ECLI:NL:RBOVE:2025:6272

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 oktober 2025
Publicatiedatum
30 oktober 2025
Zaaknummer
11775441 \ CV EXPL 25-2015
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een zoldervloer in huurpand en geschil over overeenkomst

In deze civiele procedure vordert [eiser] B.V. betaling van € 5.293,75 door [gedaagde] B.V. voor een zoldervloer die in een huurpand is overgenomen. [gedaagde] betwist de vordering en stelt dat er nooit een schriftelijke overeenkomst tot stand is gekomen. De kantonrechter heeft de vordering van [eiser] toegewezen, waarbij hij oordeelt dat er wel degelijk een overeenkomst tot stand is gekomen. De rechter wijst erop dat [gedaagde] gebonden is aan de afspraken die door haar vertegenwoordiger zijn gemaakt, en dat de betalingen die [gedaagde] heeft gedaan, niet enkel uit coulance waren. De kantonrechter heeft ook de wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten toegewezen, evenals de proceskosten. Het vonnis is uitgesproken op 28 oktober 2025.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 11775441 \ CV EXPL 25-2015
Vonnis van 28 oktober 2025
in de zaak van
[eiser] B.V.,
te [vestigingsplaats 1],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: mr. J.W. de Vries,
tegen
[gedaagde] B.V.,
te [vestigingsplaats 2],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
procederend in persoon.

1.De zaak en de beslissing in het kort

1.1.
[eiser] vordert in deze procedure betaling door [gedaagde] van € 5.293,75 voor een door haar overgenomen zoldervloer in een huurpand. [gedaagde] vindt dat de vordering moet worden afgewezen omdat er nooit een schriftelijke overeenkomst tot stand is gekomen.
1.2.
De kantonrechter zal de vordering van [eiser] toewijzen en zal hierna toelichten waarom.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de conclusie van antwoord,
- de brief waarin is meegedeeld dat een mondelinge behandeling is bepaald,
- het bericht van 25 augustus 2025 met productie van [eiser],
- de mondelinge behandeling van 25 september 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
3. De feiten
3.1.
[bedrijf] B.V. (hierna [bedrijf]) huurde de bedrijfsruimte aan de [adres], en heeft die ruimte vanaf 1 november 2021 onderverhuurd aan [gedaagde]. In het addendum bij de huurovereenkomst is het onder andere het volgende opgenomen:
“1.4 huurder maakt gebruik van onderstaande goederen voor een totaalwaarde ad € 17.500 en spreekt de intentie uit om na 3 jaar de goederen te willen overnemen:
- (…)
- De 74m2 entresol in de blauwe hal (€ 7.500,00)”
3.2.
Op 7 december 2023 heeft [naam 1] (hierna [naam 1]), adviseur van [gedaagde], aan [naam 2], statutair bestuurder van [eiser] (en zustervennootschap [bedrijf]) een e-mail gestuurd. [naam 3] (hierna [naam 3]), statutair bestuurder van [gedaagde], is in de cc van die e-mail opgenomen. In de e-mail staat onder andere het volgende:
“(…) Hierbij de afspraken van hedenochtend. (…)
3. afspraken naar aanleiding van de aanvullende huurvoorwaarden:
(…) 3. Entresol a € 7.500,00 wordt in 12 termijnen a € 625,00 excl. btw betaald.”
3.3.
[eiser] heeft [gedaagde] vervolgens maandelijks facturen van € 756,25 inclusief btw gestuurd, die [gedaagde] op haar beurt heeft betaald. [gedaagde] heeft vijf termijnen van in totaal € 3.781,25 aan [eiser] betaald.
3.4.
In 2024 heeft een brand plaatsgevonden in het bedrijfspand waardoor [gedaagde] genoodzaakt was haar bedrijfsactiviteiten (tijdelijk) te staken en waarna zij is gestopt met de termijnbetalingen aan [eiser].

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 5.293,75, vermeerderd met rente en kosten.
4.2.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser], dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser], met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
[eiser] vordert betaling van de resterende € 5.293,75 te vermeerderen met de wettelijke rente en de incassokosten. Zij voert daartoe aan dat de vloer eigendom was van [eiser] (zustervennootschap van onderverhuurster [bedrijf]) en aan [gedaagde] verkocht is. Ter onderbouwing verwijst zij naar de e-mail van [naam 1] van 7 december 2023, de door [gedaagde] verrichte maandelijkse betalingen aan [eiser] en e-mails van [gedaagde] dat zij de betalingen zal hervatten wanneer de verzekeringskwestie is afgewikkeld en de bedrijfsactiviteiten zijn hervat.
5.2.
[gedaagde] betwist dat zij een betalingsverplichting heeft. Volgens [gedaagde] had zij slechts de intentie om de zoldervloer over te nemen, maar is er nooit een overeenkomst tot stand gekomen. Volgens [gedaagde] was [naam 1] niet bevoegd om haar te vertegenwoordigen en is er op 7 december 2023 daarom geen overeenkomst tot stand gekomen. [naam 3] stond wel in de cc van de e-mail en heeft die voor kennisgeving aangenomen, maar heeft de afspraken niet bevestigd en heeft daar niet expliciet mee ingestemd. De daaropvolgende termijnbetalingen zijn alleen uit coulance verricht, aldus [gedaagde]. Daar komt bij dat de vloer door de brand inmiddels geen waarde meer voor [gedaagde] vertegenwoordigt en de verzekeraar niet volledig heeft uitgekeerd.
5.3.
De kantonrechter is van oordeel dat er een overeenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] tot stand is gekomen voor de verkoop van de zoldervloer voor een bedrag van € 7.500,- excl. btw. Anders dan [gedaagde] meent is zij wel gebonden aan de afspraken die [naam 1] namens haar heeft gemaakt. [naam 1] trad als vertegenwoordiger van [gedaagde] op en heeft de afspraken die zij had gemaakt in de e-mail van 7 december 2023 bevestigd. Die e-mail is verstuurd is vanaf een e-mailadres van [gedaagde] en [naam 3] was in de cc was opgenomen. [eiser] mocht er daarom vanuit gaan dat [naam 1] [gedaagde] mocht vertegenwoordigen. Bovendien heeft [gedaagde] niet geprotesteerd tegen de bevestiging van de afspraken – wat wel op haar weg had gelegen als zij zich niet gebonden achtte – én heeft zij uitvoering gegeven aan de overeenkomst door vijf termijnen conform afspraak te betalen. Pas op het moment dat [gedaagde] niet meer in staat was de termijnen te betalen heeft [gedaagde] aangevoerd dat er geen overeenkomst tot stand was gekomen. Dat de betalingen alleen ‘uit coulance’ zijn verricht volgt de kantonrechter daarom niet.
5.4.
De kantonrechter begrijpt dat de brand voor [gedaagde] zeer ingrijpend is geweest en dat [gedaagde] daardoor, zoals zij tijdens de mondelinge behandeling heeft toegelicht, in betalingsproblemen is geraakt, maar dat neemt niet weg dat zij [eiser] wel moet betalen. Ook het feit dat de vloer voor haar nu geen waarde meer heeft betekent niet dat zij de afspraak met [eiser] niet meer na hoeft te komen. De vordering is daarom toewijsbaar. Dat betekent dat [gedaagde] de resterende maandtermijnen (in totaal € 5.293,75) te vermeerderen met rente en incassokosten moet betalen. Omdat [eiser] onbetwist heeft aangevoerd dat de overeenkomst met [eiser] tot stand is gekomen (en niet met onderverhuurster [bedrijf]) omdat alle ‘vastgoedtransacties’ in deze vennootschap plaatsvinden en [gedaagde] de eerste vijf termijnen aan [eiser] heeft betaald, is zij het resterende bedrag ook aan haar verschuldigd.
5.5.
[eiser] vordert ook vergoeding van de wettelijke rente. Zij heeft in haar petitum niet gespecificeerd welk soort rente zij wil vorderen. Uit de dagvaarding en met name de toelichting onder randnummer 6., dat zij al voorafgaand aan deze procedure aanspraak heeft gemaakt op de wettelijke
handelsrente, maakt de kantonrechter op dat [eiser] de wettelijke handelsrente van artikel 6:119a BW bedoelt te vorderen. De kantonrechter zal die rente daarom toewijzen.
5.6.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten van € 658,62. De vordering moet worden beoordeeld op grond van artikel 6:96 BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). [eiser] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. [eiser] heeft daarom recht op een vergoeding voor de kosten van die werkzaamheden. Daarom zal conform het Besluit een bedrag van € 639,69 worden toegewezen.
5.7.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
122,35
- griffierecht
543,00
- salaris gemachtigde
678,00
(2 punten × € 339,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.478,35
5.8.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 5.293,75, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over het toegewezen bedrag, vanaf de respectieve vervaldata van de onderliggende facturen, tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 639,69 aan buitengerechtelijke kosten,
6.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.478,35, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
6.5.
wijst af het meer of anders gevorderde,
6.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.R.H. Lutjes en in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2025.