3.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal hierna eerst het juridisch kader uiteenzetten. Daarna zal de rechtbank het bewijs in deze strafzaak beschrijven. Vervolgens zal de rechtbank beschrijven waarom zij tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde komt. De rechtbank zal daarbij, voor zover relevant, ingaan op de nadere standpunten van de officier van justitie en de verdediging.
Op 1 januari 2024 is de Wet natuurbescherming (Wnb) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat de ten laste gelegde periode vóór die datum ligt, is de Wnb met de onderliggende regelingen van toepassing in deze zaak. Uit de bepalingen van de sinds 1 januari 2024 in werking getreden Omgevingswet hieromtrent is niet gebleken van een gewijzigd inzicht van de wetgever.
Op basis van artikel 4.8 Wnb in samenhang bezien met artikel 4.1 van de Regeling natuurbescherming is het verboden om in strijd te handelen met de artikelen 4 en 5 van de Houtverordening.De Houtverordening bevat verplichtingen voor marktdeelnemers die hout en houtproducten op de Europese markt willen brengen om illegale houtkap en de daarmee samenhangende handel tegen te gaan. Artikel 4 lid 2 van de Houtverordening bepaalt daarom dat marktdeelnemers zorgvuldigheid moeten betrachten alvorens zij hout of houtproducten op de Europese markt brengen. Daarvoor dienen zijn een geheel van procedures en maatregelen toe te passen. Dit wordt “het stelsel van zorgvuldigheidseisen” genoemd. Het stelsel van zorgvuldigheidseisen is neergelegd in artikel 6 van de Houtverordening en omvat drie stappen:
Een marktdeelnemer moet informatie verzamelen over de herkomst van het hout. Daartoe moet hij maatregelen en/of procedures hanteren die toegang bieden tot de juiste informatie met betrekking tot onder meer het land waar het hout is gekapt, de naam en het adres van de persoon die het hout aan de marktdeelnemer heeft geleverd en/of documenten of andere informatie waaruit blijkt dat het hout of de houtproducten in overeenstemming met de toepasselijke wetgeving zijn.
Aan de hand van die informatie moet een marktdeelnemer het risico inschatten dat het hout illegaal gekapt is. Daartoe moet hij risicobeoordelingsprocedures hanteren die haar in staat stellen het risico te analyseren en/of in te schatten dat illegaal gekapt hout en/of houtproducten van dergelijk hout op de markt worden gebracht. Relevante beoordelingscriteria daarbij zijn onder meer: verzekering van de naleving van de geldende wetgeving, prevalentie van illegale kap van specifieke boomsoorten, prevalentie van illegale kap of praktijken in het land en/of het subnationale gebied waar het hout gekapt is en de complexiteit van de toeleveringsketen van hout(producten).
Indien uit stap 2 volgt dat het risico op illegale houtkap niet verwaarloosbaar is, moet de marktdeelnemer mitigerende maatregelen nemen om de risico’s effectief te minimaliseren. In een uiterst geval kan dat betekenen dat de marktdeelnemer moet afzien van import.
Om te beoordelen of verdachte ten aanzien van de import van de ten laste gelegde zendingen Ipé-hout verplicht was dit stelsel van zorgvuldigheidseisen toe te passen, moet de rechtbank eerst de vraag beantwoorden of verdachte ten aanzien van deze zendingen kan worden aangemerkt als marktdeelnemer zoals bedoeld in de Houtverordening.
Ingevolge artikel 2 onder c van de Houtverordening is een marktdeelnemer een natuurlijke of rechtspersoon die hout of houtproducten op de Europese markt brengt. Artikel 2 onder b van de Houtverordening definieert “op de markt brengen” als: “het op enigerlei wijze, ongeacht de gebruikte verkooptechniek, voor de eerste maal leveren van hout of houtproducten op de interne markt met het oog op distributie of gebruik in het kader van een handelsactiviteit (…)”. Ter verduidelijking van bepaalde onderdelen van de Houtverordening, heeft de Europese Commissie een mededeling gepubliceerd onder de naam “Richtsnoeren voor de EU-Houtverordening” (hierna: de Richtsnoeren).Hoewel de Richtsnoeren niet wettelijk bindend zijn, worden deze wel van belang geacht bij het interpreteren van de bepalingen van de Houtverordening. In de Richtsnoeren is, voor zover hier van belang, beschreven dat voor hout dat is gekapt buiten de Europese Unie, de entiteit die optreedt als de importeur wanneer het hout door de EU-douaneautoriteiten wordt ingeklaard voor vrij verkeer in de Europese Unie met het oog op distributie of gebruik in het kader van een handelsactiviteit, als marktdeelnemer moet worden aangemerkt in de zin van de Houtverordening. In de meeste gevallen kan de importeur worden geïdentificeerd als de genoemde of genummerde geadresseerde in het douaneaangiftedocument. De definitie van ‘marktdeelnemer’ is in dit geval onafhankelijk van het eigendom van het product of andere contractuele regelingen. Uit het in de Richtsnoeren op pagina 19 beschreven scenario 4 kan worden afgeleid dat een (douane)expediteur die het hout inklaart en vervolgens aflevert bij de koper, louter optreedt als vertegenwoordiger en in die hoedanigheid niet kan worden aangemerkt als de marktdeelnemer.
De feiten en omstandigheden
[verdachte] B.V. (hierna: verdachte) is op 16 november 2017 opgericht en zij is gevestigd op het adres [vestigingsplaats]. De bedrijfsactiviteiten bestaan uit “groothandel in landbouwmachines, werktuigen en tractoren” en “groothandel in hout en plaatmaterieel”, met als nadere toelichting: “het verhandelen van, waaronder begrepen import, export en transitohandel van hout, houtproducten en aanverwante machines, machineonderdelen en alle overige met de bedrijfsvoering verband houdende producten”.
[bedrijf 1] B.V. is sinds 22 december 2021 enig aandeelhouder van verdachte en [bedrijf 2] B.V. is sinds 16 november 2017 enig bestuurder van verdachte.
Stichting Administratiekantoor [bedrijf 1] is sinds 5 december 2023 enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 1] B.V.Stichting Administratiekantoor [bedrijf 2] is sinds 5 december 2023 enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 2] B.V.[naam] , verschenen ter zitting als vertegenwoordiger van verdachte, is sinds 5 december 2023 enig bestuurder van zowel Stichting Administratiekantoor [bedrijf 1] als Stichting Administratiekantoor [bedrijf 2].
[naam] heeft op de zitting verklaard dat hij in de ten laste gelegde periode (indirect) bestuurder was van verdachte.
Een zending uit Brazilië betreffende 21,911 m3 Ipé-hout op 3 juli 2023
In het douaneaangiftedocument, met aangiftenummer [code 1], staat verdachte als “geadresseerde” en “koper” genoemd. [bedrijf 3] B.V. heeft de aangifte ingediend, staat daarin vermeld als “vertegenwoordiger” en heeft de verschuldigde btw betaald. Het document ziet op de levering van een partij Ipé-hout, in container [code 2], met 3 juli 2023 als ontvangstdatum. De verkoper van de partij betreft
[bedrijf 4] SA, gevestigd in Portugal.De factuur van [bedrijf 4], gericht aan verdachte, vermeldt dat het een partij betreft van 21,911 m3 Ipé-hout, geleverd middels de container met genoemd nummer.In het document “Toestemming tot wegvoering” staat vervolgens dat genoemde container op 3 juli 2023 vanuit Brazilië is vervoerd naar Nederland. Verdachte staat als “importeur”, “geadresseerde” en “aangever” op genoemd document weergegeven.
Een zending uit Suriname betreffende 121 bundels met in totaal 203,085 m3 Ipé-hout op
9 augustus 2023
In het douaneaangiftedocument, met aangiftenummer [code 3], staat verdachte als “geadresseerde” en “koper” genoemd. [bedrijf 3] B.V. heeft de aangifte ingediend, staat daarin vermeld als “vertegenwoordiger” en heeft de verschuldigde btw betaald. Het document ziet op de levering van een partij Ipé-hout, verdeeld over tien verschillende containers, met 9 augustus 2023 als ontvangstdatum. De verkoper van de partij betreft [bedrijf 5], gevestigd in Suriname.[bedrijf 3] B.V. heeft genoemde containers uitgepakt. De factuur van [bedrijf 3] B.V. aan verdachte van 15 augustus 2023 vermeldt dat het een partij betrof van 121 bundels van in totaal 203,085 m3 Ipé-hout.In het document “Toestemming tot wegvoering” staat vervolgens dat de containers op 9 augustus 2023 vanuit Suriname zijn vervoerd naar Nederland. Verdachte staat als “importeur”, “geadresseerde” en “aangever” op genoemd document weergegeven.
Marktdeelnemer ten aanzien van de zending Ipé-hout uit Brazilië
De verdediging heeft betoogd dat verdachte geen marktdeelnemer is ten aanzien van de ten laste gelegde zending Ipé-hout uit Brazilië, omdat zij deze zending op verzoek van het Duitse bedrijf [bedrijf 6] GmbH in [plaats] heeft ingeklaard omdat [bedrijf 6] GmbH daar geen vergunning voor had en verdachte wel, zo heeft [naam] ter zitting verklaard, en dat verdachte daarmee louter als vertegenwoordiger/administratief importeur heeft opgetreden.
De rechtbank is op basis van het dossier van oordeel dat verdachte ten aanzien van de ten laste gelegde zending Ipé-hout uit Brazilië wel als marktdeelnemer moet worden aangemerkt. Uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, volgt dat verdachte “importeur”, “geadresseerde” en/of “aangever” was van de zending Ipé-hout uit Brazilië. Bovendien staat verdachte ook als “koper” genoemd in het douaneaangiftedocument van deze zending en heeft de verkoper van die levering de factuur aan verdachte gericht. De rechtbank is op grond daarvan van oordeel dat verdachte als importeur heeft opgetreden toen de ten laste gelegde zending Ipé-hout uit Brazilië door de EU-douaneautoriteiten is ingeklaard voor vrij verkeer in de Europese Unie met het oog op distributie of gebruik in het kader van een handelsactiviteit.
Of verdachte wel of niet de koper was van de zending Ipé-hout en deze op het moment van het inklaren wel of niet in eigendom had, is niet relevant nu de definitie van “marktdeelnemer” onafhankelijk is van het eigendom van het product of andere contractuele regelingen. Het door de verdediging geschetste onderscheid tussen een economische importeur en een administratieve importeur vindt geen steun in het recht. Voor zover de verdediging heeft bedoeld te betogen dat verdachte louter als douane(expediteur) heeft opgetreden en dus als vertegenwoordiger moet worden aangemerkt, dan volgt de rechtbank dat standpunt niet. Immers, verdachte heeft zich zowel ten behoeve van de zending uit Suriname – in welk verband verdachte als marktdeelnemer moet worden aangemerkt (zie hierna) – als de zending uit Brazilië bediend van een vertegenwoordiger, namelijk in beide gevallen dezelfde (douane)expediteur [bedrijf 3] B.V. De stelling van de verdediging dat verdachte de zending Ipé-hout uit Brazilië op verzoek van [bedrijf 6] GmbH in [plaats] heeft ingeklaard dan wel heeft laten inklaren omdat [bedrijf 6] GmbH daar geen vergunning voor had, althans niet aan de importvereisten voldeed, en verdachte wel, onderstreept naar het oordeel van de rechtbank te meer dat niet [bedrijf 6] GmbH maar verdachte de importeur is geweest.
Marktdeelnemer ten aanzien van de zending Ipé-hout uit Suriname
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, vast dat verdachte als importeur heeft opgetreden toen de ten laste gelegde zending Ipé-hout uit Suriname door de EU-douaneautoriteiten is ingeklaard voor vrij verkeer in de Europese Unie met het oog op distributie of gebruik in het kader van een handelsactiviteit. De rechtbank merkt verdachte daarom ten aanzien van deze zending als marktdeelnemer aan. [naam] heeft verklaard dat ook hij verdachte beschouwt als de marktdeelnemer.
Is het stelsel van zorgvuldigheidseisen toegepast?
Het voorgaande brengt met zich dat verdachte verplicht was het stelsel van zorgvuldigheidseisen in de zin van artikel 6 van de Houtverordening te hanteren ten aanzien van beide ten laste gelegde zendingen.
De marktdeelnemer heeft op basis van voornoemde verplichtingen een zogenaamde poortwachtersfunctie met bijbehorende verantwoordelijkheden bij het op de markt brengen van het hout. Verdachte heeft als marktdeelnemer de beslissing genomen om Ipé-hout uit Brazilië en Suriname naar Nederland te importeren. Het stelsel van zorgvuldigheidseisen brengt dan verplichtingen met zich. De wijze waarop en de vorm waarin verdachte als marktdeelnemer aan die verplichtingen kan voldoen is vrij, maar dat aan die verplichtingen is voldaan dient wel aantoonbaar (en dus controleerbaar) te zijn.
Het is de rechtbank op basis van het procesdossier en het onderzoek op de zitting niet gebleken dat verdachte voorafgaand aan de import van de ten laste gelegde zendingen Ipé-hout uit Brazilië en Suriname aantoonbaar (en dus controleerbaar) over enig document met informatie over de herkomst van het hout heeft beschikt (stap 1). Bij het ontbreken van zulke informatie heeft verdachte als marktdeelnemer evenmin het risico kunnen inschatten dat het hout illegaal gekapt is (stap 2) en, voor zover het risico op illegale houtkap niet verwaarloosbaar is, mitigerende maatregelen kunnen nemen om de risico’s te beperken
(stap 3). Verdachte heeft het stelsel van zorgvuldigheidseisen in zijn geheel niet toegepast.
Volgens de verdediging hebben anderen dan verdachte zich bezig gehouden met de uitvoering van de stappen van het stelsel van zorgvuldigheid en is daarmee voldaan aan de eisen. Zo is verdachte met [bedrijf 6] GmbH overeengekomen dat laatstgenoemde de due diligence met betrekking tot de zending uit Brazilië zou verzorgen. Met betrekking tot de zending uit Suriname werd de due diligence verzorgd door [verdachte] N.V., een zusterbedrijf van verdachte in Suriname en tevens verkoper/exporteur van de partij Ipé-hout in kwestie.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt als volgt. Al aangenomen dat sprake was van deugdelijke due diligence door derden, dan nog ontsloeg dit verdachte niet van haar verantwoordelijkheid om zich als poortwachter zelfstandig ervan te vergewissen dat was voldaan aan elke voorgeschreven stap van het stelsel van zorgvuldigheidseisen, alvorens het hout te importeren. Verdachte was tenminste gehouden om de benodigde gedocumenteerde informatie en risicobeoordeling – waarvan overigens geenszins is gebleken dat die door wie dan ook is uitgevoerd – tot zich te nemen en op basis daarvan zelfstandig af te wegen of zij, al dan niet na het nemen van extra maatregelen, tot import over mocht gaan. Niet gebleken is dat zij dit een en ander in het kader van de ten laste gelegde zendingen heeft gedaan.
Dit verzuim kan niet achteraf worden hersteld. Dat verdachte na het op de markt brengen getracht heeft (deels) alsnog aan de zorgvuldigheidsnormen te voldoen door onder meer – op vordering van het opsporingsteam – documentatie te vergaren en zich sindsdien inspanningen heeft getroost haar due diligence system op orde te brengen, is in het kader van de beoordeling van het ten laste gelegde dan ook niet relevant.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte in strijd heeft gehandeld met het stelsel van zorgvuldigheidseisen in deze zin van artikel 6 van de Houtverordening.
Strafbaarheid van de rechtspersoon
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan een rechtspersoon aangemerkt worden als dader van een strafbaar feit indien de desbetreffende gedraging redelijkerwijs aan haar kan worden toegerekend. De vraag wanneer een (verboden) gedraging in redelijkheid aan
een rechtspersoon kan worden toegerekend is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is de vraag of de gedraging (het handelen of nalaten) heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon.
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat verdachte volgens haar bedrijfsactiviteiten onder meer moet worden aangemerkt als een groothandel in hout en dat zij hout en houtproducten importeert. Het op de Europese markt brengen van hout of houtproducten – waarbij ingevolge de Houtverordening de verplichting rijst de voorgeschreven zorgvuldigheid te betrachten, hetgeen verdachte heeft nagelaten – past dan in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon en is haar ook dienstig. Verdachte heeft in de ten laste gelegde periode, als marktdeelnemer, hout afkomstig uit Brazilië en Suriname op de Europese markt gebracht zonder te voldoen aan het stelsel van zorgvuldigheidseisen in de zin van de Houtverordening. Dit nalaten vond plaats in de sfeer van de rechtspersoon en kan verdachte daarom worden toegerekend.
De rechtbank stelt vast dat [naam] in de ten laste gelegde periode de (indirect) bestuurder van verdachte was. Dit brengt naar het oordeel van de rechtbank met zich dat [naam] gehouden was om bij het op de Europese markt brengen van de ten laste gelegde zendingen Ipé-hout uit Brazilië en Suriname de zorgvuldigheid te betrachten die de Houtverordening vereist. Door dit na te laten en niet te controleren of (één van) de werknemers van verdachte het wel (op deugdelijke wijze) deed, heeft [naam] bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat door verdachte niet werd voldaan aan het stelsel van zorgvuldigheidseisen in de zin van de Houtverordening en die kans heeft hij op de koop toegenomen. In die zin heeft verdachte ten aanzien van de ten laste gelegde zendingen Ipé-hout gehandeld met het voor een bewezenverklaring vereiste (voorwaardelijk) opzet.
De verklaring van [naam] dat hij in de veronderstelling verkeerde dat aan het zorgvuldigheidsstelsel werd voldaan, maakt dat oordeel niet anders. Uit het opzet van [naam] kan het opzet van verdachte worden afgeleid.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich in de ten laste gelegde periode schuldig heeft gemaakt aan het op de Europese markt brengen van de ten laste gelegde zendingen Ipé-hout afkomstig uit Brazilië en Suriname zonder te voldoen aan de zorgvuldigheidseisen in de zin van de Houtverordening.
De rechtbank zal verdachte partieel vrijspreken van het ten laste gelegde medeplegen, omdat van een nauwe en bewuste samenwerking met een of meer anderen niet is gebleken.