ECLI:NL:RBOVE:2025:6188

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 september 2025
Publicatiedatum
22 oktober 2025
Zaaknummer
C/08/302786 / ES RK 23-5986
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale echtscheidingsprocedure met nevenvoorzieningen en litispendentie tussen Nederlandse en Bulgaarse rechters

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 11 september 2025 uitspraak gedaan in een internationale echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, waarbij de vrouw in Bulgarije woont. De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard ten aanzien van de verzoeken van beide partijen over de hoofdverblijfplaats van hun minderjarige kind en kinderalimentatie, omdat er in Bulgarije al een bodemprocedure aanhangig was waarin beslissingen waren genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw op 11 september 2023 een echtscheidingsprocedure met nevenvoorzieningen heeft ingediend bij de rechtbank in Yambol, Bulgarije, en dat de man op 22 september 2023 een soortgelijke procedure in Nederland heeft gestart. De rechtbank heeft de relevante internationale verdragen, zoals de Verordening Brussel II-ter en de Alimentatieverordening, in overweging genomen. De rechtbank heeft ook de verzoeken van de vrouw om partneralimentatie afgewezen, omdat zij onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor haar behoeftigheid. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de Bulgaarse rechter inmiddels bevoegd is verklaard voor de nevenvoorzieningen en dat verdere aanhouding van de zaak niet aangewezen is.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

locatie Zwolle
team familie- en jeugdrecht
zaaknummer: C/08/302786 / ES RK 23-5986 (bodemprocedure)
beschikking van 11 september 2025
inzake
[de man],
verder te noemen: de man,
wonende te [woonplaats 1],
verzoeker,
advocaat: mr. J.W. Post,
en
[de vrouw],
verder te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats 2] (Bulgarije),
belanghebbende,
advocaat: mr. E.D. Radenovska.

1.Het verdere procesverloop

1.1.
De rechtbank heeft op 4 oktober 2024 voor het laatst een beschikking gegeven in deze zaak, waarbij iedere beslissing ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van [kind], de kinderalimentatie en partneralimentatie is aangehouden in afwachting van toezending door partijen van de vertaalde uitspraak van het hoger beroep in de teruggeleidingsprocedure in Bulgarije over [kind].
1.2.
De rechtbank heeft daarna kennisgenomen van de volgende stukken:
- een op 31 december 2024 binnengekomen brief van mr. Post;
- een op 2 januari 2025 binnengekomen brief van mr. Radenovska met bijlagen;
- een op 9 januari 2025 binnengekomen brief van mr. Post met bijlagen;
- een op 3 maart 2025 binnengekomen brief van mr. Radenovska van 28 februari 2025 met bijlagen;
- een op 7 maart 2025 binnengekomen brief van mr. Post met bijlagen.
1.3.
De behandeling van de zaak is voortgezet ter zitting van 19 maart 2025. Ter zitting zijn verschenen: de man bijgestaan door mr. Post en de vrouw bijgestaan door mr. Radenovska (de vrouw online/via Teams). Namens de Raad voor de Kinderbescherming zijn verschenen [naam 1] en [naam 2].
1.4.
Na de zitting is op 20 maart 2025 met toestemming van de rechtbank binnengekomen een brief van mr. Radenovska.
1.5.
Op verzoek van de rechtbank Overijssel heeft het Bureau Liaisonrechter Internationale Kinderbescherming informatie over de echtscheidingsprocedure met nevenvoorzieningen opgevraagd bij de liaisonrechter in Bulgarije. Op 10 juni 2025 ontving de rechtbank Overijssel een bericht van de Nederlandse liaisonrechter dat zij geen contact heeft kunnen krijgen met de liaisonrechter in Bulgarije.
1.6.
Nadat was bepaald dat de rechtbank een beschikking zou geven, is op 19 juni 2025 (aangevuld op 24 juni 2025) alsnog een brief met bijlage van mr. Radenovska binnengekomen. De bijlage betreft de (deels vertaalde) beschikking van de rechtbank Yambol (Bulgarije) van 6 juni 2025, no. 305, met zaakkenmerk 20232330102345.
1.7.
De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld zich hierover uit te laten. De rechtbank heeft daarna kennisgenomen van de volgende stukken:
- een op 26 juni 2025 binnengekomen brief van mr. Radenovska;
- een op 8 juli 2025 binnengekomen brief van mr. Post.
1.8.
De rechtbank heeft daarna de beschikking bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
In genoemde beschikking van de rechtbank Overijssel van 4 oktober 2024 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Deze beschikking is op 12 februari 2025 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Partijen zijn ouders van het navolgende minderjarige kind:
[kind], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2023.
2.3.
De man heeft de Nederlandse nationaliteit. De vrouw heeft de Bulgaarse nationaliteit. [kind] heeft de Nederlandse en de Bulgaarse nationaliteit.
2.4.
[kind] verblijft in Bulgarije bij de vrouw.

3.De verdere beoordeling

3.1.
De rechtbank Overijssel moet nog beslissen over de verzoeken in deze bodemprocedure met betrekking tot de hoofdverblijfplaats, de kinderalimentatie en partneralimentatie.
3.2.
De rechtbank is er in de tussenbeschikking van 4 oktober 2024 van uitgegaan dat er in Bulgarije geen bodemprocedure met betrekking tot de hoofdverblijfplaats en kinderalimentatie aanhangig is. De rechtbank heeft inmiddels op grond van de door mr. Radenovska ingediende uitspraak van de rechtbank Yambol van 6 juni 2025 geconstateerd dat er in Bulgarije wèl een bodemprocedure over de hoofdverblijfplaats en de kinderalimentatie (en het gezag en de omgang) aanhangig is (geweest) (productie 24 juni 2025). De rechtbank gaat nu uit van het volgende.
3.3.
De vrouw heeft op 11 september 2023 een echtscheidingsprocedure bij de rechtbank in Yambol in Bulgarije aanhangig gemaakt met
nevenvoorzieningen én
voorlopigevoorzieningen. De rechtbank verwijst daarvoor naar producties I en II bij de uitlating van de vrouw van 28 februari 2025. De zaak heeft kenmerk 2345/2023.
3.4.
De man heeft niet weersproken de stelling van de vrouw dat deze verzoeken op 11 september 2023 bij de rechtbank in Yambol (Bulgarije) aanhangig zijn gemaakt.
3.5.
De man heeft op 22 september 2023 in Nederland bij de rechtbank Overijssel de onderhavige echtscheidingsprocedure met
nevenvoorzieningen aanhangig gemaakt. De man heeft de rechtbank daarbij ook verzocht om een
voorlopigevoorziening ten aanzien van de toevertrouwing van [kind].
3.6.
De vrouw heeft op 7 februari 2024 een verzoek
voorlopigevoorzieningen bij de rechtbank Overijssel ingediend ten aanzien van de kinder- en partneralimentatie.
Voorlopige voorzieningen
3.7.
Bij beschikking van 17 januari 2024 heeft de rechtbank Overijssel zich onbevoegd verklaard in de
voorlopigevoorzieningenprocedure over de toevertrouwing van [kind] (zaaknummer C/08/302928 / ES RK 23-6052). Dit omdat de rechtbank in Yambol, Bulgarije, zich bevoegd had verklaard ten aanzien van de
voorlopigevoorziening met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van [kind].
3.8.
In de beschikking
voorlopigevoorzieningen van 23 april 2024 met zaaknummer C/08/309822 / ES RK 24-985 heeft de rechtbank Overijssel zich onbevoegd verklaard ten aanzien van de vaststelling kinderalimentatie omdat de rechtbank in Yambol zich bevoegd had verklaard ten aanzien van de
voorlopigevoorziening met betrekking tot de kinderalimentatie. In genoemde beschikking van 23 april 2024 heeft de rechtbank verder als
voorlopigevoorziening beslist dat de man vanaf die datum € 575,- bruto per maand moet betalen aan de vrouw als partneralimentatie.
3.9.
Later is de rechtbank gebleken dat de rechtbank te Yambol bij beschikking van
2 december 2024 (nr. 2629) in de zaak met kenmerk 2345/2023 (productie II van de vrouw bij de uitlating van de vrouw van 28 februari 2025) beslissingen heeft genomen op het verzoek van de vrouw tot het treffen van voorlopige voorzieningen. Die rechtbank heeft daarbij voorlopig: het ouderlijk gezag over [kind] toegekend aan de vrouw, de woonplaats van [kind] bepaald bij de vrouw, een omgangsregeling vastgesteld en kinderalimentatie vastgesteld.
Teruggeleidingsprocedure
3.10.
De man heeft in Bulgarije een
teruggeleidingsprocedure(kenmerk 12836/2023) aanhangig gemaakt. De rechtbank in Sofia (Bulgarije) heeft op 9 april 2024 in die zaak onder andere besloten dat [kind] terug moet keren naar Nederland en onmiddellijk moet worden overgedragen aan de man (beschikking met nummer 2086 - vertaling productie 16 van de man).
3.11.
Het gerechtshof in Sofia, 1e sector Civiel, heeft in hoger beroep bij beschikking van 10 oktober 2024 (nr. 1006) deze beslissing van de rechtbank in Sofia van 9 april 2024 vernietigd en het verzoek van de man tot teruggeleiding van [kind] afgewezen als ongegrond, op grond van artikel 3 van het Haags Kinderontvoeringsverdrag 1980 (vertaling productie bij uitlating van 2 januari 2025 van de vrouw en productie 1 van de man bij uitlating 9 januari 2025).
De bodemprocedure
3.12.
Tijdens en vlak na de zitting van 19 maart 2025 heeft de rechtbank Overijssel nog altijd geen duidelijkheid gekregen, of er in Bulgarije een bodemprocedure aanhangig is over de hoofdverblijfplaats en de kinderalimentatie, de geschillen die ook aan de rechtbank in Nederland zijn voorgelegd. Dit is voor de beoordeling van de zaak van belang zoals hierna onder 3.20 verder wordt overwogen.
3.13.
De vrouw heeft (uiteindelijk) gesteld dat er in Bulgarije wel degelijk nog een bodemprocedure was over (een aantal) nevenvoorzieningen. De vrouw heeft na de zitting haar standpunt nog nader gespecificeerd met de mededeling dat bij de rechtbank Yambol (Bulgarije) in de zaak met kenmerk 2345/2023 een zitting is gepland op 28 mei 2025. Dit zaaknummer komt overeen met de bodemprocedure in Bulgarije (zie hiervoor onder 3.3) Onduidelijk bleef op welke onderwerpen (nevenvoorzieningen) deze zitting op 28 mei 2025 zou zien.
3.14.
Omdat de man dit onvoldoende betwistte zag de rechtbank aanleiding om zelf via Bureau Liaisonrechter Internationale Kinderbescherming (BLIK) te Den Haag nader te onderzoeken of er duidelijkheid kon worden gekregen over een eventuele lopende procedure in Bulgarije ten aanzien van de nevenvoorzieningen over de woonplaats van [kind] en de kinderalimentatie. Op verzoek van de rechtbank Overijssel heeft het BLIK informatie over de echtscheidingsprocedure met nevenvoorzieningen opgevraagd bij de liaisonrechter in Bulgarije. De Nederlandse liaisonrechter heeft echter geen contact kunnen krijgen met de liaisonrechter in Bulgarije.
3.15.
De rechtbank heeft daarna kennisgenomen van de (deels vertaalde) beschikking van de rechtbank Yambol (Bulgarije) van 6 juni 2025, no. 305, met zaakkenmerk 2345/2023, zoals overgelegd door de vrouw op 24 juni 2025. Uit deze beschikking blijkt naar het oordeel van de rechtbank thans voldoende dat in Bulgarije wel een bodemprocedure aanhangig is geweest over (het gezag, de omgangsregeling,) de woonplaats van [kind] en de kinderalimentatie en dat over die onderwerpen inmiddels eindbeslissingen zijn genomen.
3.16.
Dit leidt tot het volgende.
De hoofdverblijfplaats en de kinderalimentatie
Litispendentie, internationale bevoegdheid en toepasselijk recht
3.17.
Op grond van hetgeen hiervoor onder 3.3 en 3.15 is overwogen is de rechtbank inmiddels voldoende gebleken dat er in Bulgarije een bodemprocedure aanhangig is (geweest) over de hoofdverblijfplaats en kinderalimentatie, die eerder aanhangig is gemaakt dan de onderhavige bodemprocedure in Nederland. Daarin zijn inmiddels eindbeslissingen genomen.
3.18.
De rechtbank gaat voorbij aan het verweer van de man dat de communicatie met de advocaat in Bulgarije stroef verloopt, dat hij niet van een oproep voor een zitting op 28 mei 2025 op de hoogte is geweest, dat zijn financiële middelen het niet toelieten om zich te verdedigen en het niet is gelukt om via videobellen aan te sluiten bij de zitting. De man had dit in de procedure in Bulgarije naar voren moeten brengen of in hoger beroep moeten gaan (indien mogelijk). Het maakt de beslissing en dat waar de rechtbank Overijssel vanuit dient te gaan, niet anders.
3.19.
Nu zowel bij de rechtbank Overijssel als bij de rechtbank in Yambol, Bulgarije, een verzoek met betrekking tot de nevenvoorzieningen bij de echtscheiding over de hoofdverblijfplaats en de kinderalimentatie is ingediend, is aan de orde de vraag welke rechtbank bevoegd is te beslissen op het verzoek (litispendentie). Zowel Nederland als Bulgarije zijn aangesloten bij de Verordening (EU) 2019/1111 van de Raad van 25 juni 2019 betreffende de bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en betreffende internationale kinderontvoering (hierna: Verordening Brussel II-ter).
3.20.
In artikel 20, lid 2, Verordening Brussel II-ter ter is bepaald dat wanneer bij gerechten van verschillende lidstaten procedures betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid voor een kind aanhangig worden gemaakt, welke hetzelfde kind betreffen en op dezelfde oorzaak berusten, het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht, zijn uitspraak ambtshalve aanhoudt totdat de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vaststaat, tenzij de bevoegdheid van één van de gerechten enkel is gebaseerd op artikel 15. In artikel 12 Alimentatieverordening (nr. 4/2009 Raad van 18 december 2008) (hierna te noemen Alimentatieverordening) staat een soortgelijke bepaling met betrekking tot alimentatieverzoeken.
3.21.
Vast staat dat de onderhavige procedure en de procedure in Bulgarije tussen dezelfde partijen speelt en dat de vrouw de procedure in Bulgarije aanhangig heeft gemaakt vóór het moment van indiening van het onderhavige verzoekschrift door de man. Daarnaast staat voldoende vast dat beide procedures (deels) dezelfde onderwerpen betreffende ouderlijke verantwoordelijkheid hebben (hoofdverblijfplaats en kinderalimentatie). Voornoemde omstandigheid leidt tot een geval van litispendentie als bedoeld in artikel 20, lid 2 van de Verordening Brussel II-ter en artikel 12 Alimentatieverordening.
3.22.
Nu er door de Bulgaarse rechters inmiddels beslissingen zijn genomen over de hoofdverblijfplaats en de kinderalimentatie, zal de rechtbank Overijssel zich onbevoegd verklaren ten aanzien van de verzoeken van de man en de vrouw over de hoofdverblijfplaats en de kinderalimentatie. Nu de Bulgaarse rechter zich (mogelijk op grond van de beschikking van 10 oktober 2024 (nr. 1006) van het gerechtshof in Sofia, 1e sector Civiel) inmiddels kennelijk bevoegd heeft verklaard ten aanzien van de nevenvoorzieningen en omdat die beslissingen reeds zijn genomen, acht de rechtbank verdere aanhouding niet aangewezen. De vraag naar de internationaal bevoegde rechter en het toepasselijke recht hoeven daarom niet verder te worden besproken.
De partneralimentatie
Litispendentie,,internationale bevoegdheid en toepasselijk recht
3.23.
Niet in geschil is dat er in Bulgarije geen bodemprocedure met betrekking tot partneralimentatie aanhangig is.
3.24.
Voor de vraag of de Nederlandse rechter bevoegd is ten aanzien van het verzoek van de vrouw om partneralimentatie vast te stellen is de Alimentatieverordening van toepassing. Op grond van die verordening is de Nederlandse rechter bevoegd omdat de man als verweerder zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft (artikel 3 Alimentatieverordening).
3.25.
De vraag welk recht moet worden toegepast op het verzoek van de vrouw moet gelet op artikel 15 van de Alimentatieverordening naar de regels van het Haags Alimentatieprotocol 2007 worden beantwoord.
3.26.
Volgens de algemene regels van het Haags Alimentatieprotocol (artikel 3) is in beginsel Bulgaars recht van toepassing op het verzoek tot het vaststellen van partneralimentatie, omdat de vrouw als onderhoudsgerechtigde in Bulgarije haar gewone verblijfplaats heeft. De bijzondere regels van artikel 4 lid 3 van het Haags Alimentatieprotocol zijn niet van toepassing op partneralimentatie.
3.27.
De vrouw verzet zich echter tegen toepassing van artikel 3 van het Haags Alimentatieprotocol en omdat de rechtbank met de vrouw van oordeel is dat het huwelijk/deze zaak nauwer verbonden is met Nederland (als staat van de eerste huwelijkse en laatste gemeenschappelijke gewone verblijfplaats van partijen), past de rechtbank Nederlands recht toe op het verzoek tot het vaststellen van partneralimentatie (artikel 5 van het Haags Alimentatieprotocol).
De partneralimentatie
3.28.
De rechtbank zal voor de berekening van de behoefte van de vrouw de berekening volgen uit de procedure voorlopige voorzieningen (beschikking 23 april 2024 met zaaknummer C/08/309822/ES RK 24-985). De behoefte bedraagt netto
€ 1.483,- per maand (Overweging 5.30 van die beschikking). Mogelijk moet de behoefte op een lager bedrag worden vastgesteld, nu de man heeft verwezen naar de website Werelddata.nl waarin specifiek voor Bulgarije de kosten van levensonderhoud en huurprijzen zijn berekend, met de conclusie dat de levensstandaard nog lager is ten opzichte van die in Nederland dan waar de rechtbank in de voorlopige voorzieningenprocedure vanuit is gegaan. De rechtbank laat dit echter, gelet op de volgende overwegingen, in het midden.
3.29.
Ten aanzien van de behoeftigheid van de vrouw oordeelt de rechtbank als volgt. In zowel de procedure voorlopige voorzieningen als in de bodemprocedure is de vrouw uitgebreid bevraagd over haar verdiencapaciteit. De rechtbank is er in het kader van de voorlopige voorzieningen vanuit gegaan dat de vrouw niet in haar eigen levensonderhoud kon voorzien, vooral door de ziekte van [kind]. Niet in geschil is dat [kind] ernstig ziek was vanaf zijn geboorte; hij is geboren met hydrocefalie (een waterhoofd) en is in januari 2024 geopereerd. De vrouw heeft gesteld en blijft bij haar stelling dat zij [kind] niet alleen kan laten en niet kan werken. De man stelt dat de vrouw kan werken, desnoods dichtbij huis als haar moeder oppast. De vrouw betwist dit. Door de operatie van [kind] en zijn open rug moet zij steeds bij hem blijven. Dit zal volgens de vrouw in elk geval zo blijven totdat [kind] 5 of 6 jaar is.
3.30.
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw, twee jaar na de geboorte van [kind], onvoldoende heeft onderbouwd waarom zij thans niet (deels) kan werken en niet (deels) in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. De rechtbank begrijpt dat [kind] verzorging nodig heeft, maar dat hij niet door een ander (een - deskundige - oppas of familielid) kan worden verzorgd, en dat de vrouw niet (een deel van de week) kan werken, is niet onderbouwd. Op de vrouw rust wel de inspanningsverplichting om in haar eigen levensonderhoud te voorzien en het met verifieerbare stukken te onderbouwen als dit niet lukt. Hiervan is de rechtbank niets gebleken. Te meer nu de vrouw bij haar ouders inwoont had van haar mogen worden verwacht dat zij serieus werk zou maken van een dergelijke onderbouwing van haar (gebrek aan) verdiencapaciteit en bijvoorbeeld ook van haar woonlasten. Tijdens de zitting in de voorlopige voorzieningenprocedure is immers gebleken dat de vrouw wel wat kon werken bij haar zwager. De vrouw heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij zo gebonden is dat zij [kind] in het geheel niet alleen kan laten. De overlegging van een aantal facturen van een medische behandeling van [kind] zijn daartoe onvoldoende.
3.31.
De rechtbank zal daarom het verzoek van de vrouw om partneralimentatie afwijzen omdat zij heeft haar behoeftigheid onvoldoende heeft gesteld en onderbouwd. Aan de beoordeling van de draagkracht van de man en het grievende gedrag van de vrouw zoals de man heeft gesteld komt de rechtbank daarom niet toe.
Uitvoerbaar bij voorraad
3.32.
De rechtbank zal de beslissing tot afwijzing van het verzoek om (definitieve) partneralimentatie niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren, aangezien de bij beschikking van 23 april 2024 voorlopig vastgestelde partneralimentatie gelet op het bepaalde van artikel 826 lid 1 aanhef en onder c Rv blijft gelden totdat de beslissing op het verzoek om definitieve partneralimentatie in kracht van gewijsde gaat.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
verklaart zich onbevoegd ten aanzien van de verzoeken van de man en de vrouw om vaststelling van de hoofdverblijfplaats;
4.2.
verklaart zich onbevoegd ten aanzien van de verzoeken van de man en de vrouw om kinderalimentatie;
4.3.
wijst af het verzoek van de vrouw om partneralimentatie.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. van der Hoeven en in het openbaar uitgesproken op
11 september 2025 in tegenwoordigheid van mr. A.H. Wiersma, griffier.
Een afschrift van deze beschikking wordt gezonden aan de raad voor de kinderbescherming en de in deze beschikking vermelde gegevens worden door de raad opgenomen in zijn registratie.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden:
door de verzoeker en door de in de procedure verschenen belanghebbenden: binnen drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak;
door de echtgenoot die in eerste aanleg niet is verschenen: binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking aan hem in persoon dan wel binnen drie maanden nadat zij op andere wijze is betekend en openlijk bekend is gemaakt;
door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.