ECLI:NL:RBOVE:2025:6424

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 november 2025
Publicatiedatum
6 november 2025
Zaaknummer
11698062 \ CV EXPL 25-1541
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding en betaling van huurschade na ontbinding huurovereenkomst

In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel op 4 november 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eiser en een gedaagde. De eiser, vertegenwoordigd door E. Evers van De Leeuw Incasso & Juristen, vorderde een schadevergoeding van de gedaagde, die handelde als eenmanszaak. De vordering was gebaseerd op een huurovereenkomst die op 26 januari 2024 was gesloten, maar die op 3 september 2024 door de kantonrechter was ontbonden. De gedaagde was veroordeeld om een bedrag van € 4.101,90 te betalen, maar de eiser vorderde nu een totaalbedrag van € 6.908,25, vermeerderd met rente en kosten. De gedaagde voerde verweer en concludeerde tot niet-ontvankelijkheid van de eiser, maar de rechtbank oordeelde dat de gedaagde niet had aangetoond dat hij al aan zijn verplichtingen had voldaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde een bedrag van € 9.524,68 had betaald, maar dat dit niet voldeed aan de totale vordering. De rechtbank heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding, en heeft de proceskosten toegewezen aan de eiser. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 11698062 \ CV EXPL 25-1541
Vonnis van 4 november 2025
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: E. Evers van De Leeuw Incasso & Juristen,
tegen
[gedaagde], handelend als eenmanszaak onder de naam [bedrijf 1] ,
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de conclusie van antwoord;
- de brief waarin is meegedeeld dat een mondelinge behandeling is bepaald op 9 juli 2025;
- de mondelinge behandeling van 9 juli 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
- de aanvullende stukken van [eiser] ;
- de reactie van [gedaagde] ;
- de brief waarin is meegedeeld dat een mondelinge behandeling is bepaald op 6 oktober 2025;
- de voortgezette mondelinge behandeling van 6 oktober 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt. [gedaagde] is, ondanks daartoe op de juiste wijze te zijn opgeroepen, op deze voortgezette mondelinge behandeling niet verschenen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 26 januari 2024 hebben partijen een huurovereenkomst gesloten ten aanzien van een bedrijfsruimte aan de [adres] (hierna: de bedrijfsruimte).
2.2.
Op de huurovereenkomst zijn de algemene bepalingen huurovereenkomst kantoorruimte (hierna: algemene voorwaarden) van toepassing. Daarin staat, voor zover van belang, het volgende vermeld:
Betalingen
[…]
23.2
Telkens indien een uit hoofde van de huurovereenkomst door Huurder verschuldigd bedrag niet prompt op de vervaldag is voldaan, verbeurt Huurder aan Verhuurder van rechtswege per kalendermaand vanaf de vervaldag van dat bedrag een direct opeisbare boete van 1% van het verschuldigde per kalendermaand, waarbij elke ingetreden maand als een volle maand geldt, met een minimum van € 300 per maand. […]”
2.3.
Op 3 september 2024 heeft de kantonrechter een vonnis gewezen waarin de huurovereenkomst is ontbonden (hierna: de hoofdprocedure). In het dictum van het vonnis is verder, voor zover in deze procedure van belang, het volgende opgenomen:
“Veroordeelt de gedaagde partij om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de eisende partij te betalen een bedrag van € 4.101,90 in hoofdsom, te vermeerderen met de (boete)rente van € 900,00 en de wettelijke rente vanaf 15 mei 2024 voor factuur 2024019, de wettelijke rente vanaf 15 juni 2024 voor factuur 2024020 en de wettelijke rente vanaf 15 juli 2024 voor factuur 2024021 tot de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt de gedaagde partij om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de eisende partij te betalen ter zake buitengerechtelijke incassokosten ex artikel 6:96 BW een bedrag van € 744,49.
Veroordeelt de gedaagde partij in de kosten, inclusief de nakosten, van deze procedure, tot op deze uitspraak begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd.
Veroordeelt de gedaagde partij om de overeengekomen (boete)rente aan eisende partij te betalen over de openstaande bedragen vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag dat de gehele vordering zal zijn voldaan.
Veroordeelt de gedaagde partij ter zake van schadevergoeding te betalen € 1.367,30 per maand vanaf de dag waarop de huurovereenkomst zal zijn ontbonden tot en met de ontruimingsdatum.
Veroordeelt de gedaagde partij tot betaling van een vergoeding van de huurschade vanaf de dag van de ontruiming tot uiterlijk de datum van het einde van de lopende huurperiode, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
[…]
explootkosten : € 136,83
griffierecht : € 248,00
salaris gemachtigde : € 339,00
nakosten : € 135,00
2.4.
In artikel 11.3 van de huurovereenkomst is het volgende overeengekomen:
“Huurder is gehouden om verhuurder te vergoeden alle kosten, schade en rente die het gevolg zijn van een tussentijdse beëindiging van de huurovereenkomst, tenzij tussen partijen schriftelijk anders is overeengekomen dan wel tenzij er sprake is van een toerekenbare tekortkoming van verhuurder. Tot die kosten en schade worden eveneens gerekend, de verschuldigde huurprijs plus omzetbelasting over de overeengekomen resterende huurtermijn, de kosten van de overeengekomen door verhuurder te leveren zaken en diensten, waaronder begrepen de verwarmingskosten, althans indien en voor zover verhuurder gehouden is om deze zaken en diensten na de beëindiging van de huurovereenkomst van derden af te nemen, de kosten van wederverhuur, alle gemaakte en te maken kosten ter incasso van de schade zowel in als buiten rechte, daaronder begrepen de kosten van rechtskundige bijstand.”
2.5.
Op 19 september 2024 is de bedrijfsruimte door [gedaagde] ontruimd.
2.6.
[eiser] heeft een nieuwe huurder voor de bedrijfsruimte gevonden vanaf 1 februari 2025.
2.7.
[eiser] heeft door bedrijfsmakelaar [bedrijf 3] een advertentie laten plaatsen voor een bedrag van € 332,75. Verder heeft [eiser] kosten gemaakt voor het opnieuw verhuren van de bedrijfsruimte bij [bedrijf 2] voor een bedrag van € 605,00.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 6.908,25, vermeerderd met rente. Daarnaast vordert [eiser] dat [gedaagde] wordt veroordeeld om een bedrag van € 465,00 te betalen voor het opstellen van de dagvaarding en om zijn kosten voor het procederen bij de rechtbank te vergoeden.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] .
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] heeft de schade begroot op een bedrag van € 5.970,54 voor de periode van leegstand en een bedrag van € 937,75 voor kosten van wederverhuur. [gedaagde] voert aan dat hij al betalingen heeft gedaan en dat hij nog recht heeft op teruggave van de waarborgsom.
4.2.
Op de mondelinge behandeling van 9 juli 2025 heeft [eiser] toegelicht dat de waarborgsom en de betalingen (waaronder het bankbeslag) in mindering zijn gebracht op het bedrag waar [gedaagde] in de hoofdprocedure toe is veroordeeld. [eiser] heeft vervolgens ter verduidelijking een overzicht gestuurd van de bedragen die [gedaagde] op grond van de hoofdprocedure moet betalen.
4.3.
Uit het overzicht volgt dat [gedaagde] een bedrag heeft betaald van in totaal € 9.524,68. Dat is niet weersproken, zodat de kantonrechter van dat bedrag uitgaat.
4.4.
Verder staan op het overzicht bedragen genoemd die [gedaagde] volgens [eiser] verschuldigd is op grond van de hoofdprocedure. De kantonrechter overweegt daarover het volgende.
4.5.
Volgens het overzicht van de deurwaarder moet [gedaagde] een bedrag van € 5.746,39 betalen als “toegewezen hoofdsom”. Dit bedrag komt overeen met het vonnis van 3 september 2024.
4.6.
Van het bedrag dat [gedaagde] volgens het overzicht moet betalen voor “Kosten” zijn alleen het “nasalaris” (€ 135,00) en de “proces kosten OG” (€ 723,83) te herleiden naar het vonnis van 3 september 2024. Over de verschuldigdheid van de overige kosten die in tabel 1 van het overzicht zijn weergegeven, kan de kantonrechter zonder nadere toelichting en onderbouwing geen oordeel geven. Deze worden daarom buiten beschouwing gelaten bij het beoordelen van deze zaak.
4.7.
Vervolgens is op het overzicht een bedrag opgenomen voor “Termijnen”. Deze kosten zijn gespecificeerd in tabel 2.
4.7.1.
In het vonnis van 3 september 2024 heeft de kantonrechter [gedaagde] veroordeeld om de overeengekomen (boete)rente aan [eiser] te betalen over de openstaande bedragen. De huurovereenkomst is op 3 september 2024 door de kantonrechter ontbonden. Daarom moet [gedaagde] de termijnen over augustus en het begin van september nog betalen als huurtermijnen op grond van de huurovereenkomst. Daarom is artikel 23.2 van de algemene voorwaarden daarop van toepassing. Voor de vraag of [gedaagde] een boete verbeurt, geldt elke ingetreden maand als volle maand. Daarom is [gedaagde] de (boete)rente over augustus en september verschuldigd op grond van het vonnis van 3 september 2024.
4.7.2.
In tabel 2 heeft de gerechtsdeurwaarder ook een bedrag van € 1.367,20 vermeld voor “Periode t/m 30-9-2024”. Maar op grond van het vonnis van 3 september 2024 is [gedaagde] alleen gehouden een schadevergoeding te betalen tot en met de ontruimingsdatum. Voor september is dus alleen een bedrag van € 865,96 (€ 1.367,30/30 dagen) x 19 dagen te herleiden naar het vonnis van 3 september 2024.
4.8.
Tot slot is op het overzicht een bedrag aan rente (stand op 09-07-2025) opgenomen. Het is niet duidelijk waarover deze rente is berekend. Uitgaande van het bedrag waartoe [gedaagde] in de hoofdprocedure in hoofdsom is veroordeeld (€ 4.101,90) en de genoemde ingangsdata voor het berekenen van de wettelijke rente over die bedragen, moet [gedaagde] op grond van het vonnis van 3 september 2024 in ieder geval een bedrag van € 286,48 aan wettelijke rente (berekend tot 9 juli 2025) betalen.
4.9.
Dat betekent dat [gedaagde] de volgende kostenposten in ieder geval moest betalen op grond van het vonnis van 3 september 2024:
Toegewezen hoofdsom
€ 5.746,39
nasalaris (in tabel 1)
€ 135,00
proceskosten OG (in tabel 1)
€ 723,83
boeterente 30-8-2024 (in tabel 2)
€ 300,00
Periode t/m 31-8-2024 (in tabel 2)
€ 1.367,30
boeterente 29-9-2024 (in tabel 2)
€ 300,00
Periode t/m 30-9-2024 (in tabel 2)
€ 865,96
Rente (stand op 09-07-2025)
€ 286,48
Totaal
€ 9.724,96
4.10.
Het bedrag dat [gedaagde] al heeft betaald is dus lager dan wat hij op grond van het vonnis van 3 september 2024 moest betalen. Ook is voldoende onderbouwd dat de waarborgsom met het verschuldigde bedrag in de hoofdprocedure is verrekend. Het verweer van [gedaagde] slaagt daarom niet.
4.11.
Voor het overige heeft [gedaagde] de hoogte van de schade zoals [eiser] die in de dagvaarding heeft gevorderd niet weersproken, zodat deze vast komt te staan. De kantonrechter is van oordeel dat deze kosten zijn aan te merken als schade die het gevolg is van de tussentijdse beëindiging van de huurovereenkomst.
Wettelijke rente
4.12.
Over de hoofdsom is [gedaagde] op grond van artikel 6:119 BW wettelijke rente verschuldigd. Nu [eiser] onvoldoende heeft gesteld vanaf wanneer [gedaagde] in verzuim is, wordt de wettelijke rente toegewezen vanaf de dag van dagvaarding. Dat is 8 mei 2025.
Proceskosten
4.13.
[gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen.
4.14.
De kosten van de dagvaarding bestaan uit een bedrag van € 119,40 voor het exploot en een bedrag van € 3,76 voor de onderzoekskosten, vermeerderd met omzetbelasting. Nu niet is gesteld of gebleken dat er extra kosten zijn gemaakt, worden de gevorderde kosten voor het opstellen van de dagvaarding die dit bedrag te boven gaan, afgewezen.
4.15.
De kantonrechter ziet geen aanleiding om meer dan twee punten aan salaris gemachtigde toe te kennen (1 punt voor de dagvaarding en 1 punt voor de mondelinge behandelingen). Zij overweegt in dat verband dat de voortgezette mondelinge behandeling alleen nodig was omdat het overzicht dat [eiser] had ingebracht nieuwe vragen opriep.
4.16.
De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
149,02
- griffierecht
257,00
- salaris gemachtigde
678,00
(2 punten × € 339,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.219,02

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 6.908,25, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, vanaf 8 mei 2025, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.219,02, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Margadant en in het openbaar uitgesproken op 4 november 2025.