ECLI:NL:RBOVE:2025:6242

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
29 oktober 2025
Publicatiedatum
29 oktober 2025
Zaaknummer
C/08/331164 / HA ZA 25-104
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging schenkingsovereenkomst wegens misbruik van omstandigheden en geestelijke ongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 29 oktober 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen partij A en partij B. De zaak betreft een schenkingsovereenkomst die op 30 december 2024 tot stand is gekomen, waarbij partij B haar woning aan partij A heeft geschonken. Partij B, vertegenwoordigd door haar gemachtigden op basis van een levenstestament, doet een beroep op misbruik van omstandigheden en stelt dat zij niet in staat was om haar wil te bepalen ten tijde van de schenking, vanwege haar geestelijke toestand, die door dementie was aangetast. De rechtbank heeft vastgesteld dat partij A onvoldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat partij B op het moment van de schenking in staat was om haar wil te bepalen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de schenkingsovereenkomst onder invloed van misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen, en heeft de vorderingen van partij A in conventie afgewezen. De primaire vordering van partij B in reconventie, tot vernietiging van de schenkingsovereenkomst, is toegewezen. Partij A is veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/331164 / HA ZA 25-104
Vonnis van 29 oktober 2025
in de zaak van
[partij A],
wonende in [woonplaats 1] (Verenigd Koninkrijk),
eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [partij A],
advocaat: mr. C.S.M. Ruijgrok,
tegen
[partij B],
wonende in [woonplaats 2],
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [partij B],
advocaat: mr. R.J.M.H. Orgel.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding d.d. 24 maart 2025, met 4 producties,
- de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie d.d. 21 mei 2025, met 9 producties,
- de conclusie van antwoord in reconventie d.d. 9 juli 2025, met producties 5 tot en met 8,
- de akte inbreng producties van de zijde van [partij B] d.d. 2 september 2025, met productie 10,
- de akte inbreng producties van de zijde van [partij A] d.d. 16 september 2025, met producties 9 en 10,
- de brief van de rechtbank waarin is meegedeeld dat een mondelinge behandeling is bepaald,
- de mondelinge behandeling van 16 september 2025,
- de spreekaantekeningen van mr. Ruijgrok, die zijn voorgedragen tijdens de mondelinge behandeling van 16 september 2025.
1.2.
Aansluitend is vonnis bepaald.

2.Waar gaat de zaak over?

2.1.
Tussen partijen is op 30 december 2024 een schriftelijke overeenkomst tot stand gekomen, waarbij [partij B] haar woning heeft geschonken aan [partij A]. [partij B] doet in deze procedure, vertegenwoordigd door haar gemachtigden op grond van haar levenstestament, een beroep op misbruik van omstandigheden. [partij A] heeft onvoldoende bewijs geleverd van het tegendeel (artikel 7:176 BW). De vorderingen van [partij A] (in conventie) worden afgewezen en de primaire vordering van [partij B] (in reconventie) wordt toegewezen.

3.De feiten

3.1.
[partij B] heeft op 17 juli 2008 bij de notaris een testament laten opstellen (hierna: ‘Testament 2008’). In Testament 2008 staat onder meer het volgende:
“Ik legateer niet vrij van rechten en kosten af te geven binnen één jaar na mijn overlijden aan mevrouw [partij A], geboren op [geboortedatum 1] negentienhonderd acht en zeventig te [geboorteplaats 1], thans wonende te [woonplaats 1]:
- mijn woning waarvan ik ten tijde van mijn overlijden eigenaar van ben.
Voor het geval ik ten tijde van mijn overlijden geen eigenaar meer ben van een woning, zo legateer ik in plaats van een woning, niet vrij van rechten en kosten, zonder bijberekening van rente, af te geven binnen één jaar na mijn overlijden aan genoemde mevrouw [partij A], een bedrag in contanten groot twee honderd
duizend euro (€ 200.000,00), onder de verplichting voor mevrouw [partij A], de studie van haar kinderen te bekostigen, voor zover haar kinderen ten tijde van mijn overlijden een studie volgen of willen volgen.
- mijn inboedelgoederen, zoals bedoeld in artikel 5 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek.
(…)
Ik benoem tot executeur mijn nicht [naam 1], thans wonende te [woonplaats 3] en mijn neef [naam 2], thans wonende te [woonplaats 4], hierna tezamen als ieder afzonderlijk te noemen executeur (…).”
3.2.
[partij B] heeft op 30 augustus 2023 bij de notaris een levenstestament laten opstellen (hierna: ‘Levenstestament’). Daarin is onder meer het volgende bepaald:
“Ik geef een algemene volmacht om mijn vermogensrechtelijke en andere zakelijke belangen te behartigen (onder I tot en met III).
(…)
Ik treft deze maatregelen om te voorkomen dat ik onder curatele word gesteld, dat over mijn goederen beschermingsbewind of ten behoeve van mij mentorschap wordt ingesteld. Ook als ik niet meer wilsbekwaam ben, dat wil zeggen dat ik lijd aan een stoornis in de zin van artikel 3:34 Burgerlijk Wetboek en/of dat ik niet meer in staat wordt geacht tot een redelijke waardering van mijn belangen zoals bedoeld in artikel 7:465 lid 3 Burgerlijk Wetboek, blijft dit levenstestament met de daarin opgenomen volmachten gelden.
(…)
Ik wijs aan tot mijn algemeen gevolmachtigden:
a. mijn neef, de heer [naam 3], geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedatum 2] negentienhonderd drie en zestig; en
b. mijn nicht, mevrouw [naam 4], geboren te [geboorteplaats 3] op [geboortedatum 3] negentienhonderd zeven en vijftig.
(…)
De volmacht kan uitgeoefend worden nadat een schriftelijke verklaring is afgegeven dat ik wilsonbekwaam ben. Met wilsonbekwaam bedoel ik dat ik niet in staat ben tot een redelijke waardering van mijn belangen ter zake. De verklaring moet worden afgegeven door een deskundige, onafhankelijke arts ter zake van de medische situatie waarin ik dan verkeer en wordt – in afschrift – aan de afschriften van deze volmacht gehecht, zodat voor derden kenbaar is dat de gevolmachtigde bevoegd is mij te vertegenwoordigen.
(…)
De nu volgende opsomming is uitsluitend bedoeld als verduidelijking voor de gevolmachtigde. Zij is uitdrukkelijk niet bedoeld om niet-genoemde bevoegdheden uit te sluiten. Voor zover nodig, bevestig ik dat ik de gevolmachtigde de volgende bevoegdheden heeft.
(…)
v. optreden in rechte
- mij in rechte te vertegenwoordigen, zowel eisende als verwerende, zich van rechtskundige bijstand te voorzien, alle processuele handelingen en alle executiemaatregelen ten uitvoer te leggen of te vorderen.”
3.3.
In maart 2024 heeft [partij B] een test afgelegd met de naam
Gestandaardiseerde Mini-Mental State Examination. [partij B] heeft daarin een score behaald van 21 op 30.
3.4.
Bij brief van 19 november 2024 heeft de huisarts van [partij B], mevrouw J.M. Koene-Kreuwel, ten aanzien van [partij B] het volgende aangegeven:
“Hierbij bevestigen wij dat mevrouw gediagnosticeerd is met dementie.”
3.5.
In een verklaring gedateerd 30 december 2024, met daarop de naam en handtekening van [partij B], staat het volgende:
“Vanaf vandaag, 30 december 2024, schenk ik officieel en onherroepelijk mijn eigendom, gelegen op [adres 1], inclusief alle rechten en verantwoordelijkheden die ermee gepaard gaan, aan mijn dochter, [partij A], geboren op [geboortedatum 1] 1978 in [geboorteplaats 1] en momenteel woonachtig op [adres 2], Verenigd Koninkrijk.
Ik heb deze beslissing vrijwillig genomen en het weerspiegelt mijn duidelijke en weloverwogen intentie om het eigendom van mijn eigendom tijdens mijn leven over te dragen aan mijn dochter, [partij A]. Deze gift is in overeenstemming met mijn lang gekoesterde wensen, zoals uiteengezet in mijn testament van 17 juli 2008u, waarin ik [partij A] heb benoemd tot begunstigde van mijn eigendom.
Vandaag heb ik ook Notariskantoor [bedrijf] bezocht, gevestigd aan de [adres 3], Nederland, en mondeling mijn intentie uitgesproken om mijn eigendom aan mijn dochter te schenken. Deze brief dient als de officiële en bindende bevestiging van de overdracht van de gift.”
3.6.
Bij beschikking van de burgemeester van de gemeente Twenterand van 13 maart 2025 is de inbewaringstelling van [partij B] uitgesproken, waarna [partij B] is opgenomen in een verzorgingstehuis. Aan de beschikking van de burgemeester is een medische verklaring gehecht van 13 maart 2025 opgesteld door mw. S. Commissaris, medisch specialist ouderengeneeskunde. In de medische verklaring staat onder meer het volgende:
“mw. is 10-03-2025 opgenomen in het verpleeghuis ivm zorgbehoefte bij dementie. Mw. wil naar huis. Geeft dat in het gesprek wel 10 x aan. Ze heeft art. 21 gekregen in de thuissituatie, maar heeft nu duidelijk verzet tegen verblijf in verpleeghuis.
(…)
diagnose dementie 2024 vanuit huisarts gegevens,
In gesprek met mw komen geheugenstoornis en gebrek inzicht ook duidelijk naar voren. Mw kan zich niet herinneren welke zorg ze thuis kreeg. Ze heeft geen inzicht in haar eigen functioneren. vertegenwoordiger geeft aan dat mw. meerdere malen dezelfde vragen stelt en het antwoord vergeet.
(…)
Mw heeft tgv dementie geen ziekte-inzicht. Ze denkt dat ze zelfstandig kan wonen en dat ze wel voor hulp kan betalen. Mw heeft echter bij alle aspecten van het dagelijks leven hulp nodig. (eten/drinken, toiletgang, lopen onder begeleiding enkele meters, adl, kan dagelijkse gang van zaken niet overzien). Dit betekent dat ze 24 uurs zorg nodig heeft in verpleeghuis.
(…)
Ondergetekende verklaart dat de opname en het verblijf voor bovengenoemde betrokkene noodzakelijk en geschikt is om het ernstig nadeel ten gevolge van het gedrag voortvloeiend uit een psychogeriatrische aandoening, een verstandelijke beperking of een daaraan gelijkgestelde aandoening (of een daarmee gepaard gaande psychische stoornis of een combinatie daarvan) af te kunnen wenden, waarbij de opname en het verblijf in redelijke verhouding staan tot het doel daarvan. Het ernstige nadeel is zodanig onmiddellijk dreigend dat een rechterlijke machtiging niet kan worden afgewacht.
Ondergetekende verklaart niet bij de behandeling betrokken te zijn en ten minste gedurende één jaar geen zorg te hebben verleend aan betrokkene en onafhankelijk ten opzichte van de zorgaanbieder te functioneren.”
3.7.
Bij brief van mr. Orgel aan mr. Ruijgrok van 5 april 2025, hebben mevrouw [naam 4] (hierna: ‘[naam 4]’) en de heer [naam 3] (hierna: ‘[naam 3]’), in hun hoedanigheid van gevolmachtigden van [partij B], “de schenkingsovereenkomst” tussen [partij B] en [partij A], gedateerd 30 december 2024, buitengerechtelijk vernietigd.

4.Het geschil

In conventie
4.1.
[partij A] vordert, verkort weergegeven:
  • i) een veroordeling van [partij B] om mee te werken aan de eigendomsoverdracht van de woning aan de [adres 1];
  • ii) te bepalen dat, wanneer [partij B] in gebreke blijft om de onder (i) genoemde medewerking te verlenen, het te wijzen vonnis van de rechtbank in de plaats treedt van de tot levering van het registergoed bestemde akte.
4.2.
[partij A] legt aan haar vordering ten grondslag dat tussen [partij B] en haar op 30 december 2024 een overeenkomst tot stand is gekomen, op grond waarvan [partij B] de woning aan de [adres 1] aan [partij A] heeft geschonken. [partij A] vordert nakoming van de noodzakelijke goederenrechtelijke uitvoeringshandelingen die leiden tot de eigendomsoverdracht.
4.3.
[partij B] voert verweer. Het standpunt van [partij B] is dat:
  • i) zij niet haar handtekening onder de verklaring van 30 december 2024 heeft gezet;
  • ii) de schenkingsovereenkomst tot stand is gekomen als gevolg van misbruik van omstandigheden van de zijde van [partij A].
  • iii) ten aanzien van de verklaring van 30 december 2024 geldt dat bij haar op dat moment wil en verklaring niet overeenkwamen, als gevolg van een geestelijke stoornis in de zin van artikel 3:34 BW.
4.4.
[partij B] betwist dus de rechtsgeldigheid van de schenkingsovereenkomst en concludeert tot afwijzing van de vordering van [partij A].
In reconventie
4.5.
[partij B] vordert daarin, verkort weergegeven:
( i)
primair:een verklaring voor recht dat de schenkingsovereenkomst d.d. 30 december 2024 op 4 april 2025 is vernietigd;
( ii)
subsidiair:vernietiging van de schenkingsovereenkomst d.d. 30 december 2024.
4.6.
[partij B] legt aan haar vordering in reconventie dezelfde argumentatie ten grondslag als aan haar verweer in conventie. De rechtbank verwijst naar rechtsoverweging 4.3. van dit vonnis.
4.7.
[partij A] voert verweer in reconventie. [partij A] betwist dat de schenkingsovereenkomst tot stand is gekomen onder invloed van misbruik van omstandigheden. [partij A] betwist eveneens dat [partij B] op 30 december 2024 de schenkingsovereenkomst aanging onder invloed van een geestelijke stoornis in de zin van artikel 3:34 BW. In de ogen van [partij A] is op 30 december 2024 tussen haar en [partij B] een rechtsgeldige schenkingsovereenkomst tot stand gekomen, op basis waarvan zij recht heeft op de eigendomsoverdracht van de woning. [partij A] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [partij B] in reconventie.
4.8.
Op de stellingen van partijen (zowel in conventie als in reconventie) wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Gelet op de nauwe samenhang tussen de vorderingen in conventie en reconventie, die in feite elkaars spiegelbeeld zijn, ziet de rechtbank aanleiding om deze gezamenlijk te beoordelen.
Bevoegdheid gevolmachtigden om in rechte op te treden
5.2.
[partij A] neemt allereerst het standpunt in dat [naam 3] en [naam 4] niet bevoegd zijn om [partij B] in deze procedure te vertegenwoordigen. [partij A] voert daarbij als argument dat het Levenstestament niet is ingegaan, omdat er niet een verklaring ligt van een deskundige, onafhankelijke arts waaruit volgt dat [partij B] niet (meer) in staat is tot een redelijke waardering van haar belangen, terwijl dat wel is wat het Levenstestament eist.
5.3.
[partij B] betoogt dat het Levenstestament wel is ingegaan, op grond van de brief van de huisarts van [partij B] van 19 november 2024 (zie rechtsoverweging 3.4 van dit vonnis), waarin staat dat [partij B] is gediagnosticeerd met dementie.
5.4.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van de huisarts niet kan worden aangemerkt als verklaring van een onafhankelijke arts, omdat de huisarts van een patiënt in een relatie staat tot die patiënt en dus per definitie niet onafhankelijk is. De verklaring van de huisarts van 19 november 2024 heeft het Levenstestament, gelet op de bepalingen in het Levenstestament, niet laten ingaan.
5.5.
Dat ligt anders ten aanzien van de medische verklaring van mw. S. Commissaris van 13 maart 2025. Mw. Commissaris verklaart daarin zelf dat zij (i) medisch specialist ouderengeneeskunde is en (ii) niet bij de behandeling van [partij B] betrokken is en ten minste gedurende één jaar (bedoeld is: voorafgaand aan de totstandkoming van de verklaring) geen zorg heeft verleend aan [partij B] en (iii) onafhankelijk is ten opzichte van de partij die zorg aanbiedt aan [partij B]. Uit de medische verklaring kan worden afgeleid dat [partij B] op dat moment (13 maart 2025) niet meer in staat was tot redelijke waardering van haar belangen en dus wilsonbekwaam was als bedoeld in het Levenstestament. Het Levenstestament is daarom in ieder geval ingegaan per 13 maart 2025.
5.6.
De eerste proceshandeling in deze procedure van de zijde van [partij B], betreft het moment dat mr. Orgel zich heeft gesteld namens [partij B], naar de rechtbank aanneemt in opdracht van [naam 3] en [naam 4]. Dat was op 9 april 2025, dus na 13 maart 2025. De conclusie is daarom dat [naam 3] en [naam 4] bevoegd zijn om [partij B] in deze procedure in rechte te vertegenwoordigen. Het verweer van [partij A] wordt verworpen.
Rechtsgeldigheid schenkingsovereenkomst
Valse handtekening
5.7.
Partijen gaan er beide vanuit dat, los van de discussie over de rechtsgeldigheid, tussen hen op 30 december 2024 een overeenkomst tot stand is gekomen die kwalificeert als een schenkingsovereenkomst. De rechtbank is het daarmee eens omdat de op 30 december 2024 tussen [partij A] en [partij B] ontstane rechtsverhouding voldoet aan de vereisten als genoemd in artikel 7:175 lid 1 BW inhoudende dat de overeenkomst ertoe strekt dat [partij B] ten koste van haar eigen vermogen [partij A] verrijkt door haar een woning te schenken. In het vervolg van dit vonnis wordt daarom uitgegaan van een schenkingsovereenkomst die op 30 december 2024 tot stand is gekomen.
5.8.
[partij B] voert als verweer tegen de rechtsgeldigheid van de schenkingsovereenkomst aan dat de verklaring van 30 december 2024 – met daarin opgenomen het schenkingsaanbod – niet door haar is ondertekend. Ter onderbouwing voert [partij B] aan dat zij zich niet kan herinneren dat zij de verklaring van 30 december 2024 heeft ondertekend.
5.9.
De rechtbank verwerpt het verweer van [partij B]. De enkele stelling dat [partij B] zich niet kan herinneren dat zij verklaring van 30 december 2024 heeft ondertekend, is zonder nadere toelichting onvoldoende om aan te kunnen nemen dat [partij B] het schenkingsaanbod niet heeft ondertekend. [partij B] had op dit punt nadere en meer gedetailleerde stellingen in moeten nemen.
Misbruik van omstandigheden
5.10.
[partij A] vordert nakoming van de goederenrechtelijke uitvoeringshandelingen die zijn verbonden aan de schenkingsovereenkomst. De vordering van [partij A] berust op de gedachte dat de schenkingsovereenkomst kwalificeert als een ‘geldige titel’ als bedoeld in artikel 3:84 lid 1 BW.
5.11.
[partij B] betwist de rechtsgeldigheid van de schenkingsovereenkomst. [partij B] voert (onder meer) aan dat de schenkingsovereenkomst tot stand is gekomen onder invloed van misbruik van omstandigheden.
5.12.
Uit artikel 3:44 lid 4 BW volgt dat misbruik van omstandigheden aanwezig is, wanneer iemand die weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden bewogen wordt tot het verrichten van een rechtshandeling, het tot stand komen van die rechtshandeling bevordert, terwijl hetgeen hij weet of moet begrijpen hem daarvan zou behoren te weerhouden. Bijzondere omstandigheden kunnen onder meer zijn: een noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid.
5.13.
Het is [partij B] die zich beroept op de rechtsgevolgen van het door haar gestelde misbruik van omstandigheden. Volgens de hoofdregel van artikel 150 Rv zouden dus in beginsel bij [partij B] de stelplicht (en eventueel de bewijslast) liggen van feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat op 30 december 2024 sprake is geweest van misbruik van omstandigheden.
5.14.
Omdat het hier om schenkingsovereenkomst gaat die niet is vastgelegd in een notariële akte, geldt een bijzondere regel voor de bewijslastverdeling. Artikel 7:176 BW bepaalt dat indien de schenker feiten stelt waaruit volgt dat de schenking door misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen, bij een beroep op vernietigbaarheid de bewijslast van het tegendeel rust op de begiftigde, tenzij van de schenking een notariële akte is opgemaakt of deze verdeling van de bewijslast in de gegeven omstandigheden in strijd zou zijn met de eisen van redelijkheid en billijkheid.
5.15.
[partij B] stelt dat de schenking tot stand is gekomen door misbruik van omstandigheden en doet een beroep op de vernietigbaarheid van de schenking. In beginsel moet op grond van 7:176 BW worden aangenomen dat de schenkingsovereenkomst onder invloed van misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen. Bij [partij A] als begiftigde ligt de stelplicht (en bij voldoende gemotiveerde betwisting: de bewijslast) van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat de schenkingsovereenkomst
nietonder invloed van misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen.
5.16.
[partij B] heeft ter ondersteuning van haar beroep op misbruik van omstandigheden onder meer de volgende feiten en omstandigheden gesteld:
( i) [partij B] bevond zich in een kwetsbare geestelijke toestand, als gevolg van de dementie en de cognitieve achteruitgang die dit tot gevolg had;
( ii) [partij A] wist dat er sprake was van dementie bij [partij B];
( iii) er was sprake van een vertrouwensrelatie tussen [partij B] en [partij A];
( iv) [partij B] werd benadeeld door de rechtshandeling, doordat zij een huis uit haar vermogen liet verdwijnen zonder daar iets voor terug te krijgen.
5.17.
[partij A] heeft in reactie daarop aangevoerd dat haar niet is gebleken dat [partij B] op 30 december 2024 in een kwetsbare geestelijke toestand verkeerde en/of dat zij die dag niet goed in staat was om haar wil te bepalen dan wel wilsonbekwaam was. [partij A] ontkent niet dat [partij B] haar op 30 december 2024 heeft verteld dat bij [partij B] sprake was van dementie (conclusie van antwoord in reconventie, punt 23), maar verbindt daar niet de door [partij B] gestelde gevolgen aan.
5.18.
De rechtbank is van oordeel dat [partij B] voldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld waaruit volgt dat de schenking door misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen (zie rechtsoverweging 5.16 van dit vonnis). Dit betekent dat op [partij A] de bewijslast ligt van het tegendeel, als bedoeld in artikel 7:176 BW.
5.19.
De rechtbank is van oordeel dat [partij A], met de door haar gestelde feiten en omstandigheden, het tegendeel niet heeft aangetoond. De stellingen van [partij A] dat haar niet is gebleken dat [partij B] op 30 december 2024 in een kwetsbare geestelijke toestand verkeerde en/of dat zij die dag niet goed in staat was om haar wil te bepalen dan wel wilsonbekwaam was, zijn in dit verband onvoldoende. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
5.20.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat tussen [partij B] en [partij A] op 30 december 2024 sprake was van een vertrouwensrelatie. Partijen kennen elkaar al sinds 2002, toen [partij A] uit Afghanistan vluchtte, naar Nederland kwam en met haar gezin naast [partij B] kwam te wonen. Er ontstond een warme band tussen hen en [partij B] noemde [partij A] ‘mijn dochter’ en de kinderen van [partij A] haar ‘kleinkinderen’. De dochter van [partij A] draagt als blijk van de nauwe band de voornaam van [partij B]: [naam 5]. Nadat [partij A] naar Londen verhuisde bleef het contact bestaan, waarbij zeer regelmatig telefonisch contact was en [partij A] [partij B] regelmatig heeft bezocht. Zo ook in december 2024, samen met haar twee zonen.
Aangezien [partij B] al in 2008 bij testament bepaalde dat [partij A] na het overlijden van [partij B] de woning toebedeeld zou krijgen en [partij A] dit wist, ging [partij A] er tot december 2024 vanuit dat [partij B] nog de wens had dat de woning naar [partij A] ging.
Toen [partij A] tijdens haar bezoek in december 2024 merkte dat [partij B] een kwetsbare geestelijke gezondheid had en er in dat verband met [partij A] werd gesproken over (de diagnose) dementie, had [partij A] alert moeten zijn:
  • i) op het moment dat [partij B] vertelde over het nieuwe testament (en het document ook toonde). Ook al vertelde [partij B] dat zij het met de inhoud niet eens was, toch moest [partij A] er rekening mee houden dat er een nieuw geldig testament was gesloten dat (mogelijk) een andere inhoud had dan het testament uit 2008; en
  • ii) bij de mededeling van [partij B] dat zij wilde dat [partij A] de woning nu al (bij haar leven) zou krijgen. Dat moment was immers een afwijking van het testament uit 2008, in die zin dat het nu ging over het overdragen van het huis al bij leven van [partij B] en niet pas bij haar overlijden.
Deze omstandigheden hadden er bij [partij A] toe moeten leiden dat zij er redelijkerwijs op bedacht had moeten zijn dat [partij B] op dat moment niet meer in staat was haar wil te bepalen ten aanzien van de schenking. Ook al vond [partij A] dat [partij B] nog goed kon spreken en helder overkwam, dan was daarmee niet zonder meer gezegd dat [partij B] daadwerkelijk haar wil kon bepalen om op dat moment de woning aan [partij A] te willen schenken. Dat [partij A] bij de wijkverpleegkundige navraag heeft gedaan is onvoldoende: die is immers niet bevoegd om een diagnose te stellen of daarover een mededeling te doen.
De wetenschap dat [partij B] geestelijk kwetsbaar was, dat het testament uit 2008 was vervangen en dat de overdracht van de woning zelfs eerder zou plaatsvinden dan in het testament uit 2008 was bepaald, had [partij A] er naar het oordeel van de rechtbank van behoren te weerhouden om medewerking te verlenen aan de schenking, in ieder geval in de context zoals die zich op 30 december 2024 ontvouwde. In plaats daarvan heeft [partij A] de schenkingsovereenkomst op 30 december 2024 onmiddellijk ten uitvoer willen laten brengen.
Conclusie
5.21.
Het verweer van [partij B] slaagt. [partij A] heeft niet voldoende feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit volgt dat de schenkingsovereenkomst
nietonder invloed van misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen. De conclusie is dat de schenkingsovereenkomst tussen [partij B] en [partij A] op 30 december 2024 onder invloed van misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen. De buitengerechtelijke vernietiging van de schenkingsovereenkomst op 5 april 2025 van de zijde van [partij B] blijft in stand.
Het verweer op grond van artikel 3:34 BW zal gelet op voorgaande niet meer worden behandeld.
5.22.
De vorderingen van [partij A] in conventie worden afgewezen. De primaire vordering van [partij B] in reconventie wordt toegewezen.
Proceskostenveroordeling
5.23.
[partij A] is zowel in conventie als in reconventie in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen, zowel in conventie als in reconventie. De proceskosten van [partij B] worden begroot op:
- griffierecht
90,00
- salaris advocaat
1.535,00
(2,5 punt × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.803,00

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
wijst de vorderingen van [partij A] af,
in reconventie
6.2.
verklaart voor recht dat de schenkingsovereenkomst d.d. 30 december 2024 op 4 april 2025 is vernietigd,
zowel in conventie als in reconventie
6.3.
veroordeelt [partij A] in de proceskosten van € 1.803,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [partij A] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.4.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de beslissing in rechtsoverweging 6.3 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Smedes en in het openbaar uitgesproken op 29 oktober 2025.