ECLI:NL:RBOVE:2025:6293

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
31 oktober 2025
Publicatiedatum
31 oktober 2025
Zaaknummer
AK_25_1662
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijkverklaring beroep wegens niet tijdig beslissen door de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, gedateerd 31 oktober 2025, wordt het verzet van de opposant tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn beroep behandeld. De opposant had op 18 juni 2025 beroep ingesteld omdat de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur niet tijdig had beslist op zijn bezwaar van 18 maart 2025. De rechtbank had eerder, op 15 augustus 2025, het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat de opposant de Minister te vroeg in gebreke had gesteld. De opposant betwistte deze beslissing en voerde aan dat de verlenging van de beslistermijn niet rechtsgeldig was, omdat deze niet op de juiste wijze aan hem was bekendgemaakt. De rechtbank oordeelt dat de verlenging van de beslistermijn niet rechtsgeldig was, omdat de kennisgeving naar een verkeerd adres was gestuurd. Hierdoor was de beslistermijn niet verlengd en was de eerdere uitspraak onterecht. De rechtbank verklaart het verzet gegrond, vernietigt de eerdere uitspraak en draagt de Minister op om binnen twee weken alsnog een besluit te nemen. Tevens wordt een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de Minister de beslistermijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank bepaalt dat de Minister het griffierecht aan de opposant moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 25/1662 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer op het verzet van

[eiser], uit [woonplaats], opposant, [1]
tegen de uitspraak van de rechtbank van 15 augustus 2025

en uitspraak in de beroepszaak

in het geding tussen

opposant, tevens eiser,

en

de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, verweerder.

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over het verzet dat opposant heeft ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 15 augustus 2025, zaaknummer ZWO 25/1662, waarin de rechtbank het beroep van opposant niet-ontvankelijk heeft verklaard.
1.1.
Verweerder heeft op het verzet gereageerd.
1.2.
Opposant heeft niet verzocht om op een zitting te worden gehoord.

Beoordeling door de rechtbank van het verzet

2. De rechtbank komt tot het oordeel dat het verzet gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het procesverloop
3. Opposant heeft op 18 juni 2025 beroep ingesteld, omdat verweerder volgens hem niet tijdig heeft beslist op zijn bezwaar van 18 maart 2025 tegen het besluit van verweerder van 20 februari 2025, waarin verweerder het verzoek van opposant om informatie op grond van de Wet open overheid (Woo) heeft afgewezen.
4. In de uitspraak van 15 augustus 2025 heeft de rechtbank het beroep kennelijk
niet-ontvankelijk verklaard, omdat opposant verweerder te vroeg (prematuur) in gebreke heeft gesteld. Omdat de rechtbank geen twijfel had over de uitkomst van de zaak, heeft zij uitspraak gedaan zonder zitting. Dat mag op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Het verzet
5. Opposant voert tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat ten onrechte is geoordeeld dat hij verweerder te vroeg in gebreke heeft gesteld, omdat daarbij is verondersteld dat verweerder aan hem kenbaar heeft gemaakt dat de beslistermijn op
13 mei 2025 met zes weken is verlengd, terwijl uit de stukken blijkt dat de verlenging van de beslistermijn foutief is geadresseerd en daardoor opposant nooit bereikt heeft. De brief met de verlenging van de beslistermijn is verzonden aan het adres [adres 1], terwijl het vestigingsadres van opposant [adres 2] is. Dit vestigingsadres staat ook in het bezwaarschrift, aldus opposant.
6. Verweerder heeft in zijn reactie op het verzet aangegeven dat het verdagingsbesluit inderdaad per abuis naar [adres 1] is gestuurd in plaats van naar [adres 2].

Beoordeling van het verzet

7. In artikel 3:40 Awb is bepaald dat een besluit niet in werking treedt voordat het is bekendgemaakt. In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager. Als een per post toegezonden besluit de belanghebbende niet heeft bereikt als gevolg van een fout van het bestuursorgaan, zoals een verkeerde adressering, die aan het bestuursorgaan te wijten is, dan is het besluit niet op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt. [2]
8. De verzetrechter stelt vast dat niet in geschil is dat het verdagingsbesluit van
13 mei 2025 opposant niet heeft bereikt als gevolg van een fout van verweerder, namelijk een verkeerde adressering, die aan verweerder te wijten is. Het verdagingsbesluit is dus niet op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt en daarmee niet in werking getreden. Daardoor is de beslistermijn niet rechtsgeldig verlengd en is de beslistermijn verstreken op
15 mei 2025. Dat maakt dat niet buiten redelijke twijfel kon worden geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk is. De grond van het verzet slaagt.
Conclusie over het verzet
9. Uit de beoordeling van de grond van het verzet volgt dat de rechtbank in de uitspraak van 15 augustus 2025 ten onrechte heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk, dus buiten redelijke twijfel, niet-ontvankelijk was en de zaak ten onrechte zonder zitting heeft afgedaan.
10. Het verzet is gegrond. Dat betekent dat de uitspraak van 15 augustus 2025 vervalt en de rechtbank het onderzoek hervat in de stand waarin dat zich bevond voordat die uitspraak werd gedaan.

Beoordeling door de rechtbank van het beroep

11. De rechtbank overweegt ten aanzien van eisers beroep van 18 juni 2025 wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar van 18 maart 2025 als volgt.
Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
12. Gelet op het bovenstaande is de ingebrekestelling door eiser van 2 juni 2025 niet te vroeg geweest. De rechtbank heeft het beroepschrift meer dan twee weken daarna, op
18 juni 2025, ontvangen. Omdat verweerder niet binnen twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling een besluit op het bezwaar heeft genomen, en dat nog altijd niet heeft gedaan, is het beroep ontvankelijk en gegrond.

Welke beslistermijn moet aan verweerder worden opgelegd?

13. Als het beroep gegrond is en het bestuursorgaan nog geen besluit bekendgemaakt heeft, bepaalt de rechtbank dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekendmaakt. Alleen in bijzondere gevallen of indien naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, kan de rechtbank een andere termijn bepalen. [3]
14. Op grond van artikel 8.4, eerste lid, van de Woo bepaalt de bestuursrechter, in geval van een gegrond beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op grond van deze wet of een beslissing op bezwaar tegen een dergelijk besluit, waarbij nog geen besluit is bekendgemaakt, indien de omvang van het verzoek hiertoe aanleiding geeft, in afwijking van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb de termijn waarbinnen het bestuursorgaan alsnog een besluit bekendmaakt.
15. In het verweerschrift licht verweerder toe dat eiser sinds april 2023 dertig
Woo-verzoeken heeft ingediend, die allemaal betrekking hebben op de uitvoering van de Meststoffenwet door verweerder. Voor een deel betreft het omvangrijke, gedetailleerde en/of (technisch) complexe Woo-verzoeken, bijvoorbeeld omdat wordt gevraagd om informatie vanaf 2020 of informatie die niet eenvoudig uit de systemen van verweerder is op te maken.
16. Daarnaast geeft verweerder in het verweerschrift aan dat hij heeft voorgesteld om met eiser in gesprek te gaan en dat eiser op 30 juni 2025 ermee heeft ingestemd dat het bezwaar binnen zes weken na dat gesprek zal worden afgehandeld. Eiser heeft dit niet weersproken. In de reactie op het verzet stelt verweerder dat het gesprek op
11 augustus 2025 heeft plaatsgevonden en dat het bezwaar verder zal worden afgehandeld. Uit de stukken van eiser die de rechtbank op 30 augustus 2025 heeft ontvangen, blijkt ook dat er een overleg tussen eiser en verweerder heeft plaatsgevonden op 11 augustus 2025.
17. De rechtbank ziet aanleiding om te oordelen dat er sprake is van bijzondere omstandigheden, waardoor verweerder niet binnen de wettelijke termijn op het bezwaar van eiser van 18 maart 2025 heeft kunnen beslissen. Het gaat om een omvangrijk verzoek, over de wijze van behandeling waarvan nader contact is geweest tussen partijen, en verweerder heeft aangegeven binnen welke termijn een besluit wordt genomen. De rechtbank zal daarom bepalen dat verweerder uiterlijk binnen zes weken na het gesprek tussen eiser en verweerder op 11 augustus 2025 een besluit op het bezwaar van eiser bekend moet maken.
18. Op het moment dat de rechtbank uitspraak doet, is de termijn van zes weken al verstreken. Daarom zal de rechtbank bepalen dat verweerder binnen twee weken na de verzending van de uitspraak alsnog op het bezwaar van eiser moet beslissen.
Welke dwangsom wordt aan verweerder opgelegd?
19. De rechtbank bepaalt, in overeenstemming met het landelijke beleid van de rechtbanken hierover, [4] dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog door verweerder wordt overschreden. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
Conclusie en gevolgen
20. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt, verweerder binnen twee weken na verzending van de uitspraak alsnog een besluit op het bezwaar moet nemen en aan verweerder een dwangsom wordt opgelegd van € 100,- voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
21. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het verzet gegrond;
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op om binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op het bezwaar van eiser bekend te maken;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 53,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C. Rozeboom, rechter, in aanwezigheid van
R.A.R. van Westering, griffier. Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak staat voor zover daarbij is beslist op het verzet geen hoger beroep of verzet open.
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover daarbij is beslist op het beroep, kan een hoger beroepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hoger beroepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Met opposant wordt bedoeld de indiener van het verzetschrift.
2.ABRvS 11 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:84.
3.Dit volgt uit artikel 8:55d, eerste en derde lid, van de Awb.
4.Dit is het “Beleid extra dwangsom”, te vinden op www.rechtspraak.nl.