ECLI:NL:RBOVE:2025:6740

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 november 2025
Publicatiedatum
20 november 2025
Zaaknummer
C/08/331121 / HA ZA 25-103
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor gebreken na renovatie van een woning en de gevolgen van opschorting en verrekening

In deze zaak heeft partij B (een besloten vennootschap) het dak van de woning van partij A gerenoveerd en een dakkapel geplaatst. Na oplevering van de werkzaamheden heeft partij A gesteld dat partij B niet alle gebreken heeft hersteld, terwijl partij B dit ontkent. Partij A heeft een derde partij ingeschakeld om de werkzaamheden te beoordelen, die nieuwe gebreken heeft geconstateerd. Partij A vordert herstelkosten van partij B, terwijl partij B betaling van een openstaande factuur van partij A eist. De rechtbank oordeelt dat partij B toerekenbaar tekortgeschoten is in haar verplichtingen, omdat zij drie gebreken die bij oplevering bekend waren niet heeft hersteld. De kosten voor het herstel van deze gebreken moeten door partij B aan partij A worden betaald. De rechtbank wijst de vordering van partij A tot betaling van herstelkosten slechts deels toe, omdat partij B niet verantwoordelijk is voor nieuwe gebreken die na de oplevering zijn geconstateerd. Partij A heeft recht op opschorting van de betaling van de openstaande factuur van partij B, en de rechtbank gaat over tot verrekening van de vorderingen van beide partijen. Uiteindelijk wordt partij A veroordeeld tot betaling van een bedrag aan partij B, na verrekening van de toegewezen schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/331121 / HA ZA 25-103
Vonnis van 19 november 2025
in de zaak van
[partij A],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie
hierna te noemen: [partij A] ,
advocaat: mr. P.C. van der Maas,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[partij B] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie
hierna te noemen: [partij B] ,
advocaat: mr. G. Beekman.

1.De zaak in het kort

1.1.
[partij B] heeft het dak van de woning van [partij A] gerenoveerd en een dakkapel geplaatst. Deze werkzaamheden zijn opgeleverd, waarbij is afgesproken dat [partij B] een aantal gebreken die er toen nog waren zou herstellen. [partij A] stelt dat [partij B] deze gebreken niet allemaal heeft hersteld. [partij B] ontkent dit. [partij A] heeft vervolgens een andere partij de werkzaamheden van [partij B] laten beoordelen. Deze partij noemt een aantal (nieuwe) gebreken. [partij A] vordert vergoeding van [partij B] van de herstelkosten van alle geconstateerde gebreken. [partij B] weigert dit. Zij stelt dat zij niet aansprakelijk is voor de nieuwe gebreken en dat zij de gebreken die tijdens de oplevering zijn benoemd heeft hersteld. [partij B] vordert op haar beurt betaling van [partij A] van het onbetaald gebleven deel van haar laatste factuur. [partij A] stelt dat hij deze betaling mocht opschorten zolang [partij B] de gebreken niet had hersteld. Mocht hij toch moeten betalen dan wil hij dat de schadevergoeding en deze betaling met elkaar worden verrekend.
1.2.
De rechtbank oordeelt dat [partij B] toerekenbaar tekortgeschoten is in haar verplichtingen uit de overeenkomst met [partij A] , omdat zij een drietal gebreken die ten tijde van de oplevering bekend waren nog niet heeft hersteld. De kosten voor het herstel van die gebreken moeten door [partij B] aan [partij A] worden betaald. [partij B] is niet verantwoordelijk voor de gebreken die na de oplevering door derde partijen zijn benoemd. Het herstel van die gebreken hoeft [partij B] dan ook niet te betalen. De rechtbank wijst daarom de vordering van [partij A] tot betaling van de herstelkosten van de gebreken slechts deels toe. Na oplevering was [partij A] verplicht om de laatste factuur van [partij B] volledig te betalen. De rechtbank oordeelt echter dat [partij A] een beroep toekomt op opschorting. De vordering van [partij B] op [partij A] wordt daarom deels toegewezen. Beide toegewezen bedragen worden met elkaar verrekend. De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 19 maart 2025, met producties 1 tot en met 18,
- de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie van 14 mei 2025, met 1 productie,
- de conclusie van antwoord in reconventie van 1 augustus 2025,
- de mondelinge behandeling van 24 september 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- de spreekaantekeningen van mr. P.C. van der Maas met daaraan gehecht de akte overlegging producties, met productie 19,
- de spreekaantekeningen van mr. G. Beekman.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
Partijen zijn in maart 2020 overeengekomen dat [partij B] het dak van de woning van [partij A] zal renoveren en een dakkapel zal plaatsen.
3.2.
[partij B] heeft deze werkzaamheden uitgevoerd en op 14 oktober 2020 zijn de werkzaamheden opgeleverd.
3.3.
[partij A] heeft [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ) gevraagd de werkzaamheden van [partij B] te beoordelen. Bij de oplevering op 14 oktober 2020 heeft [bedrijf 1] beoordeeld welke werkzaamheden gereed zijn en welke nog niet. [bedrijf 1] heeft haar bevindingen opgenomen in het rapport Oplevering Werkzaamheden Dakkapel (hierna: rapport [bedrijf 1] ). Afgesproken is dat [partij B] de door [bedrijf 1] genoemde gebreken in haar werkzaamheden zal herstellen.
3.4.
[partij B] heeft hierna enkele herstelwerkzaamheden uitgevoerd.
3.5.
Op 9 november 2020 heeft [partij B] haar eindfactuur aan [partij A] gestuurd. [partij A] heeft deze factuur gedeeltelijk betaald: een bedrag van € 5.600,-- is niet betaald.
3.6.
Op 22 februari 2021 is [partij B] gesommeerd om een aantal gebreken te herstellen. In deze brief staat ook vermeld dat het bedrag van € 5.600,-- pas zal worden betaald als de gebreken zijn hersteld.
3.7.
[partij A] heeft het bedrijf Box of Bricks gevraagd om de (herstel)werkzaamheden van [partij B] te beoordelen. Op 17 mei 2022 heeft Box of Bricks haar rapport uitgebracht. Daarin staan ook een aantal nieuwe gebreken opgenomen. Box of Bricks heeft de herstelkosten van deze gebreken begroot op € 7.359,80. Uit het rapport volgt ook dat de dakkapel vergunningsplichtig is.
3.8.
[partij A] heeft hierop een vergunningsaanvraag voor de dakkapel gedaan, waarvoor zij een constructieberekening heeft laten maken door [bedrijf 3] (hierna: [bedrijf 3] ). [bedrijf 3] heeft bij deze berekening ook geconcludeerd dat de door [partij B] geplaatste nokgording niet voldoet.
3.9.
Op 5 augustus 2022 heeft [partij A] [partij B] geïnformeerd over de herstelkosten en de kosten voor de vergunningaanvraag die volgen uit het rapport van Box of Bricks en de constructieberekening van [bedrijf 3] . [partij B] is een termijn gesteld om alsnog deze gebreken te herstellen en de deskundigenkosten te vergoeden.
3.10.
Op 30 september 2022 heeft [partij B] hierop gereageerd, waarbij [partij A] is gewezen op het nog niet door haar betaalde bedrag van € 5.600,--.
3.11.
[partij A] heeft [bedrijf 4] gevraagd een offerte voor de herstelwerkzaamheden op te stellen. Op 5 mei 2023 heeft [bedrijf 4] laten weten de herstelkosten te begroten op € 15.972,--.
3.12.
Op 27 juli 2023 heeft [partij A] [partij B] geïnformeerd over deze herstelkosten en haar gesommeerd uiterlijk 10 augustus 2023 een voorstel te doen om [partij A] schadeloos te stellen.
3.13.
Op 30 april 2024 heeft [partij A] zijn vordering op [partij B] tot nakoming van haar verplichting om haar werkzaamheden uit te voeren voorwaardelijk omgezet in een vordering tot vervangende schadevergoeding, met als voorwaarde dat [partij B] binnen 14 dagen verklaart dat hij onvoorwaardelijk zorg zal dragen voor herstel van de woning en dat dit herstel binnen 30 dagen na de verklaring moet zijn verricht. De vervangende schadevergoeding is begroot op € 28.233,45.
3.14.
Op 30 mei 2024 is namens [partij B] de vordering van [partij A] betwist en is aanspraak gemaakt op betaling van het nog niet betaalde bedrag van € 5.600,--.
3.15.
Op 3 december 2024 heeft [partij A] een conceptdagvaarding gestuurd aan [partij B] met een laatste sommatie om over te gaan tot vergoeding van de door [partij A] geleden schade. [partij B] heeft hier geen gehoor aan gegeven waarna [partij A] [partij B] heeft gedagvaard.

4.Het geschil

In conventie – de vordering van [partij A]
4.1.
vordert - samengevat – dat de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [partij B] veroordeelt tot betaling aan [partij A] van het bedrag van € 25.427,-- en tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.029,37, vermeerderd met wettelijke rente en de proces- en nakosten.
4.2.
[partij B] heeft hiertegen verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van [partij A] met veroordeling van [partij A] in de kosten van deze procedure.
In reconventie – de vordering van [partij B]
4.3.
[partij B] vordert - samengevat - dat [partij A] wordt veroordeeld tot betaling aan [partij B] van het onbetaald gebleven bedrag van haar factuur van € 5.600,--, vermeerderd met wettelijke rente en de proces- en nakosten.
4.4.
[partij A] heeft hiertegen verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van [partij B] met veroordeling van [partij B] in de kosten van deze procedure.
4.5.
Op de stellingen van partijen zowel in conventie als in reconventie wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

In conventie – de vordering van [partij A]
5.1.
De kern van deze zaak is de vraag of [partij B] toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst tussen partijen. Wanneer sprake is van een toerekenbare tekortkoming, dan is de vraag of en in hoeverre [partij B] gehouden is tot vergoeding van de verschillende door [partij A] gevorderde schadeposten. De rechtbank overweegt ten aanzien van deze vragen als volgt.
Toerekenbare tekortkoming
Juridisch kader
5.2.
Tussen partijen is een overeenkomst tot stand gekomen op grond waarvan [partij B] het dak van de woning van [partij A] zou renoveren en een dakkapel zou plaatsen. Gelet op de aard van de prestaties dient de overeenkomst tussen partijen te worden aangemerkt als een overeenkomst van aanneming van werk in de zin van artikel 7:750 BW. [partij B] is op grond van artikel 7:750 lid 1 BW verplicht om een deugdelijk werk tot stand te brengen en op te leveren. Uit artikel 7:758 lid 1 BW volgt dat het werk gekeurd moet worden door [partij A] en dat wanneer [partij A] het werk aanvaardt, het werk als opgeleverd wordt beschouwd. Uit het tweede lid van dit artikel volgt dat na oplevering het werk voor risico is van [partij A] . Na de oplevering is [partij B] alleen nog aansprakelijk voor gebreken die [partij A] redelijkerwijs niet had kunnen ontdekken ten tijde van de oplevering, hetgeen [partij A] moet stellen en bewijzen (artikel 7:758 lid 3 BW).
Standpunt [partij A]
5.3.
stelt zich op het standpunt dat [partij B] tekortgeschoten is in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst tussen partijen. Op grond van deze overeenkomst was [partij B] verplicht om een vergunningsvrije dakkapel te leveren en haar werkzaamheden deugdelijk op te leveren. [partij B] heeft een dakkapel geleverd waarvoor toch een vergunning nodig bleek te zijn. [partij B] is bovendien niet overgegaan tot duurzaam herstel van de gebreken die ten tijde van de oplevering zijn ontdekt door [bedrijf 1] en de gebreken die daarna zijn ontdekt door Box of Bricks en [bedrijf 3] . [partij A] wijst ter onderbouwing van haar standpunt naar de rapporten van deze partijen. [partij B] is daarom toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst met [partij A] .
Standpunt [partij B]
5.4.
betwist dat zij tekortgeschoten is in de nakoming van haar verplichtingen. Uit de overeenkomst tussen partijen volgt niet dat is afgesproken dat zij een vergunningsvrije dakkapel zou plaatsen. Zij heeft haar werkzaamheden bovendien deugdelijk opgeleverd en de gebreken die ten tijde van de oplevering nog bestonden inmiddels hersteld. Zij wijst ter onderbouwing naar het rapport van [bedrijf 1] , waaruit volgt dat haar werkzaamheden door [partij A] bij oplevering zijn aanvaard. Zij is niet aansprakelijk voor de gebreken die na de oplevering door Box of Bricks of [bedrijf 3] zijn geconstateerd.
Oordeel rechtbank
Vergunningsvrije dakkapel
5.5.
De rechtbank is van oordeel dat [partij A] zijn stelling dat partijen zijn overeengekomen dat er een vergunningsvrije dakkapel zou worden geplaatst door [partij B] onvoldoende gemotiveerd heeft onderbouwd. [partij A] verwijst ter onderbouwing van zijn stelling naar de offerte van [partij B] van 2 maart 2020. Ter zitting heeft [partij A] verklaard dat de inhoud van deze offerte gelijk is aan de uiteindelijk tussen partijen gesloten overeenkomst. Deze offerte bevat echter niet de afspraak dat er een vergunningsvrije dakkapel zou worden geplaatst. Ter zitting is komen vast te staan dat tijdens de uitvoering van de werkzaamheden in overleg tussen partijen is besloten de dakkapel op een andere plek te plaatsen dan oorspronkelijk het plan was. Hierdoor zou de dakkapel vergunningsplichtig worden. [partij B] heeft hierover ter zitting verklaard dat hij contact heeft gezocht met de gemeente. Uit het rapport van [bedrijf 1] volgt dat [partij A] akkoord is gegaan met de mededeling en de toezegging van [partij B] dat als er toch een vergunning wordt geëist [partij B] zal meewerken aan de vergunningsaanvraag. Gelet op deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat niet is vast te stellen dat partijen zijn overeengekomen dat er een vergunningsvrije dakkapel zou worden geplaatst.
5.6.
De rechtbank overweegt in dit verband bovendien dat de Hoge Raad heeft dat de aannemer ( [partij B] ) in beginsel niet verplicht is om de opdrachtgever ( [partij A] ) te waarschuwen als hij weet of behoort te weten dat voor de uitvoering van haar werkzaamheden een vergunning nodig is. De wettelijke waarschuwingsplicht van de aannemer als bedoeld in artikel 7:754 BW ziet op problemen bij de uitvoering van de werkzaamheden die door partijen zijn overeengekomen. En daar behoort de vergunning niet toe. Dit is enkel anders als partijen in de overeenkomst van aanneming de afspraak hebben gemaakt dat de aannemer (ook) verantwoordelijkheid draagt voor het verzorgen van de benodigde vergunningen. [1] Zoals reeds overwogen is daarvan hier geen sprake. Dit alles betekent dat [partij A] ten aanzien de vergunning voor de dakkapel niet tekortgeschoten is in de uitvoering van haar werkzaamheden.
Oplevering
5.7.
Uit het opleverrapport van [bedrijf 1] van 14 oktober 2020 volgt dat [partij A] de werkzaamheden van [partij B] op 14 oktober 2020 heeft aanvaard, met uitzondering van een aantal gebreken waarvan is afgesproken dat [partij B] deze nog zou herstellen.
Dit betekent dat de werkzaamheden van [partij B] op 14 oktober 2020 zijn opgeleverd als bedoeld in artikel 7:758 BW.
Gebreken
5.8.
[partij A] stelt dat [partij B] de volgende gebreken nog niet heeft hersteld:
Beschadiging van een vensterbank (punt 2 rapport [bedrijf 1] );
Beschadiging van een kozijn (punt 3 en 4 rapport [bedrijf 1] );
Beschadiging van de loodslabbe en afwerking dakrand (punt 20 rapport [bedrijf 1] );
Aansluiting metselwerk dakkapel (punt 27 rapport [bedrijf 1] );
Wanden keuken en woonkamer schilderen (punt 41).
Ad 1 en 2: beschadiging vensterbank en kozijn
5.9.
Ten aanzien van de punten 1 en 2 is de rechtbank van oordeel dat [partij A] voldoende gemotiveerd heeft gesteld dat deze gebreken nog niet zijn hersteld. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Uit het rapport van Box of Bricks van 17 mei 2022 volgt dat de op 14 oktober 2020 geconstateerde beschadigingen aan de vensterbank en het kozijn op dat moment nog bestaan. [partij B] heeft hierover ter zitting verklaard dat zij in 2020 een derde partij heeft ingeschakeld die tweemaal bij [partij A] is geweest om deze beschadigingen weg te werken, dat dit niet helemaal gelukt is en dat [partij A] heeft verklaard niet tevreden te zijn. Gelet op deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat [partij A] voldoende gemotiveerd heeft gesteld dat deze beschadigingen nog steeds aanwezig zijn, waardoor er voor deze onderdelen geen sprake is van een deugdelijke opgeleverd werk. De rechtbank is daarom van oordeel dat [partij B] ten aanzien van deze punten toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van haar werkzaamheden.
Ad 3: beschadiging loodslabbe en afwerking dakrand
5.10.
Ten aanzien van punt 3 is de rechtbank van oordeel dat [partij A] onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld dat dit gebrek nog niet is hersteld. De rechtbank overweegt hiertoe dat van dit gebrek geen melding wordt gemaakt in het later opgemaakte rapport van Box of Bricks. Bovendien is door [partij B] ter zitting gemotiveerd gesteld dat hij het lood op kleur heeft laten maken, dat alles is bijgewerkt aan de woning van [partij A] en dat [partij A] daar en toen heeft verklaard dat hij tevreden was over de wijze waarop [partij B] het gebrek had hersteld. [partij A] heeft dit ter zitting ook niet ontkend of betwist. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat [partij A] onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld dat [partij B] op dit punt niet deugdelijk zou hebben opgeleverd. De rechtbank is daarom van oordeel dat [partij B] ten aanzien van dit punt niet toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van haar werkzaamheden.
Ad 4: aansluiting metselwerk dakkapel
5.11.
Ten aanzien van punt 4 is de rechtbank van oordeel dat [partij A] voldoende gemotiveerd heeft gesteld dat dit gebrek nog niet is hersteld. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Uit het rapport van Box of Bricks van 17 mei 2022 volgt dat de op 14 oktober 2020 geconstateerde gebrekkige aansluiting van het metselwerk op de dakkapel dan nog bestaat. [partij B] heeft hier ter zitting enkel tegenover gesteld dat zij een ervaren metselaar dit werk heeft laten uitvoeren. Zij heeft nagelaten dit op enige wijze te onderbouwen, waardoor de rechtbank van oordeel is dat [partij A] haar standpunt ten aanzien van dit punt voldoende gemotiveerd heeft gesteld. De rechtbank is daarom van oordeel dat [partij B] ten aanzien van dit punt toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van haar werkzaamheden.
Ad 5: wanden keuken en woonkamer schilderen
5.12.
Ten aanzien van punt 5 is de rechtbank van oordeel dat [partij A] onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld dat dit gebrek nog niet is hersteld. De rechtbank overweegt hiertoe dat [partij B] ter zitting gemotiveerd heeft betwist dat zij nog zou verven in de woning van [partij A] . Zij heeft benoemd dat [partij A] heeft aangegeven dit zelf te zullen gaan doen. [partij A] heeft dit ter zitting niet ontkend of betwist. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat [partij A] onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld dat [partij B] op dit punt nog werkzaamheden zou verrichten en dus niet deugdelijk zou hebben opgeleverd. De rechtbank is daarom van oordeel dat [partij B] ten aanzien van dit punt niet toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van haar werkzaamheden.
Tussenconclusie
5.13.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [partij B] toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst met [partij A] nu zij de beschadigingen aan de vensterbank en het kozijn en de gebrekkige aansluiting van het metselwerk van de dakkapel niet heeft hersteld.
Nieuwe gebreken
5.14.
Uit artikel 7:758 lid 3 BW volgt dat [partij B] na de oplevering op 14 oktober 2020 alleen aansprakelijk is voor gebreken die [partij A] redelijkerwijs niet had kunnen ontdekken ten tijde van de oplevering. Dit moet door [partij A] worden gesteld en bewezen. De rechtbank oordeelt dat [partij A] onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld en onderbouwd dat de nieuwe gebreken die in de rapporten van Box of Brick en [bedrijf 3] worden genoemd redelijkerwijze niet door hem hadden kunnen worden ontdekt ten tijde van de oplevering. De rechtbank overweegt daartoe dat [partij A] enkel heeft benoemd dat er nieuwe gebreken zijn ontdekt aan de werkzaamheden van [partij B] en daarvoor heeft gewezen naar de twee genoemde rapporten. Enige onderbouwing waarom het redelijkerwijs niet mogelijk was deze gebreken ten tijde van de oplevering te ontdekken ontbreekt. Dit maakt dat [partij A] niet heeft voldaan aan haar stelplicht. De rechtbank overweegt bovendien dat de gebreken die in beide rapporten worden benoemd zichtbare gebreken zijn, nu beide rapporten op basis van een visuele inspectie tot stand zijn gekomen. Nu [partij A] ten tijde van de oplevering een professionele partij heeft betrokken bij het nalopen van de werkzaamheden ( [bedrijf 1] ), is de rechtbank van oordeel dat deze gebreken ten tijde van de oplevering redelijkerwijs door [partij A] hadden kunnen worden ontdekt. Dit alles betekent dat [partij B] niet aansprakelijk is voor de nieuwe gebreken die in de rapporten van Box of Bricks en [bedrijf 3] worden benoemd.
Omzettingsverklaring (verzuim)
5.15.
[partij A] heeft op 30 april 2024 zijn vordering op [partij B] tot nakoming van haar verplichting om haar werkzaamheden uit te voeren voorwaardelijk omgezet in een vordering tot schadevergoeding, met als voorwaarde dat [partij B] binnen 14 dagen verklaart dat hij onvoorwaardelijk zorg zal dragen voor herstel van de woning en dat dit herstel binnen 30 dagen na de verklaring moet zijn verricht. Vast staat dat [partij B] dit niet heeft gedaan. Uit artikel 6:87 lid 1 BW volgt dat voor zover nakoming niet reeds blijvend onmogelijk is, de verbintenis wordt omgezet in een tot vervangende schadevergoeding, wanneer de schuldenaar ( [partij B] ) in verzuim is en de schuldeiser (hier: [partij A] ) hem schriftelijk mededeelt dat hij schadevergoeding in plaats van nakoming vordert. Tussen partijen bestaat geen discussie dat het bericht van [partij A] van 30 april 2024 een schriftelijk mededeling van [partij A] betreft waarin hij schadevergoeding in plaats van nakoming vordert als niet aan de gestelde voorwaarden wordt voldaan. [partij B] heeft tevens niet betwist dat hij in verzuim verkeert. Dit betekent dat de vordering van [partij A] tot nakoming is omgezet in een vordering tot vervangende schadevergoeding.
Schadeposten
5.16.
Nu vast staat dat [partij B] toerekenbaar tekortgeschoten is de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst met [partij A] en gelet op de omzettingsverklaring, is [partij B] tegenover [partij A] verplicht om de schade te vergoeden die [partij A] als gevolg van de tekortkomingen van [partij B] lijdt. De rechtbank overweegt ten aanzien van de verschillende gevorderde schadeposten als volgt.
Standpunt [partij A]
5.17.
[partij A] vordert vergoeding van de volgende schadeposten:
1. Kosten constructeur van € 544,50. [partij A] wijst hierbij op een factuur van [bedrijf 3] van 26 augustus 2022;
2. Kosten herstel kozijn van € 2.998,04. [partij A] wijst hierbij op een offerte van 21 december 2021;
3. Kosten herstel vensterbank van € 711,64. [partij A] wijst hierbij op een offerte van 22 oktober 2021;
4. Kosten demontage en montage zonnepanelen t.b.v. herstel dak van € 3.339,60. [partij A] wijst hierbij op een offerte van 20 maart 2023;
5. Kosten [bedrijf 4] t.b.v. opname werk van € 681,47. [partij A] wijst hierbij op een factuur van [bedrijf 4] van 25 april 2023;
6. Offerte [bedrijf 4] t.b.v. herstel van € 15.972,00 + PM. [partij A] wijst hierbij op een kostenraming van 5 mei 2023;
7. Kosten expertise House of Bricks van € 1.179,75. [partij A] wijst hierbij op een factuur van 17 mei 2022.
Standpunt [partij B]
5.18.
betwist dat zij de gevorderde schadeposten moet vergoeden. Zij heeft haar werkzaamheden deugdelijk uitgevoerd en er is opgeleverd. De opleverpunten zijn door haar tijdig hersteld. Subsidiair doet [partij B] een beroep op de eigen schuld van [partij A] op grond van artikel 6:101 BW. Zij voert daartoe aan dat de zoon van [partij A] meegeholpen heeft bij de uitvoering van werkzaamheden en ter zake deskundig was. Als er al gebreken in het werk zouden zijn dan komen die (al dan niet deels) voor rekening van [partij A] .
Oordeel rechtbank
5.19.
De rechtbank heeft in r.o. 5.13. al geoordeeld dat [partij B] tekortgeschoten is in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst met [partij A] door de schade aan de vensterbank en het kozijn niet te herstellen. Nu [partij B] geen verweer heeft gevoerd ten aanzien van de door [partij A] aangevoerde onderbouwing van de hoogte van deze schadeposten is de rechtbank van oordeel dat de vordering van [partij A] tot vergoeding van deze schadeposten dient te worden toegewezen. Dit betekent dat [partij B] de schadeposten van respectievelijk € 2.998,04 en € 711,64 moet vergoeden.
Aansluiting metselwerk dakkapel
5.20.
De rechtbank heeft in r.o. 5.13. al geoordeeld dat [partij B] ook tekortgeschoten is in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst met [partij A] door het gebrek in de aansluiting van het metselwerk op de dakkapel niet te herstellen. De rechtbank stelt echter vast dat [partij A] dit specifieke gebrek niet nader heeft onderbouwd als schadepost. Ook uit de overige door [partij A] overgelegde stukken is niet te herleiden wat de kosten zouden zijn van het herstel van dit gebrek. Het door een onafhankelijke derde partij laten vaststellen wat de schade is als gevolg van dit gebrek acht de rechtbank uit proceseconomische overwegingen niet wenselijk. De rechtbank zal daarom de kosten voor het herstel van dit gebrek op grond van artikel 6:97 BW ex aeqo et bono vaststellen op een bedrag van € 500,--. [partij B] wordt veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan [partij A] .
Overige schadeposten
5.21.
Nu de rechtbank in r.o. 5.14. heeft geoordeeld dat na de oplevering van de werkzaamheden op 14 oktober 2020 [partij B] alleen aansprakelijk is voor de gebreken die ten tijde van de oplevering bestonden en dus niet voor de gebreken die nadien zijn ontdekt door Box of Bricks en [bedrijf 3] , zal de rechtbank de schadeposten die zien op de inzet van deze partijen afwijzen. Dit geldt ook voor de schadepost die ziet op de inzet van [bedrijf 4] nu de inzet van [bedrijf 4] het gevolg is van de inzet van Box of Bricks en [bedrijf 3] . Ook de schadepost die ziet op het demonteren en monteren van zonnepanelen is een schadepost die niet te herleiden is tot de aan [partij B] toe te rekenen tekortkomingen in de nakoming van haar verplichtingen. Dit betekent dat de overige door [partij A] gevorderde schadeposten met de nummers 1, 4, 5, 6 en 7 door de rechtbank worden afgewezen.
Eigen schuld
5.22.
Het beroep van [partij B] op de eigen schuld van [partij A] ex artikel 6:101 BW wijst de rechtbank ook af. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [partij B] onvoldoende gesteld en onderbouwd dat de schade die [partij A] heeft geleden mede het gevolg is van omstandigheden die aan hem kunnen worden toegerekend. Het feit dat de zoon van [partij A] geholpen heeft bij de uitvoering van (een deel van) de werkzaamheden van [partij B] is geen omstandigheid die aan [partij A] kan worden toegerekend in dit verband. Gelet op het bepaalde in artikel 7:751 BW blijft [partij B] immers aansprakelijk voor de deugdelijke nakoming van de overeenkomst met [partij A] , ook als hij diens zoon onder zijn leiding werkzaamheden heeft laten uitvoeren.
Conclusie in conventie
5.23.
Gelet op al het bovenstaande zal de rechtbank [partij B] in conventie veroordelen tot betaling aan [partij A] van een vervangende schadevergoeding tot een totaalbedrag van
€ 4.209,68 (€ 2.998,04 + € 711,64 en € 500,--).
Buitengerechtelijke incassokosten
5.24.
[partij A] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De vordering moet worden beoordeeld op grond van artikel 6:96 BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). [partij A] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Hij heeft daarom recht op een vergoeding voor de kosten van die werkzaamheden. Volgens het Besluit bedraagt die vergoeding € 545,97 bij een hoofdsom van € 4.209,68. De rechtbank wijst daarom het bedrag van € 545,97 aan buitengerechtelijke kosten toe.
In reconventie – de vordering van [partij B]
5.25.
[partij B] vordert betaling van het onbetaald gebleven restantbedrag van haar laatste factuur van € 5.600,--. Zij stelt zich op het standpunt dat haar werkzaamheden op 14 oktober 2020 zijn aanvaard, onder voorbehoud van een aantal gebreken, en dat het werk daarom op die datum conform het bepaalde in artikel 7:758 BW is opgeleverd. [partij A] is daarom de openstaande betaling van € 5.600,-- aan hem verschuldigd.
5.26.
[partij A] betwist dat hij de € 5.600,-- moet betalen. Hij voert als verweer dat de vordering nog niet opeisbaar was, omdat [partij B] haar werkzaamheden nog niet had voltooid. Subsidiair doet [partij A] een beroep op opschorting. Meer subsidiair stelt [partij A] dat wanneer de rechtbank vindt dat hij het genoemde factuurbedrag moet betalen, dit bedrag verrekend moet worden met de vordering in conventie van [partij A] .
Oordeel rechtbank
Opeisbaar
5.27.
De rechtbank heeft reeds geoordeeld dat de werkzaamheden van [partij B] op 14 oktober 2020 door [partij A] zijn aanvaard, behoudens een aantal gebreken, en dat de werkzaamheden daarmee zijn opgeleverd als bedoeld in artikel 7:758 BW. Uit het tweede lid van dit artikel volgt dat wanneer de werkzaamheden zijn opgeleverd de opdrachtgever ( [partij A] ) de prijs verschuldigd is. Dit betekent dat de vordering tot betaling van de gehele factuur met de oplevering op 14 oktober 2020 opeisbaar is geworden. Het feit dat [partij B] nog een aantal gebreken zou herstellen maakt niet dat [partij A] ontslagen is van die betalingsverplichting. Na oplevering had [partij A] daarom het bedrag van € 5.600,-- aan [partij B] moeten betalen.
Opschorting
5.28.
Op grond van artikel 6:262 BW geldt dat als een partij haar verbintenis niet nakomt, de wederpartij bevoegd is de nakoming van haar daartegenover staande verplichting op te schorten. De rechtbank heeft in r.o. 5.13. geoordeeld dat [partij B] na de oplevering van haar werkzaamheden drie toen geconstateerde gebreken niet heeft hersteld en dat zij daarom toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst met [partij A] . [partij A] is dan ook bevoegd haar betalingsverplichting op te schorten.
5.29.
Bij gedeeltelijke of niet behoorlijke nakoming is opschorting slechts toegelaten, voor zover de tekortkoming haar rechtvaardigt (artikel 6:262 lid 2 BW). De vraag tot welk bedrag [partij A] mag opschorten moet worden beoordeeld aan de hand van de proportionaliteitsmaatstaf. De opschorting mag in beginsel geen grotere omvang aannemen dan de tekortkoming waartegen zij zich richt. De rechtbank heeft in r.o. 5.23 geconcludeerd dat de drie gebreken die [partij B] niet heeft hersteld recht geven op een vervangende schadevergoeding van in totaal € 4.209,68. De rechtbank acht het proportioneel dat [partij A] de betaling van dat bedrag mag opschorten, tot [partij B] de gebreken heeft verholpen.
Beroep op verrekening
5.30.
[partij A] heeft bij antwoord in reconventie een beroep gedaan op verrekening, voor zover hij zou worden veroordeeld tot betaling van de vordering in reconventie. Ten aanzien van dit beroep overweegt de rechtbank als volgt. Na oplevering van de werkzaamheden had [partij A] het bedrag van € 5.600,-- moeten betalen aan [partij B] . Zoals in r.o. 5.23. staat vermeld moet [partij B] een [partij A] een bedrag betalen van € € 4.209,68 aan vervangende schadevergoeding betalen. De rechtbank zal met gebruikmaking van artikel 6:127 BW overgaan tot verrekening, waarbij zij de reconventionele vordering zal verrekenen met het aan [partij A] toekomende bedrag aan vervangende schadevergoeding. Dit betekent dat [partij A] een bedrag van € 1.390,32 (€ 5.600,-- minus € 4.209,68) verschuldigd is aan [partij B] . De rechtbank zal [partij A] dan ook veroordelen tot betaling van dit bedrag aan [partij B] .
Wettelijke rente
5.31.
[partij A] was het volledige bedrag van € 5.600,-- verschuldigd op het moment van oplevering van de werkzaamheden. Gelet op de factuur van [partij B] van 9 november 2020, met een betalingstermijn van 7 dagen, is dit bedrag opeisbaar geworden vanaf 17 november 2020. Vanaf die datum is de wettelijke rente verschuldigd. Gelet op de verrekening van beide vorderingen van partijen zoals in r.o. 5.30. staat opgenomen betekent dit dat [partij A] over het restantbedrag van € 1.390,32 wettelijke rente verschuldigd is vanaf 17 november 2020.
Proceskosten in conventie en reconventie
5.32.
[partij A] is de grotendeels in het ongelijk gestelde partij. Daarom moet [partij A] de proceskosten (inclusief nakosten) van [partij B] betalen. De proceskosten van [partij B] worden begroot op:
- salaris advocaat
1.572,00
(2 punten × € 786,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.750,00
5.33.
De reconventie hangt nauw samen met de conventie en is gelijktijdig bij conclusie van antwoord ingediend. De rechtbank zal daarom geen extra salarispunt toekennen voor het salaris van de advocaat in reconventie.
5.34.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De rechtbank
In conventie en reconventie
6.1.
veroordeelt (na verrekening) [partij A] om aan [partij B] te betalen een bedrag van € 1.390,32, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 17 november 2020, tot de dag van volledige betaling;
6.2.
veroordeelt [partij B] om aan [partij A] te betalen een bedrag van € 545,97 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 19 maart 2025 tot de dag van volledige betaling;
6.3.
veroordeelt [partij A] in de proceskosten van € 1.750,00, te betalingen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, de vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [partij A] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
6.4.
veroordeelt [partij A] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zal voldaan:
6.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. ter Riet en in het openbaar uitgesproken op
19 november 2025.

Voetnoten

1.ECLI:NL:HR:2022:1730 en ECLI:NKLGHDHA:2021:2894.