ECLI:NL:RBOVE:2025:6404

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
5 november 2025
Publicatiedatum
6 november 2025
Zaaknummer
C/08/335356 / HA ZA 25-214
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursaansprakelijkheid en bestuursverbod in faillissementsprocedure

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel op 5 november 2025, is de curator, Philippe Edward Marcel Schol, opgetreden in het faillissement van [bedrijf] B.V. De curator heeft een vordering ingesteld tegen [gedaagde], die als bestuurder van [bedrijf] B.V. wordt beschuldigd van onbehoorlijk bestuur, wat zou hebben bijgedragen aan het faillissement van de onderneming. De rechtbank heeft vastgesteld dat de curator geen uittreksel uit het Handelsregister heeft overgelegd van andere rechtspersonen waarvan [gedaagde] mogelijk ook bestuurder of commissaris is. Dit is van belang voor de beoordeling van de vordering tot het opleggen van een civielrechtelijk bestuursverbod. De rechtbank heeft de curator opgedragen om deze informatie te verstrekken, zodat de rechtbank kan beoordelen of er andere rechtspersonen zijn die betrokken zijn bij de procedure. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling en zal op 17 december 2025 opnieuw op de rol komen voor uitlating door de curator. De rechtbank heeft iedere verdere beslissing aangehouden totdat de gevraagde informatie is verstrekt.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/335356 / HA ZA 25-214
Vonnis van 5 november 2025
in de zaak van
PHILIPPE EDWARD MARCEL SCHOL Q.Q.,
in hoedanigheid van curator in het faillissement van [bedrijf] B.V.,
te Enschede,
eisende partij,
hierna te noemen: de curator,
advocaat: mr. P.E.M. Schol,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- het ter rolzitting van 15 oktober 2025 tegen gedaagde verleende verstek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
De curator vordert - samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat [gedaagde] zijn taak als bestuurder van [bedrijf] B.V. onbehoorlijk heeft verricht en dat deze onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is van het faillissement van [bedrijf] B.V.;
II. voor recht verklaart dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld tegenover failliet en de gezamenlijke schuldeisers van [bedrijf] B.V.;
III. [gedaagde], bij toewijzing van het hiervoor gevorderde tot een civielrechtelijk bestuursverbod veroordeelt voor de maximaal toegestane termijn, ingaand zodra het vonnis van de rechtbank in deze procedure in kracht van gewijsde is gegaan;
IV. [gedaagde] veroordeelt:
a. primair, tot betaling van het tekort in het faillissement van failliet aan de curator zoals dit zal blijken aanwezig te zijn na een te houden verificatievergadering, te vermeerderen met het bedrag aan boedelschulden waaronder het door de rechtbank vast te stellen salaris van de curator en zijn overige kosten, te voldoen binnen zeven dagen nadat de curator een afschrift van het proces-verbaal van de verificatievergadering alsmede een concept (eind)salarisbeschikking kenbaar heeft gemaakt aan [gedaagde];
b. subsidiair, tot betaling van een schadevergoeding aan de curator binnen zeven dagen na betekening van het vonnis van een bedrag van
€ 200.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf datum faillissement tot aan de dag van algehele voldoening en te vermeerderen met de kosten van het gelegde conservatoir beslag;
c. meer subsidiair, tot betaling van een schadevergoeding aan de curator, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
V. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een voorschot aan de curator van
€ 100.000,00, te voldoen uiterlijk binnen zeven dagen na betekening van het vonnis van deze rechtbank inzake de onder IV genoemde primaire dan wel subsidiaire vordering tot betaling van het tekort in het faillissement van failliet;
VI. [gedaagde] veroordeelt in de kosten van dit geding, inclusief de nakosten en de kosten van het conservatoire beslag;
VII. althans een zodanige uitspraak doet als de rechtbank rechtens juist acht.

3.De beoordeling

Vordering III
3.1.
De rechtbank stelt het volgende voorop.
3.1.1.
De artikelen 106a e.v. Faillisementswet (Fw) zijn per 1 juli 2016 ingevoerd bij de Wet civielrechtelijk bestuursverbod. Artikel 106a aanhef, lid 1 en sub a Fw bepaalt, voor zover van belang, dat de rechtbank op vordering van de curator een bestuursverbod kan opleggen aan de bestuurder van een in artikel 2:3 Burgerlijk Wetboek (BW) genoemde rechtspersoon als tijdens of in de drie jaren voorafgaand aan het uitspreken van het faillissement van die rechtspersoon door de rechter bij onherroepelijk geworden uitspraak is geoordeeld dat hij voor zijn handelen of nalaten bij die rechtspersoon aansprakelijk is, als bedoeld in de artikelen 2:138 of 2:248 BW.
3.1.2.
Ingevolge artikel 106b lid 1 Fw kan een bestuurder aan wie een bestuursverbod is opgelegd gedurende vijf jaar nadat de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan, of zoveel korter als in de uitspraak is bepaald, niet tot bestuurder of commissaris van een in artikel 2:3 BW genoemde rechtspersoon worden benoemd. Het bestuursverbod vormt voor betrokkene tevens een beletsel voor de uitoefening van zijn functie als bestuurder bij alle op grond van artikel 106c, tweede lid, Fw in de procedure betrokken rechtspersonen (artikel 106b lid 2 Fw). Dit betekent dat de betrokken bestuurder niet langer deze rechtspersonen – als bestuurder – kan vertegenwoordigen. Gelet op de implicaties die dit rechtsgevolg voor de betreffende rechtspersonen kan hebben, worden deze rechtspersonen in de procedure in de gelegenheid gesteld om hun zienswijze over het gevraagde bestuursverbod en de mogelijke gevolgen daarvan naar voren te brengen (artikel 106c lid 2 Fw).
3.2.
De rechtbank stelt vast dat de curator bij dagvaarding geen uittreksel uit het Handelsregister heeft overgelegd van overige rechtspersonen, bedoeld in artikel 2:3 BW, waarvan de betrokkene bestuurder of commissaris is, als bedoeld in artikel 106c, eerste lid, Fw. Nu de curator hier geen informatie over heeft verstrekt, is het de rechtbank niet duidelijk of er sprake is van overige rechtspersonen, waarvan [gedaagde] bestuurder of commissaris is.
3.3.
Voordat de rechtbank een beslissing zal nemen over de vorderingen, zal de curator dan ook worden opgedragen om de rechtbank te informeren over andere rechtspersonen waarvan [gedaagde] bestuurder of commissaris is, op de wijze als in de beslissing omschreven.
3.4.
Indien blijkt dat [gedaagde] nog meer rechtspersonen bestuurt of daarvan commissaris is, zullen die rechtspersonen in staat worden gesteld om hun zienswijze in de procedure naar voren te brengen conform artikel 106c, tweede lid, Fw. Indien blijkt dat [gedaagde] niet nog meer rechtspersonen bestuurt of daarvan commissaris is, komt de zaak weer voor vonnis te staan.
3.5.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
draagt de curator op de rechtbank te informeren over de vraag of er andere rechtspersonen zijn waarvan [gedaagde] bestuurder of commissaris is en, zo ja, een uittreksel uit het Handelsregister over te leggen van die overige rechtspersonen, als bedoeld in artikel 106c, eerste lid, Fw;
4.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 17 december 2025voor uitlating door de curator als omschreven in 4.1.;
4.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.N. Neumann en in het openbaar uitgesproken op 5 november 2025.