ECLI:NL:RBOVE:2025:6405

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
5 november 2025
Publicatiedatum
6 november 2025
Zaaknummer
C/08/339334 / HA ZA 25-342
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van een consignatieovereenkomst met betrekking tot de verkoop van een auto

In deze zaak vordert eiser, [eiser], betaling van een bedrag van € 15.000,00 van gedaagden, bestaande uit [gedaagde 1] B.V., [gedaagde 2] en de bewindvoerder q.q. van [betrokkene]. Eiser heeft zijn auto, een BMW 5 serie, op 12 augustus 2025 in consignatie gegeven aan [gedaagde 1] met de opdracht deze te verkopen. De verkoopprijs was vastgesteld op minimaal € 17.000, met een gegarandeerde uitbetaling van € 15.000 aan eiser. De auto is op 30 juli 2025 verkocht voor € 16.995, maar eiser heeft geen betaling ontvangen. Na meerdere ingebrekestellingen en een bevestiging van [gedaagde 1] dat de betaling zou plaatsvinden, bleef betaling uit. Eiser vordert nu betaling van de hoofdsom, wettelijke rente, buitengerechtelijke incassokosten, gederfde inkomsten en recherchekosten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vordering tegen [gedaagde 1] toewijsbaar is, maar de vorderingen tegen [gedaagde 2] en de bewindvoerder q.q. zijn afgewezen omdat er geen overeenkomst met hen was en onvoldoende bewijs van onrechtmatig handelen is geleverd. De rechtbank heeft [gedaagde 1] veroordeeld tot betaling van € 15.000,00, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft ook de buitengerechtelijke incassokosten en beslagkosten toegewezen. De proceskosten zijn voor rekening van [gedaagden].

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/339334 / HA ZA 25-342
Vonnis van 5 november 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
advocaat: mr. A.S.J.H. van den Bronk,
tegen

1.[gedaagde 1] B.V., handelend onder de naam [gedaagde 1],

kantoorhoudende te [kantoorplaats 1],
hierna te noemen: [gedaagde 1]
2.
[gedaagde 2],
kantoorhoudende te [kantoorplaats 2],
hierna te noemen: [gedaagde 2],
3.
[gedaagde 3] Q.Q., in hoedanigheid van beschermingsbewindvoerder van [betrokkene] (geboren op [geboortedatum] 2002),
kantoorhoudende te [kantoorplaats 3],
hierna te noemen: de bewindvoerder q.q.,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden],
allen niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- het tegen [gedaagden] verleende verstek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft zijn auto, met kenteken: [kenteken], hierna te noemen ‘de auto’, aan [gedaagde 1] afgegeven met de opdracht om de auto te verkopen aan een derde. Zij hebben daartoe op 12 augustus 2025 een consignatieovereenkomst afgesloten. Deze overeenkomst is getekend door de Cosignatienemer, [gedaagde 1], vertegenwoordigd door haar directeur [betrokkene]. In deze overeenkomst is onder meer opgenomen:
Artikel 1-Voorwerp van de overeenkomst
1.1
De Consignant geeft hierbij aan de Consignatienemer de opdracht om het volgende
voertuig namens hem te verkopen:
• Merk: BMW
• Type: 5 serie
• Kenteken: [kenteken]
• Bouwjaar: 2015
• Kilometerstand: 202000
1.2
De eigendom van het voertuig blijft bij de Consignant totdat het voertuig daadwerkelijk
is verkocht en geleverd aan een koper.
Artikel 2 - Verkoopprijs en vergoeding
2.1
De Consignant en de Consignatienemer komen de volgende verkoopstructuur overeen:
- De minimale verkoopprijs van het voertuig bedraagt €17.000 consumentenprijs.
- De netto-opbrengst voor de Consignant bedraagt minimaal €15.000.
- Van alles boven de €13.000 netto-opbrengst wordt de winst 50/50 verdeeld tussen de
Consignant en de Consignatienemer.
- Verkoop onder de vaste prijs is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van de
Consignant.
Toelichting: Partijen komen overeen dat de Consignant bij een verkoopprijs van €17.000
een gegarandeerde uitbetaling van €15.000 ontvangt. Winst boven de €13.000 netto wordt
gelijk verdeeld tussen beide partijen, ongeacht de uiteindelijke verkoopprijs.
(…)
Artikel 8 - Overige afspraken
8.1
Uitbetaling aan de Consignant vindt direct plaats na de verkoop, per bankoverschrijving, uiterlijk op de dag van levering van het voertuig aan de koper.”
2.2.
Via [gedaagde 1] is de auto op 30 juli 2025 verkocht aan B.F. Visser voor een bedrag van € 16.995,00. [eiser] ontving van [gedaagde 1] hierna geen betaling.
2.3.
Op 12 augustus 2025 heeft [eiser] een ingebrekestelling naar [gedaagde 1] gestuurd ter attentie van de heer [betrokkene] waarin [gedaagde 1] wordt gesommeerd om het verschuldigde bedrag van € 15.000,00 uiterlijk op woensdag 13 augustus 2025 om 18:00 uur over te maken naar de bankrekening van [eiser]. Op 14 augustus 2025 stuurt de gemachtigde van [eiser], [bedrijf], een laatste sommatie naar [gedaagde 1] waarin de gemachtigde onder meer stelt dat [gedaagde 1] in verzuim is en dat bovenop betaling van het verschuldigde bedrag ook aanspraak zal worden gemaakt op de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten. De gemachtigde sommeert [gedaagde 1] om uiterlijk op 18 augustus 2025 het met wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten verhoogde bedrag van € 16.166,99 over te maken naar [eiser].
2.4.
Op 17 augustus 2025 stuurt [gedaagde 1] een brief naar [eiser] die is ondertekend door de directeur van [gedaagde 1], [betrokkene]. In deze brief wordt onder meer geschreven:

Om alle onduidelijkheden weg te nemen bevestig ik hierbij datdonderdag 21 augustusde auto bij ons door de klant zal worden opgehaald. Op diezelfde dag zal ook direct de overeengekomen betaling volledig en rechtstreeks naar jouw rekening worden overgemaakt. Hiermee wordt de afspraak volledig nagekomen, zoals contractueel vastgelegd.
2.5.
[eiser] heeft tot op heden geen enkele betaling van [gedaagde 1] ontvangen.
2.6.
Enig aandeelhouder en statutair bestuurder van [gedaagde 1] is [gedaagde 2]. De bestuurder van [gedaagde 2] is [betrokkene].

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. primair: [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt tot betaling aan [eiser] van een hoofdsom van € 15.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 juli 2025;
II. subsidiair: [gedaagde 1] veroordeelt tot betaling aan [eiser] van een hoofdsom van € 15.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 juli 2025
III. subsidiair: [gedaagde 2] en de bewindvoerder q.q. hoofdelijk veroordeelt tot betaling aan [eiser] van een hoofdsom van € 15.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 juli 2025;
IV. primair en subsidiair: [gedaagden] veroordeelt tot het betalen aan [eiser] van de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.125,00, de gederfde inkomsten van € 2.670,00 en de recherchekosten van € 7.630,62;
V. primair en subsidiair: [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt in de kosten van deze procedure, de beslagkosten daaronder begrepen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis.

4.De beoordeling

Verstek
4.1.
Artikel 139 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt, voor zover van belang, dat indien de gedaagde niet in het geding verschijnt en bij de dagvaarding de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, de rechter verstek verleent en de vorderingen toewijst, tenzij deze haar onrechtmatig of ongegrond voorkomen.
4.2.
Bij de dagvaarding zijn de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht genomen. [gedaagden] is op de eerstdienende dag niet verschenen, zodat tegen haar verstek is verleend.
4.3.
De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of de vorderingen van [eiser] de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomen.
Hoofdsom (I primair en II subsidiair)
4.4.
[eiser] vordert primair (onder I) dan wel subsidiair (onder II) een (hoofdelijke) veroordeling van [gedaagde 2] en de bewindvoerder q.q. tot betaling van een bedrag van € 15.000,00 aan [eiser], vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank overweegt dat tussen [eiser], [gedaagde 2] en de bewindvoerder q.q. geen overeenkomst is afgesloten. De grondslag voor de vordering richting hen is dat [gedaagde 2] en de bewindvoerder q.q. als statutair bestuurder respectievelijk feitelijk bestuurder in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig hebben gehandeld richting [eiser] dat hen een persoonlijk en ernstig verwijt kan worden gemaakt. Zij zijn volgens [eiser] op grond van onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW) aansprakelijk voor de daardoor ontstane schade.
4.5.
De rechtbank zal het onder I en II gevorderde afwijzen. Dit nu het gevorderde ongegrond is. [eiser] heeft namelijk onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat [gedaagde 2] en de bewindvoerder q.q. aansprakelijk zijn voor de schade van [eiser]. Omdat de grondslag van het onder III t/m V gevorderde dezelfde is als onder I en II, voor zover die vorderingen zich richten tegen [gedaagde 2] en de bewindvoerder q.q., zal de rechtbank ook deze vorderingen afwijzen.
Hoofdsom (III subsidiair)
4.6.
De rechtbank zal het onder III gevorderde toewijzen. Deze vordering richt zich tegen [gedaagde 1] en komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor. [gedaagde 1] zal worden veroordeeld tot het betalen aan [eiser] van de hoofdsom van € 15.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 juli 2025. 31 juli 2025 is namelijk de datum waarop [gedaagde 1] het bedrag van € 15.000,00 aan [eiser] had moeten hebben betaald, maar dat niet heeft gedaan.
Gederfde inkomsten (IV primair dan wel subsidiair)
4.7.
[eiser] vordert schadevergoeding vanwege gederfde inkomsten ter hoogte van
€ 2.670,00 (44,5 uur à € 60,00 per uur exclusief btw) omdat hij zelf in privé tijd kwijt is geweest met deze zaak en daardoor deze tijd als zelfstandig ondernemer niet aan zijn bedrijfsvoering heeft kunnen besteden. Als reden van de tijdsbesteding noemt [eiser] dat dit onder andere was vanwege afspraken en/of telefonisch overleg met professionals (gemachtigde/advocaat/deurwaarder) voor bijvoorbeeld een intakegesprek, een (her)bespreking van de strategie of van reactie van/op [gedaagde 1] en het doornemen en aanpassen van stukken of resultaten van nader onderzoek etc. Tot slot benoemt [eiser] dat hij een dag heeft gereserveerd voor het ophalen van de auto, terwijl achteraf bleek dat de auto niet meer beschikbaar was.
4.8.
De rechtbank is van oordeel dat door [eiser] onvoldoende is gesteld dat het inkomen van [eiser] als zelfstandig ondernemer onder het door [eiser] genoemde tijdsbeslag heeft geleden. De rechtbank gaat dan ook ervan uit dat de gevorderde schade verloren uren in vrije tijd betreft. Voor het kunnen toewijzen van een dergelijke schadevergoeding moet de schade wel kunnen worden gezien als ‘vermogensschade’ op grond van artikel 6:92 BW dan wel als ‘ander nadeel’ op grond van artikel 6:106 BW. De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde schade geen vermogensschade is in de zin van artikel 6:92 lid 1 BW.
Op grond van wat [eiser] heeft gesteld, kan de rechtbank ook niet tot het oordeel komen dat sprake is van schade in de vorm van ‘ander nadeel’. Een wettelijke grondslag voor de gevorderde schadevergoeding ontbreekt dan ook.
4.9.
Verder overweegt de rechtbank dat het voor privé personen niet gebruikelijk is om voor zelf bestede uren aan een zaak en het daardoor missen van inkomen een vergoeding toe te kennen. Dit geldt zeker in het geval dat vanwege diezelfde zaak ook beroep wordt gedaan op professionele bijstand, zoals in deze zaak. [eiser] heeft namelijk een incassobureau en een advocaat ingeschakeld en vordert ook een veroordeling in de proceskosten en de door het incassobureau gemaakte buitengerechtelijke incassokosten. De conclusie is dat de vordering ongegrond is en de rechtbank de vordering daarom zal afwijzen.
Recherchekosten (IV primair dan wel subsidiair)
4.10.
[eiser] vordert een veroordeling van [gedaagden] tot betaling van de gemaakte recherchekosten ter hoogte van € 7.630,62. Deze recherchekosten zijn volgens [eiser] gemaakt om te achterhalen wat er met zijn auto is gebeurd en of de locatie van de auto nog kan worden achterhaald.
4.11.
De rechtbank overweegt dat [eiser] in deze procedure verzoekt om een veroordeling van [gedaagden] tot betaling van € 15.000,00 op grond van een vordering tot nakoming dan wel als geldelijke schadevergoeding wegens een tekortkoming in de nakoming. [eiser] heeft dus geen ontbinding van de overeenkomst of revindicatie gevorderd met als doel het terugkrijgen van de auto. Wegens een gebrek aan uitleg door [eiser] is het de rechtbank niet duidelijk geworden wat het directe verband is tussen de recherchekosten voor het terugvinden van de auto en de hoofdvordering van [eiser]. In het licht hiervan en nog los van de vraag of de recherchekosten wel de dubbele redelijkheidstoets kunnen doorstaan, is de rechtbank van oordeel dat de vordering ongegrond is. De rechtbank zal deze vordering afwijzen.
Buitengerechtelijke incassokosten, beslagkosten en proceskosten (IV en V, primair dan wel subsidiair)
4.12.
[eiser] vordert vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 1.119,25. De vordering op [gedaagde 1] moet worden beoordeeld op grond van artikel 6:96 BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). [eiser] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. [eiser] heeft daarom recht op een vergoeding voor de kosten van die werkzaamheden. [eiser] heeft het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten vermeerderd met btw. Omdat [eiser] geen ondernemer is, wordt de vergoeding verhoogd met btw.
4.13.
[eiser] vordert [gedaagden] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering, voor zover die zich richt tegen [gedaagde 1], is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden vastgesteld op € 623,54 voor kosten deurwaardersexploten, € 331,00 voor griffierecht en € 1.214,00 voor salaris advocaat (1,0 punt(en) × € 1.214,00), totaal € 2.168,54.
4.14.
[gedaagde 1] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
144,47
- griffierecht
1.043,00
- salaris advocaat
1.214,00
(1 punt × € 1.214,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.579,47
4.15.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
4.16.
Voor zover de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten, beslagkosten en proceskosten betrekking hebben op [gedaagde 2] en de bewindvoerder q.q., zullen deze worden afgewezen nu deze vorderingen ongegrond zijn (zie r.o. 4.5.). [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [gedaagde 2] en de bewindvoerder q.q. worden veroordeeld. De kosten aan hun zijde wordt begroot op nihil.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagden] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 15.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 31 juli 2025, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagden] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.119,25 aan buitengerechtelijke kosten,
5.3.
veroordeelt [gedaagden] in de beslagkosten, tot op heden vastgesteld op
€ 2.168,54, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten van € 2.579,47, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagden] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.5.
veroordeelt [gedaagden] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.6.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van [gedaagde 2] en de bewindvoerder q.q. tot op heden begroot op nihil,
5.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.N. Neumann en in het openbaar uitgesproken op 5 november 2025.