7.3De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
-
Aard en ernst van het feit
Verdachte heeft, nadat zijn relatie met [slachtoffer] door haar was beëindigd, haar twee maanden stelselmatig en op allerlei manieren lastig gevallen. Twee door de politie gevoerde stopgesprekken met verdachte hebben hem er niet van weerhouden om [slachtoffer] met meer dan twintig verschillende telefoonnummers te overspoelen met oproepen en (voicemail)berichten. Uit de inhoud van de berichten blijkt dat verdachte ondanks de stopgesprekken voortdurend en doelbewust contact is blijven zoeken. Zo blijkt uit een voicemailbericht van 27 april 2023 dat een aangifte verdachte niets interesseert en zegt hij op 30 april 2023 ‘
ik stap gewoon op de trein en dan arresteren ze me maar, het interesseert me helemaal niks (…)’.
De inhoud van de berichten hebben over het algemeen een dwingend en dreigend karakter, niet alleen bedoeld om aangeefster te dwingen tot contact maar ook om haar vrees aan te jagen door te dreigen haar op te komen zoeken en belastende informatie over haar te verspreiden. Verdachte schuwde daarnaast niet om [slachtoffer] bij haar familie in een kwaad daglicht te stellen.
Belaging is een ernstig feit en verdachte heeft door zijn handelen inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] en geen respect getoond voor haar grenzen. [slachtoffer] heeft ook tegenover de politie verklaard dat zij erg angstig werd door de gedragingen van verdachte en dat zij veel last heeft gehad van zijn gedrag.
-
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op de justitiële documentatie van verdachte van 6 oktober 2025 en weegt die in strafverzwarende zin mee bij de strafoplegging. Uit de documentatie blijkt immers dat verdachte in het verleden meermaals voor een gewelddelict in de relationele sfeer is veroordeeld, waaronder ook vier keer voor belaging.
Uit het opgemaakte reclasseringsadvies van 29 augustus 2024 komt naar voren dat het (delict)gedrag van verdachte vraagtekens oproept wat betreft het psychosociaal functioneren van verdachte. Verdachte voelt zich benadeeld en oneerlijk behandeld. Hij neemt deels verantwoordelijkheid voor zijn gedrag, maar wijt het delictgedrag (ook) aan het gedrag van aangeefster en aan heftige gebeurtenissen in zijn leven. De reclassering ziet risico’s op het gebied van relaties omdat verdachte een bepaald beeld heeft van hoe een relatie eruit moet zien. Heeft zijn partner niet hetzelfde beeld, dan kan dit communicatieproblemen tot gevolg hebben. Volgens de reclassering heeft ook de standvastigheid van verdachte een rol gespeeld bij de delictpleging. Op alle andere leefgebieden heeft verdachte zijn leven op orde.
De reclassering kan de motivatie voor gedragsverandering en hulpverlening niet inschatten. De reclassering adviseert een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden. Verder adviseert de reclassering ter bescherming van aangeefster een contactverbod op te leggen.
-
Overschrijding van de redelijke termijn
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt.
Verdachte is in de onderhavige zaak op 14 juni 2023 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn aangevangen. Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen sprake van bijzondere omstandigheden.
Tussen 14 juni 2023 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van ruim 29 maanden. Uitgaande van een redelijke termijn van twee jaar, is sprake van een overschrijding van vijf maanden. Deze overschrijding is niet is toe te rekenen aan de verdachte. De rechtbank zal de overschrijding compenseren door vermindering van de op te leggen straf.
-
De op te leggen straf
De rechtbank heeft, mede gelet op het delictverleden van verdachte, de vrees dat verdachte zich in de toekomst wederom schuldig zal maken aan belaging. De rechtbank weegt daarbij mee dat ook op de terechtzitting naar voren is gekomen dat verdachte de verantwoordelijkheid voor zijn handelen grotendeels buiten zichzelf legt.
Gelet daarop zal de rechtbank, in afwijking van de eis van de officier van justitie, een hogere voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, te weten een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met een proeftijd van drie jaren. De voorwaardelijke gevangenisstraf dient verdachte ervan te weerhouden opnieuw de fout in te gaan.
De rechtbank zou voor het bewezenverklaarde feit en zonder overschrijding van de redelijke termijn aan verdachte een taakstraf van 150 uren subsidiair 75 dagen hechtenis hebben opgelegd. Die op te leggen taakstraf zou lager zijn dan door de officier van justitie gevorderd, omdat de rechtbank een langere voorwaardelijke gevangenisstraf oplegt. Rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn, acht de rechtbank oplegging van een taakstraf voor de duur van 140 uren, te vervangen door 70 dagen hechtenis en met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht, passend en geboden.
De rechtbank zal geen contactverbod ten behoeve van aangeefster [slachtoffer] opleggen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat het bewezenverklaarde ruim tweeënhalf jaar geleden heeft plaatsgevonden en er geen aanwijzingen zijn waaruit volgt dat verdachte sindsdien (opnieuw) contact heeft opgenomen, heeft gezocht of heeft gehad met [slachtoffer]. Een contactverbod is daarom niet opportuun. Dat de rechtbank dit contactverbod niet oplegt is vanzelfsprekend geen vrijbrief voor verdachte om opnieuw contact met [slachtoffer] te zoeken.
De rechtbank zal het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.