risico’s effectief te minimaliseren.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 4.8 van de Wet natuurbescherming, artikel 4.1 van de Regeling natuurbescherming, de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf:
overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 4.8 van de Wet natuurbescherming, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

6.De strafmotivering

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte wordt veroordeeld tot betaling van een geldboete van € 50.000,--, waarvan € 20.000,-- voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een veroordeling komt, verzoekt de verdediging aan verdachte een symbolische straf op te leggen.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de bedrijfsmatige omstandigheden van verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De aard en de ernst van het strafbare feit
Verdachte heeft, als marktdeelnemer, opzettelijk zendingen Ipé-hout afkomstig uit Brazilië en Suriname op de Europese markt gebracht zonder te voldoen aan het stelsel van zorgvuldigheidseisen in de zin van de Houtverordening. De Houtverordening is in het leven geroepen om illegale houtkap en de daarmee samenhangende handel te bestrijden. Illegale houtkap is een ernstig maatschappelijk probleem van groot internationaal belang. Dit draagt bij aan ontbossing en bedreigt daarmee de biodiversiteit. Ook ondermijnt het duurzaam bosbeheer en duurzame bosontwikkeling, kan het bijdragen aan woestijnvorming en bodemerosie en kan het extreme weersomstandigheden en overstromingen verergeren. Bovendien gaat illegale houtkap doorgaans ook gepaard met ondermijnende criminaliteit, wat een goed bestuur en lokale gemeenschappen ter plaatste aantast. Door in het geheel niet te voldoen aan de zorgvuldigheidseisen die uit de Houtverordening voortvloeien, maar wel Ipé-hout op de Europese markt te brengen, heeft verdachte het risico genomen dat dit hout illegaal gekapt is. Verdachte heeft zich totaal niet bekommerd om het maatschappelijk belang dat is gemoeid met het tegengaan van illegale houtkap. De rechtbank rekent dit haar aan.
De bedrijfsmatige omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van verdachte van 16 april 2025. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld. Ook heeft de rechtbank acht geslagen op wat op de zitting namens verdachte over haar bedrijfsmatige omstandigheden is verklaard. Verdachte heeft de nodige stappen gezet in de verbetering van haar due diligence system en heeft haar toeleveranciers in Suriname door een extern adviesbureau onder de loep laten nemen. Daartoe heeft een legaliteitsmanager in dienst genomen die in Suriname gestationeerd is. Ook heeft verdachte een scheiding aangebracht in enerzijds inkoopmedewerkers en anderzijds verkoopmedewerkers. Tot slot is ervoor gezorgd dat inmiddels wel ‘live’ informatie-uitwisseling plaatsvindt tussen verdachte en zusterbedrijf [verdachte] N.V. in Suriname.
Verdachte draait de laatste jaren verlies, maar er lijkt hoop te zijn voor de toekomst. Een hoge geldboete zou in dit stadium echter kunnen leiden tot faillissement.
De strafoplegging
De rechtbank stelt voorop dat de Europese wetgever beoogt dat overtreders van de Houtverordening doeltreffend, evenredig en afschrikkend worden bestraft. De aard en de ernst van het bewezenverklaarde maken naar het oordeel van de rechtbank dan ook dat in beginsel niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een forse onvoorwaardelijke geldboete. De rechtbank zal ook rekening houden met straffen die in vergelijkbare gevallen door rechters zijn opgelegd. Omdat verdachte maatregelen heeft getroffen om voortaan wel te voldoen aan het stelsel van zorgvuldigheidseisen in de zin van de Houtverordening en daar de nodige inspanningen voor (heeft) verricht, ziet de rechtbank aanleiding om een lagere en deels voorwaardelijke geldboete aan verdachte op te leggen dan de officier van justitie heeft gevorderd. De rechtbank beoogt naast het vergeldende karakter van een straf met het voorwaardelijk strafgedeelte – als stok achter de deur – zoveel mogelijk te bewerkstelligen dat verdachte in de toekomst de regels zal (blijven) naleven.
De rechtbank acht, alles afwegend, passend en geboden om aan verdachte op te leggen een geldboete van € 35.000,--, waarvan € 25.000,-- voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Dit betekent dat verdachte het voorwaardelijk gedeelte van de geldboete nu niet hoeft te betalen, op voorwaarde dat zij binnen drie jaren niet nogmaals een strafbaar feit pleegt.

7.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen en de artikelen 14a, 14b, 14c, 23 en 24c Sr.
8.
De beslissing
De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 4.8 van de Wet natuurbescherming, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot betaling van
een geldboete van € 35.000,--,
- bepaalt dat van deze geldboete
een gedeelte van € 25.000,-- niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende volgende algemene voorwaarde niet is nagekomen: de
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Berlo, voorzitter, mr. U. van Houten en
mr. M.J.E. Vink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. Klunder, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 20 november 2025.
Buiten staat
Mr. Vink is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Indien hierna wordt verwezen naar documenten/dossierpagina’s, zijn dit documenten of (de doorgenummerde) pagina’s uit het dossier van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit en de politie, genaamd “Daslook”, met onderzoeksnummer MDRBA23003. Er wordt steeds verwezen naar documenten/bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal, tenzij hieronder anders wordt vermeld.
2.EU-verordening nr. 995/2010 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 20 oktober 2010 tot vaststelling van de verplichtingen van marktdeelnemers die hout en houtproducten op de markt brengen (PbEU 2010, L 295).
3.Mededeling van de Europese Commissie “Richtsnoeren voor de EU-Houtverordening” van 12 februari 2016, C(2016) 775 final.
4.Een geschrift, inhoudende een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel van 15 april 2025, betreffende [verdachte] B.V. (losbladig).
5.Een geschrift, inhoudende een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel van 4 november 2025, betreffende [bedrijf 1] B.V. (losbladig).
6.Een geschrift, inhoudende een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel van 4 november 2025, betreffende [bedrijf 2] B.V. (losbladig).
7.Een geschrift, inhoudende een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel van 4 november 2025, betreffende Stichting Administratiekantoor [bedrijf 1], en een geschrift, inhoudende een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel van 4 november 2025, betreffende Stichting Administratiekantoor [bedrijf 2] (losbladig).
8.De verklaring van [naam], afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 6 november 2025.
9.Een geschrift, inhoudende een douaneaangiftedocument van 10 juli 2024, met aangiftenummer [code 1] (losbladig).
10.Een geschrift, inhoudende een factuur van [bedrijf 4] van 26 april 2023, pagina 190.
11.Een geschrift, inhoudende het document “Toestemming tot wegvoering” van 3 juli 2023, betreffende container [code 2], pagina 527.
12.Een geschrift, inhoudende een douaneaangiftedocument van 10 juli 2024, met aangiftenummer [code 3] (losbladig).
13.Een geschrift, inhoudende een factuur van [bedrijf 7] B.V. van 15 augustus 2023, pagina 346.
14.Een geschrift, inhoudende het document “Toestemming tot wegvoering” van 9 augustus 2023, betreffende containers [code 4], [code 5], [code 6], [code 7], [code 8], [code 9], [code 10], [code 11], [code 12] en [code 13], pagina 497.
15.De verklaring van [naam], afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 6 november 2025.