ECLI:NL:RBOVE:2025:6151

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
1 oktober 2025
Publicatiedatum
20 oktober 2025
Zaaknummer
C/08/262819 / HA ZA 21-87
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Bottenberg-van Ommeren
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deskundigenadvies over de waarde van werkzaamheden aan een woning en de toewijzing van vorderingen in een civiele zaak

In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 1 oktober 2025 een eindvonnis gewezen in een geschil tussen [partij A] en [partij B] over de uitvoering van werkzaamheden aan de woning van [partij A]. De rechtbank heeft een deskundigenadvies gevraagd over de waarde van de door [partij B] verrichte werkzaamheden. De deskundige heeft vastgesteld dat de werkzaamheden niet conform de geldende normen zijn uitgevoerd, wat heeft geleid tot herstelkosten. De rechtbank heeft de vorderingen van [partij A] deels toegewezen, waarbij de waarde van het werk van [partij B] is vastgesteld op € 100.282,14, minus de herstelkosten van € 9.380,99, wat resulteert in een te betalen bedrag van € 90.901,15. Daarnaast is [partij B] veroordeeld tot betaling van de kosten van het deskundigenrapport en andere vergoedingen aan [partij A]. De rechtbank heeft de vorderingen in voorwaardelijke reconventie van [partij B] afgewezen. De uitspraak is gedaan na een uitgebreide procedure waarin meerdere tussenvonnissen zijn gewezen en deskundigenrapporten zijn ingediend.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/262819 / HA ZA 21-87
Vonnis van 1 oktober 2025
in de zaak van
[partij A],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij in conventie, gedaagde partij in voorwaardelijke reconventie,
hierna te noemen: [partij A] ,
advocaat: mr. J. Schutrups en mr. T.B. van Dreumel te Enschede,
tegen
[partij B],
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij in conventie, eisende partij in voorwaardelijke reconventie,
hierna te noemen: [partij B] ,
advocaat: aanvankelijk mr. G.L.E. Kemerink op Schiphorst en mr K.J.J. Kroeze te Almelo, thans mr. I.L. Conijn te Doetinchem.

1.Samenvatting

In deze zaak is een deskundigenadvies gevraagd over de waarde van de door de aannemer verrichtte werkzaamheden aan de woning van opdrachtgever. Thans wordt eindvonnis gewezen waarin de vorderingen van eiser deels worden toegewezen.
In conventie en in voorwaardelijke reconventie

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 29 november 2023 en hetgeen daarin is opgenomen over het procesverloop tot aan dat moment,
- het bericht van de deskundige d.d. 23 juli 2024 waarin hij de rechtbank laat weten dat hij zijn concept-rapport aan partijen heeft gestuurd en dat zij tot 19 augustus 2024 in de gelegenheid zijn om te reageren;
- het bericht van de deskundige aan [partij B] waarin eenmalig vier weken uitstel is verleend voor een reactie;
- het bericht van de advocaat van [partij B] aan de rechtbank met het verzoek maatregelen te treffen omdat [partij A] onjuiste informatie aan de deskundige zou hebben verstrekt;
- het bericht van de rechtbank aan partijen dat in deze fase opmerkingen op het deskundigenrapport aan de deskundige kunnen worden gedaan;
- het definitieve deskundigenbericht d.d. 23 september 2024 met de declaratie van de deskundige;
- de akte uitlating hoogte factuur deskundige van [partij B] d.d. 16 oktober 2024;
- het bericht van [partij A] dat hij geen opmerkingen heeft over de declaratie van de deskundige;
- de beslissing van de rechtbank ex artikel 199, lid 1, Rv waarbij de begroting van de schadeloosstelling en het loon voor de deskundige is vastgesteld;
- de conclusie na deskundigenrapport tevens houdende voorwaardelijk verzoek tot aanvulling op bericht door deskundige ex artikel 194, lid 5, Rv d.d. 22 januari 2025 van de zijde van [partij B] met de producties 33 tot en met 41;
- de conclusie na deskundigenbericht d.d. 19 maart 2025 van de zijde van [partij A] met de producties 35 tot en met 40;
- de akte uitlating producties van de zijde van [partij B] d.d. 30 april 2025, met de producties 42 tot en met 49;
- akte uitlating producties van de zijde van [partij A] d.d. 14 mei 2025.
2.2.
Daarna hebben partijen vonnis gevraagd, welk vonnis nader is bepaald op heden.

3.Het geschil en de stand van zaken in deze procedure.

3.1.
Voor het geschil, de vorderingen van partijen en de beslissingen die al zijn genomen verwijst de rechtbank in de eerste plaats naar de tussenvonnissen in deze zaak van 28 juli 2021, 12 januari 2022, 23 februari 2022, 9 november 2022, 12 april 2023, 4 oktober 2023, en 29 november 2023. Heel kort samengevat gaat het in deze zaak om het volgende.
Het geschil
3.2.
[partij B] heeft voor [partij A] werkzaamheden uitgevoerd in het kader van de bouw van het huis van [partij A] . [partij A] heeft een deel van de door [partij B] gestuurde facturen betaald. Op zeker moment ontstond er discussie over de kwaliteit van het door [partij B] geleverde werk. [partij A] heeft een deskundige, TOP-expertise, een onderzoek laten doen. Het rapport van TOP-expertise d.d. 8 juli 2020 is als productie 1 van [partij A] in het geding gebracht.
[partij B] heeft de laatste werkzaamheden uitgevoerd op 20 april 2020.
De vorderingen van partijen
3.3.
[partij A] vordert op basis van het rapport van TOP-expertise terugbetaling van een deel van het door hem aan [partij B] betaalde bedrag. Primair als ongedaanmakingsverbintenis na ontbinding van de tussen partijen gesloten overeenkomst en vanwege kosten van herstel voor het niet goed uitgevoerde werk. Subsidiair, voor het geval de rechtbank de door [partij A] uitgebrachte omzettingsverklaring in stand laat, bij wijze van vervangende schadevergoeding omdat hij meer aan [partij B] heeft betaald dan het werk van [partij B] waard was.
[partij B] betwist dat hij is tekortgeschoten bij het uitvoeren van de werkzaamheden. [partij B] heeft onder meer aangevoerd dat [partij A] telkens heeft getekend voor juiste oplevering van het door [partij B] verrichte werk, dat [partij A] niet tijdig heeft geklaagd en dat hij niet in verzuim is, onder meer omdat er sprake is van schuldeisersverzuim. Er staat nog een bedrag aan niet-betaalde facturen open. Voor zover dit bedrag in conventie niet verrekend kan worden, vordert [partij B] in voorwaardelijke reconventie veroordeling van [partij A] tot betaling van dit bedrag.
Stand van zaken
3.4.
Voor zover thans nog van belang heeft de rechtbank geoordeeld dat [partij A] niet kan terugkomen op de omzettingsverklaring die hij heeft gedaan. Beoordeeld moet dus worden zijn vordering tot vervangende schadevergoeding. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat aan de verweren die [partij B] heeft opgeworpen weinig geloof wordt gehecht wegens het meermaals schenden van artikel 21 Rv. Wel heeft [partij B] op basis van artikel 7:752, lid 1, BW recht op een “redelijke prijs” voor het door hem verrichtte werk.
3.5.
De rechtbank heeft bij haar laatste tussenvonnis een deskundigenbericht bevolen ter beantwoording van, heel kort samengevat, de vraag wat de waarde is van het door [partij B] verrichtte werk en wat de kosten zijn voor herstel van de door [partij B] niet goed verrichtte werkzaamheden. Tot deskundige is benoemd de heer ing. P.B.J.M. Elfrink Rbi.

4.Het deskundigenrapport

4.1.
De door de rechtbank benoemde deskundige heeft op 27 september 2024 zijn rapport afgerond en toegestuurd.
Beide partijen hebben door middel van conclusies na deskundigenbericht op het deskundigenrapport gereageerd, en daarna over en weer op de nader door hen overgelegde producties.
4.2.
Uit het deskundigenrapport blijkt dat de deskundige het dossier heeft bestudeerd en op 28 februari 2024 een bezichtiging ter plaatse heeft georganiseerd in het bijzijn van de beide partijen en hun advocaten. Van deze schouw is een gespreksverslag gemaakt waarop partijen hebben kunnen reageren. Partijen hebben op verzoek van de deskundige aanvullende stukken aan hem overgelegd. Nadat de deskundige een concept-rapport had opgemaakt, hebben partijen daarop kunnen reageren. De reacties van partijen en de beantwoording daarvan door de deskundige zijn in het definitieve rapport opgenomen.
4.3.
In zijn deskundigenrapport is de deskundige eerst ingegaan op de achterliggende theorieën, normeringen en gebruiken die van belang zijn voor de (bouwtechnische) punten die partijen verdeeld houden. Voor het borgen van de veiligheid en kwaliteit bij het uitvoeren van bouwwerken en verbouwingen, zijn diverse procedures, regels en normen van toepassing die door de deskundige zijn gebruikt.
De deskundige is hierbij ingegaan op het gebouw zelf (mechanica, constructieberekeningen en normen), fundatie, gevelmetselwerk, stukadoorswerk, en houten balklaag/gordingen. Daarnaast heeft de deskundige de algemene gebruiken en garantietermijn in de bouw weergegeven.
4.4.
Vervolgens heeft de deskundige het werk van [partij B] beoordeeld aan de hand van de door hem geschetste procedures, regels en normen. Op basis van zijn waarnemingen, metingen en bevindingen tijdens de schouw en op basis van dossieronderzoek, heeft de deskundige het volgende gerapporteerd.
4.5.
A. Algemeen.
[partij B] heeft de ruwbouw van de woning gedaan tot aan de dakplaten. Zijn laatste werkdag was 20 april 2020. TOP-expertise heeft op 28 april 2020 de stand van zaken opgenomen. De deskundige heeft gebruik gemaakt van de feitelijke informatie uit het rapport van TOP-expertise, waaronder de foto’s die op 28 april 2020 zijn genomen.
Ten aanzien van de kelder en de vraag wie die heeft aangebracht (partijen zijn hierover verdeeld), concludeert de deskundige dat de verklaring van [partij B] , dat de kelder er later door hem onder is aangebracht toen het storten van de begane grondvloer reeds gereed was, niet klopt. Het is niet in overeenstemming met een foto die de deskundige heeft ontvangen. [partij A] heeft de kelder zelf gerealiseerd.
B. Constructietekeningen/berekeningen.
De eerste constructietekeningen ten behoeve van het ontwerp van architect [naam 1] zijn gemaakt door [naam 2] op 8 november 2016. Daarna is een nieuw ontwerp gemaakt door architect [naam 3] , en zijn nieuwe constructieberekeningen gemaakt door [naam 4] .
Ten behoeve van het rapport van TOP-expertise is een constructie-onderzoek gedaan door [naam 5] (6 juli 2020). Er zijn door [naam 5] enkele wijzigingen en/of afwijkingen met bouwfouten geconstateerd.
De deskundige constateert dat, voor zover tijdens de schouw kon worden waargenomen, de fouten met betrekking tot de gordinglassen en de oplegging van de gordingen met een afmeting van ca 69 – 220 mm inmiddels door of in opdracht van [partij A] zijn hersteld.
Met betrekking tot de staalconstructie constateert de deskundige dat niet is vast te stellen hoe de constructie boven de schuifpui in de achtergevel is uitgevoerd. Wel is het standpunt van [partij B] , dat [partij A] een doorgaande stalen hoeklijn heeft geleverd, door hem met een foto onderbouwd. Volgens TOP-expertise is gezamenlijk besloten om de stalen ligger boven de schuifpui te vervangen door een betonnen ligger. Of dit is nagerekend en hoe dit is uitgevoerd, is uit de stukken niet af te leiden. Wel blijkt dat de stalen hoeklijn boven de schuifpuien in de achtergevel doorloopt en er geen gebruik is gemaakt van twee losse hoeklijnen. Uit de stukken en facturen die [partij A] heeft aangeleverd is af te leiden dat hij de staalconstructie/lateien heeft ingekocht en toegeleverd.
Door [naam 2] berekende stalen kokerkolom 80.80.4 heeft een afmeting van hoogstens 40.40.4. Of dit constructief voldoet, valt uit de stukken niet af te leiden.
C. Stukadoorswerk.
Tijdens de schouw is vastgesteld dat op diverse locaties het stukadoorswerk dikker is aangebracht dan de gemiddelde dikte van 8-10 mm. Hieruit en op basis van foto’s van TOP-expertise is te concluderen dat het vuil metselwerk van de binnenwanden niet deugdelijk conform de geldende richtlijnen en gebruiken binnen de branche is uitgevoerd.
D. Metselwerk gevel.
Omdat er tussen partijen geen afspraken zijn gemaakt over beoordeling hiervan, gelden de algemene criteria, die onder andere inhouden dat een visuele inspectie plaatsvindt op een afstand van 3 - 5 meter. Op die afstand zijn er niet direct onvolkomenheden zichtbaar. Bij een nauwkeuriger controle en metingen is echter geconstateerd dat het door [partij B] gerealiseerde gevelmetselwerk niet overal even consequent, conform de regels van goed gebruik, is uitgevoerd. Met een waterpas zijn wel afwijkingen te constateren.
Ook blijkt uit foto’s dat [partij B] de metselprofielen niet heeft aangebracht/opgetopt zoals dat in de branche gebruikelijk is.
Verder is er geen gebruik gemaakt van houten stelkozijnen ten behoeve van de later aan te brengen kunststofkozijnen.
De deskundige merkt op dat de woning van [partij A] is afgebouwd en van voegwerk voorzien en de buitenkozijnen zijn ingemeten en gemonteerd, zonder daarbij vooraf de door TOP-expertise geconstateerde afwijkingen/onvolkomenheden te vervangen. Door [partij A] is ook geen dilatatieadvies ingewonnen en het gevelwerk is niet voorzien van de nodige dilataties.
E. Houten constructie (gordingen, houten balklaag en gootconstructie).
1. Gordingen. De deskundige onderschrijft de conclusies van TOP-expertise waaruit volgt dat deze niet juist zijn aangebracht. [partij A] heeft dit inmiddels hersteld.
2. Houten balklaag garage. Tijdens de schouw bleek dat de balklaag is aangebracht met een tussenruimte van 655 mm h.o.h. (hart op hart), in plaats van de door [naam 2] gehanteerde 610 mm. Dit leidt volgens de deskundige echter niet tot constructieve problemen.
De deskundige merkt op dat [partij A] is begonnen met de afwerking van het plafond van de garage en dat hij de boeiboorden aan de betreffende balklagen heeft bevestigd, terwijl hij wist dat diverse werkzaamheden volgens TOP-expertise door [partij B] anders waren uitgevoerd.
Dat de balklaag het isolatiemateriaal in de gevel heeft onderbroken, is niet erg.
3. Gootconstructie. De door [partij A] gerealiseerde gootconstructie wijkt af van de door architect [naam 1] gemaakte detaillering. De door [partij B] gebruikte gootklossen met afmeting van maximaal 50x50 mm zijn te klein, zoals ook TOP-expertise heeft geconstateerd. Of een en ander door [partij A] is aangepast kon tijdens de schouw niet worden geconstateerd.
F. Beoordeling van diverse stukken uit het procesdossier en/of door partijen ingebrachte stukken in relatie tot de door [partij A] uitgevoerde herstelwerkzaamheden.
1. Rapport TOP-Expertise. De diverse technische onvolkomenheden die TOP-expertise heeft geconstateerd kan de deskundige op hoofdlijnen onderschrijven.
Ten aanzien van herstel van het gevelmetselwerk heeft TOP-expertise geadviseerd om dit te amoveren en opnieuw te metselen. [partij A] heeft echter de [naam 6] door derden inmiddels laten uitvoeren waardoor de herstelwerkzaamheden zoals door TOP-expertise geadviseerd nu buitenproportioneel zou zijn.
De financiële onderbouwing van TOP-expertise kan de deskundige niet als zodanig onderschrijven onder meer omdat niet altijd duidelijk is of afwijkende keuzes in onderling overleg zijn gedaan, en [partij A] niet alles heeft hersteld.
2. Rapport [naam 5] d.d. 6 juli 2020. De door [naam 5] beschreven onvolkomenheden/ gebreken kan de deskundige onderschrijven.
[partij A] heeft echter niet met alle adviezen van [naam 5] iets gedaan. Beide partijen nemen het niet zo nauw. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat beide partijen wisten dat de kelder vergunningplichtig was (blijkt uit stukken architect [naam 3] ) en dat hiervoor een constructietekening moest worden gemaakt en bij de gemeente moest worden ingeleverd. Deze is niet gemaakt.
3. Buitenkozijnen/verklaring [bedrijf 1] d.d. 22 maart 2024 (bijlage 4A bij het rapport). [bedrijf 1] stelt dat hij de raammetingen heeft opgenomen en de ramen heeft gemaakt en gemonteerd. Hij had problemen bij het monteren, hij moest alle ramen verder naar binnen schuiven omdat [partij B] de stalen hoeken (lateien) te ver naar binnen had gezet.
Volgens de deskundige had [bedrijf 1] dit echter reeds bij het inmeten kunnen constateren.
Er hadden op dat moment alsnog stellatten/kozijnen met een PVC-slabbe aangebracht kunnen worden. Het is de fabrikant/leverancier van kozijnen die ervoor verantwoordelijk is dat deze geproduceerd/gemonteerd kunnen worden conform de geldende richtlijnen.
De deskundige merkt nog op dat [partij B] € 8.000,00 heeft aanbetaald op de offerte van de kozijnen (ad in totaal € 23.716,00) en [partij A] het resterende bedrag.
4. Verklaring [bedrijf 7] B.V. voegwerk en gevelrenovatie (bijlage 4D bij het rapport).
Met betrekking tot de hoeklijnen kan de deskundige de verklaring van [bedrijf 7], inhoudende dat boven alle ramen in principe de verkeerde hoeklijnen zijn gebruikt, niet onderschrijven. Het is wel degelijk mogelijk om hier een hoeklijn van 4 mm toe te passen. Ook het toepassen van geveldragers is bij een kozijn met “zwevend” metselwerk geen vereiste. Dat blijkt ook uit de tekeningen/berekeningen van [naam 2] en [naam 4] . Of het de bedoeling was zoals het nu is uitgevoerd is echter niet aannemelijk en ook niet gebruikelijk. Hetgeen [bedrijf 7] verder heeft verklaard met betrekking tot het metselwerk dat ter plaatse van het voegwerk onvoldoende uitgekrabd zou zijn geweest en dat [bedrijf 7] het metselwerk heeft moeten zandstralen omdat het door vocht was uitgeslagen, kan de deskundige aan de hand van de stukken onvoldoende beoordelen. Wel merkt de deskundige nog op dat [partij A] zelf de stalen lateien en/of constructie-onderdelen heeft toegeleverd.
G. Waardebepaling uitgevoerde werkzaamheden en bepaling herstelkosten.
Partijen konden het niet eens worden over de door [partij B] uitgevoerde werkzaamheden. Daarom heeft de deskundige zelf een begroting gemaakt (bijlage 8 bij het rapport). De deskundige komt tot een waardebepaling voor het door [partij B] uitgevoerde werk van
€ 91.656,54inclusief BTW.
Op basis van zijn bevindingen komt de deskundige tot de volgende herstelkosten:
a. kapconstructie/nieuw aangepaste gordingen inclusief materiaal € 1.975,00
(reeds hersteld)
b. gootconstructie inclusief materiaal € 2.500,00
c. stelpost leveren en aanbrengen spiraalankers in lintvoeg t.b.v.
lateien (t.p.v. / boven oplegging van stalen hoeklijnen) € 1.500,00
d. constructieberekening om lateiconstructie door te berekenen € 600,00
e. herstelkosten dikkere stuklaag i.v.m. krom metselwerk
(reeds uitgevoerd) € 2.805,99
Ten aanzien van het gevelmetselwerk, dat normtechnisch niet voldoet en met het blote oog op het eerste gezicht nauwelijks waarneembaar is, heeft de deskundige opgemerkt dat het nu nog vervangen buitenproportioneel hoger zal uitvallen dan wanneer [partij A] dat gelijk had gedaan toen TOP-expertise dit constateerde. Vervangen is in de onderhavige situatie volgens de deskundige niet meer realistisch.

5.De conclusies na deskundigenbericht en de verdere reacties van partijen

5.1.
[partij B] heeft in zijn conclusie na deskundigenbericht aangevoerd dat de rechtbank de verkeerde uitgangspunten aan de deskundige heeft gesteld. Het onderzoek is gebaseerd op onjuiste en onvolledige gegevens. Als wordt uitgegaan van de juiste maatvoering en omvang komt de waarde van het uitgevoerde werk, met de uitgangspunten van de rechtbank, op € 173.720,46.
[partij B] maakt bezwaar tegen de door de deskundige genoemde herstelkosten.
[partij B] heeft uitgebreid gereageerd op het concept-rapport, maar de deskundige gaat aan nagenoeg alle vragen van [partij B] ongemotiveerd voorbij.
Wat betreft de begroting (bijlage 8) is de deskundige niet overal uitgegaan van de prijzen die in de offerte stonden en zijn volgens [partij B] ook overigens onjuiste prijzen gehanteerd.
Wat betreft het verdere verloop van de procedure stelt [partij B] onder meer dat [partij A] de deskundige onjuist heeft voorgelicht namelijk met betrekking tot de overeenkomst met [bedrijf 1] . [partij A] schendt artikel 21 Rv en daarom zouden al zijn vorderingen moeten worden afgewezen en die van [partij B] moeten worden toegewezen. Subsidiair moet de rechtbank uitgaan van de door [partij B] uitgerekende waarde van € 173.720,46 en meer subsidiair moet de deskundige worden verzocht zijn rapport aan te vullen.
5.2.
[partij A] heeft in zijn conclusie na deskundigenbericht onder meer aangevoerd dat de waarde van het verrichtte werk op € 75.830,11 moet worden bepaald.
[partij B] heeft de betonnen trap niet aangebracht (verklaring [naam 6] ).
Ten onrechte heeft de deskundige niet de herstelkosten verdisconteerd zoals die door TOP-expertise zijn berekend.
Met betrekking tot de overeenkomst met [bedrijf 1] betwist [partij A] dat hij artikel 21 Rv heeft geschonden.
Ten aanzien van de door [partij B] overgelegde producties voert [partij A] onder meer aan dat [partij B] wederom stukken heeft vervalst, bijvoorbeeld de facturen en bankafschriften met betrekking tot de lateien. Ook de producties met betrekking tot betonstempels en de betonvloer zijn volgens [partij A] vervalst.
5.3.
In zijn akte uitlating producties heeft [partij B] aangevoerd dat zijn eerder overgelegde producties wel authentiek zijn en legt ter onderbouwing aanvullende producties over.
5.4.
Bij akte uitlating producties heeft [partij A] op zijn beurt gereageerd op de laatste door [partij B] overgelegde producties. Hij blijft bij zijn standpunt dat verschillende door [partij B] overgelegde producties vervalst zijn.

6.De beoordeling

Waarde van het door [partij B] verrichte werk en herstelkosten.
Beoordelingscriterium deskundigenrapport
6.1.
Vooropgesteld wordt dat voor de rechter een beperkte motiveringsplicht geldt ten aanzien van zijn beslissing om de bevindingen van een deskundige al dan niet te volgen. [1]
Indien een deskundigenbericht dat is uitgebracht op verzoek van de rechtbank op een zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en de conclusies van de deskundige zorgvuldig zijn onderbouwd en voortvloeien uit door hem in het rapport vermelde gegevens, zal de rechtbank het oordeel van de deskundige, die juist vanwege zijn specifieke deskundigheid op het terrein van het onderzoek is benoemd, niet snel naast zich neerleggen.
Van de partij die een dergelijk deskundigenbericht bekritiseert, mag worden verlangd dat zij haar stellingen deugdelijk onderbouwt, bijvoorbeeld door een rapport van een andere deskundige in het geding te brengen waarin de conclusies van de door de rechtbank benoemde deskundige op overtuigende wijze worden weersproken. Ook in dat geval zullen er zwaarwegende en steekhoudende bezwaren aangaande de wijze van totstandkoming of de inhoud van het deskundigenbericht moeten zijn, wil de rechtbank besluiten dat zij een dergelijk rapport naast zich neerlegt.
Beoordeling deskundigenrapport
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de door haar benoemde deskundige zijn opdracht zorgvuldig uitgevoerd. Hij heeft nauwgezet met partijen het werk bekeken, heeft daarvan een uitgebreid verslag gemaakt en is ingegaan op opmerkingen die partijen naar aanleiding daarvan hadden.
De deskundige heeft de relevante stukken uit het dossier betrokken en uitgelegd welke normen, richtlijnen en gebruiken hij bij zijn beoordeling heeft betrokken en waarom.
Vervolgens heeft de deskundige de punten waarop hij zijn waardering heeft gebaseerd en die tussen partijen in geschil waren, uitgebreid behandeld en beoordeeld (zie r.o. 4.5, hetgeen slechts een beperkte samenvatting is). De uiteindelijk door hem opgestelde begroting is gedetailleerd uitgewerkt en onderbouwd in bijlage 8.
De conclusies die de deskundige heeft getrokken volgen logisch uit de overwegingen en komen de rechtbank overtuigend voor.
De rechtbank neemt de conclusies uit het deskundigenrapport dan ook over en maakt die tot de hare, tenzij zij daarvan hieronder uitdrukkelijk afwijkt.
Kritiekpunten van [partij B] op het definitieve deskundigenrapport.
Algemene kritiek
6.3.
[partij B] stelt dat de deskundige niet is ingegaan op het feit dat er een nieuwe omgevingsvergunning is aangevraagd door [partij A] en dat er daardoor aanzienlijk meer werkzaamheden zijn verricht door [partij B] .
De rechtbank overweegt dat de deskundige in zijn definitieve rapport als reactie op deze kritiek van [partij B] heeft verklaard dat hij daar wel degelijk rekening mee heeft gehouden (pagina 65, onder Opmerking 6, Antwoord).
De rechtbank heeft geen reden om dat niet als juist aan te nemen en ziet dus geen aanleiding het rapport om deze reden naast zich neer te leggen.
Meer werkzaamheden verricht
6.4.
Volgens [partij B] heeft de deskundige een groot aantal werkzaamheden die [partij B] heeft uitgevoerd (en die hij opsomt onder a. tot en met k.), niet meegenomen.
De rechtbank constateert dat [partij B] dit ook heeft aangevoerd als reactie op het concept-deskundigenrapport (brief van 16 september 2024 met bijlagen, productie 34 van [partij B] en bijlage 11 C bij het deskundigenrapport). Hij stelt daarbij in hoofdstuk 1 en 2 dat hij heeft aangetoond dat indien er wordt uitgegaan van de juiste maatvoering en omvang, en met de door de rechtbank genoemde uitgangspunten, de waarde van de werkzaamheden € 173.720,46 bedraagt.
Onder a. tot en met k. noemt [partij B] werkzaamheden waar de deskundige geen rekening mee heeft gehouden. In hoofdstuk 2 van zijn reactie op het concept-deskundigenrapport heeft [partij B] nader uitgelegd waarom de deskundige uitgaat van onjuiste maten. De deskundige gaat volgens [partij B] echter aan bijna al zijn vragen vrijwel ongemotiveerd voorbij. Volgens [partij B] moet de deskundige alsnog inhoudelijk, specifiek gemotiveerd per opmerking, reageren op de brief van 16 september 2024.
6.5.
De rechtbank volgt [partij B] hierin niet. De deskundige heeft in zijn reactie op de punten die [partij B] heeft aangevoerd naar aanleiding van het concept-rapport, verklaard dat hij niet kan onderschrijven dat [partij B] meer werkzaamheden heeft uitgevoerd dan waarmee hij rekening heeft gehouden. De deskundige heeft alle stukken, dus ook de offerte uit 2018, bij zijn beoordeling betrokken. Ook de kosten voor het steigerwerk, het opperen e.d. heeft de deskundige meegenomen, hetgeen blijkt uit de begroting die hij heeft opgemaakt.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de deskundige bij zijn onderzoek betrokken wat hij diende te betrekken en als daar andere conclusies uit worden getrokken dan [partij B] zou wensen, bekent dat niet dat de stukken over het hoofd zijn gezien.
6.6.
Verder is de deskundige op pagina 62 van zijn rapport ingegaan op de specificatie die [partij B] in hoofdstuk 2 van zijn reactie heeft gegeven ten aanzien van de hoeveelheden en maten van de werkzaamheden genoemd onder a. tot en met k. De deskundige kan de door [partij B] gespecificeerde werkzaamheden met hoeveelheden zoals door [partij B] genoemd, niet onderschrijven, en daarenboven zijn volgens hem diverse door [partij B] opgevoerde posten buitenproportioneel en onjuist.
Daarnaast heeft de deskundige verklaard dat de overige door [partij B] in zijn reactie op het concept-rapport opgevoerde hoeveelheden door hem zijn gecontroleerd. Hij vindt geen enkele aansluiting met de door [partij B] opgevoerde hoeveelheden en het beprijzen van de betreffende werkzaamheden. De deskundige ziet daarom geen aanleiding om zijn bevindingen of conclusies te herzien.
6.7.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de deskundige in zijn definitieve rapport voldoende uitgelegd waarom hij uit is gegaan van de maten en omvang zoals hij heeft gedaan en waarom de door [partij B] gestelde maten en omvang niet gevolgd worden. Het is naar het oordeel van de rechtbank aan de deskundige om juist op grond van zijn expertise en ervaring te beoordelen wat de juiste maten en m² zijn. Nu hij de door [partij B] opgegeven maten en hoeveelheden heeft gecontroleerd, is het rapport wat dat betreft voldoende onderbouwd.
Bij zijn reactie op het concept-deskundigenrapport waren de door [partij B] genoemde hoeveelheden ook niet verder onderbouwd dan met de bouwtekeningen. Die waren de deskundige al bekend. Dat de deskundige dan bij zijn eigen berekende uitgangspunten blijft, is terecht.
Dat de deskundige is uitgegaan van andere bedragen dan (conform opdracht van de rechtbank) in de offerte van [partij B] waren genoemd, is de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank voegt daar verder nog aan toe dat [partij B] in hoofdstuk 2 vooral andere getallen, maten en hoeveelheden noemt, maar deze veelal niet met stukken onderbouwt. Waar de door de rechtbank benoemde deskundige, die dus juist is benoemd om een beoordeling te maken van de werkzaamheden, zegt dat hij op basis van zijn waarneming en expertise uitgaat van andere getallen, volgt de rechtbank hem hierin.
6.8.
Voor zover [partij B] na het definitieve rapport (dus bij zijn conclusie na deskundigenbericht) nog met een nadere onderbouwing is gekomen, gaat de rechtbank daar hierna op in. Ook zal de rechtbank nog op een aantal andere punten van [partij B] ingaan.
Hoeveelheid m² metselwerk
6.9.
In zijn conclusie na deskundigenbericht heeft [partij B] als productie 35 een rapport van [naam 3] Bouwkundige Ontwerp en Adviesbureau (hierna: [naam 3] ) overgelegd. Daaruit blijkt volgens [partij B] dat de deskundige significant te weinig meters metselwerk heeft aangehouden in zijn begroting.
6.10.
[partij A] heeft in zijn reactie op deze productie aangevoerd dat deze niet meegenomen kan worden omdat het rapport van [naam 3] evident niet in overeenstemming is met de werkelijkheid. Dat blijkt alleen al uit het feit dat op de tekeningen van het buitenspouwblad niet alle en niet de juiste gevelopeningen zijn meegenomen.
Dat geldt ook voor de binnenwanden. Op de begane grond is een muur ingetekend die er in werkelijkheid niet is en in de muren ontbreken de voor deurkozijnen noodzakelijke openingen. Verder is [naam 3] volgens [partij A] een partijgetuige.
6.11.
De rechtbank overweegt hierover het volgende. [partij A] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat [naam 3] in elk geval ook niet uitgaat van de juiste m² aan gemetselde muren. Die hoeveelheden kunnen dus niet als uitgangspunt worden genomen. De deskundige heeft de woning (in het bijzijn van partijen) bezichtigd en opgemeten, in tegenstelling tot [naam 3] . De rechtbank ziet vooralsnog dan ook onvoldoende aanleiding om af te wijken van de door de deskundige gebruikte aantallen m² voor gemetselde muren.
6.12.
Daaraan doet niet af het standpunt van [partij B] dat de deskundige niet om de door hem berekende oppervlaktes van de muren heen kan omdat [partij B] simpelweg de lengte x de breedte heeft berekend. [partij B] heeft dan geen rekening gehouden met openingen in de muren. Dat er (behalve hetgeen daarover hiervoor is genoemd) nog andere muren zouden zijn gemetseld, afgebroken en weer opgemetseld, is de rechtbank niet gebleken.
6.13.
Dat de woning aanzienlijk groter is geworden zoals [partij B] stelt, is de rechtbank niet gebleken. Uit de vergelijking van de bouwtekeningen bij de eerste vergunningaanvraag en bij de tweede aanvraag (productie 4 van [partij B] ) blijkt alleen dat er andere materialen zijn gebruikt (metselwerk in plaats van gevelpanelen), dat er andere/gewijzigde raamopeningen zijn en dat er op de zolder binnenmuren zijn aangebracht. De deskundige is uitgegaan van de hoeveelheid metselwerk bij de tweede vergunning.
6.14.
Dat na de eerste vergunning het metselwerk is afgebroken en weer moest worden opgebouwd, is niet met stukken onderbouwd. De rechtbank kan dat, in tegenstelling tot wat [partij B] stelt, niet uit het rapport van TOP-expertise afleiden.
6.15.
Wel heeft [partij B] terecht aangevoerd dat de deskundige niet consequent is geweest wat betreft dit aantal m² als gekeken wordt naar het benodigde steigerwerk. Uit de begroting blijkt dat hij 271 m² aan buitenmuur heeft berekend voor het buitenmetselwerk, maar uit de beantwoording van de opmerkingen van [partij B] blijkt dat hij 378 m² aan buitensteigerwerk heeft gerekend. Het lijkt logisch dat dit dichter bij elkaar zou liggen. Volgens het rapport van [naam 3] is er echter sprake van een oppervlakte van 318 m² en daarvan heeft de rechtbank overwogen dat dat teveel lijkt te zijn.
De rechtbank zal ex aeqo et bono uitgaan van 300 m² en dus 29 m² extra metselwerk rekenen. In zoverre wijkt zij af van de omvang waarvan de deskundige uitgaat (zie r.o. 6.7). Het gaat dan om 29 m² x € 69,00 (conform de offerte waarvan de rechtbank heeft gezegd dat die tot uitgangspunt dient € 55,00 per m² en € 14,00 voor voegen) =
€ 2.001,00.
Ten aanzien van de opmerkingen per pagina van het concept-rapport
6.16.
[partij B] handhaaft alle opmerkingen die hij op het deskundigenrapport heeft gemaakt. Daar komen de opmerkingen ten aanzien van het definitieve rapport nu nog bij.
6.17.
De rechtbank overweegt hierover het volgende. Zij herhaalt dat als uitgangspunt geldt dat de rechtbank het (definitieve) rapport van de deskundige volgt. Zij heeft dat reeds voldoende gemotiveerd (zie r.o. 6.1 en 6.2). De deskundige is op alle punten die [partij B] als kritiek op het concept-rapport heeft genoemd (hoofdstuk 3, pagina 5 tot en met 10 van de reactie van [partij B] op het concept-rapport, bijlage 11c bij het rapport), ingegaan (pagina 62 e.v. definitief rapport). Naar het oordeel van de rechtbank heeft hij dat voldoende uitgelegd en onderbouwd. Aan de hand van enkele voorbeelden motiveert de rechtbank dat als volgt.
6.18.
Waar [partij B] stelt dat de deskundige geen rekening heeft gehouden met buiten- en binnen steigerwerk en opperwerk is dat onjuist. In zijn begroting heeft hij daar bedragen voor genoemd. Dat [partij B] andere bedragen en hoeveelheden hanteert dan de deskundige, maakt nog niet dat de uitgangspunten van de deskundige onjuist of niet voldoende onderbouwd zijn. Op het steigerwerk en opperwerk zelf komt de rechtbank afzonderlijk terug.
6.19.
Volgens [partij B] heeft de deskundige wat betreft herstelkosten andere bedragen gehanteerd voor [partij A] dan voor [partij B] (kosten balken). De deskundige heeft daarop geantwoord dat hij geen kosten heeft gerekend voor werkzaamheden en materialen die hersteld moesten worden. Dat komt de rechtbank juist voor.
6.20.
Wat betreft de dikte van het stucwerk heeft de deskundige in zijn reactie verklaard dat de lijmresten direct weggeschraapt hadden moeten worden. Dat dat niet is gebeurd, maakt dat er een dikkere stuclaag aangebracht moest worden, zo begrijpt de rechtbank. Als er op vijf plekken (zoals de deskundige heeft laten zien) dikker stucwerk nodig is vanwege lijmresten, zal dat noodzakelijkerwijs betekenen dat de hele muur dikker moet worden gestuct.
6.21.
[partij B] klaagt dat op de foto’s die in het deskundigenrapport zijn gevoegd met betrekking tot scheve muren, niet te zien is dat de muur niet waterpas zou zijn. De rechtbank overweegt dat de deskundige de afwijking tijdens de schouw heeft gemeten. [partij B] toont niet aan dat die afwijking er niet is.
6.22.
De deskundige mag uitgaan van constateringen die eerder door TOP-expertise zijn gedaan als daar niks tegenover gesteld is. Terecht verklaart de deskundige dat er ten aanzien van het gevelwerk/metselwerk slechts sprake is van koude betwisting/ontkenning door [partij B] . Dat de foto’s die de deskundige tijdens de schouw heeft genomen, volgens [partij B] niet duidelijk zijn, maakt nog niet dat de deskundige tijdens de schouw geen juiste waarnemingen heeft gedaan.
6.23.
Met betrekking tot de gootconstructie is kennelijk tijdens de schouw aangegeven dat [partij B] deze werkzaamheden heeft uitgevoerd. De deskundige mag daar dan conclusies aan verbinden.
6.24.
[partij B] heeft kritiek op tussenconclusie 3 van de deskundige, maar hierin schrijft hij juist dat het metselwerk weliswaar niet helemaal conform de regels van goed en deugdelijk metselwerk is uitgevoerd, maar dat [partij A] de woning vervolgens heeft afgebouwd zonder de onvolkomenheden die TOP-expertise had geconstateerd eerst te verhelpen. De deskundige laat dit voor rekening van [partij A] . Dat is dus in het voordeel van [partij B] .
6.25.
Hetzelfde geldt voor de kritiek die [partij B] heeft op onderdeel F.4 van het rapport (schrijven/verklaring [bedrijf 7] B.V. voegwerk en gevelrenovatie). De deskundige heeft hier niet in het nadeel van [partij B] geoordeeld.
De rechtbank gaat hierna op enkele onderwerpen die [partij B] heeft genoemd uitgebreider in.
Buitenkozijnen
6.26.
De deskundige heeft onder F3 van zijn rapport gerefereerd aan stukken die [partij A] heeft overgelegd (bijlage 4A van het deskundigenrapport). Het gaat om een verklaring van de heer [bedrijf 1] van [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ) d.d. 22 maart 2024, rekeningafschriften, en een factuur van [bedrijf 1] d.d. 29 mei 2019 gericht aan [bedrijf 2] .
6.27.
[partij B] heeft bij e-mail van 16 september 2024, voorafgaand aan zijn reactie op het concept-deskundigenrapport, aan de rechtbank laten weten dat [partij A] volgens hem een vals stuk aan de deskundige had overgelegd. Op foto’s die [partij B] bij zijn e-mail aan de rechtbank heeft overgelegd is te zien dat [partij A] de
aan hem( [partij A] ) gerichte offerte van [bedrijf 1] ondertekent. De overeenkomst is dus met [partij A] gesloten en niet met [partij B] . De factuur die bij het deskundigenbericht is overgelegd en die gericht is aan [partij B] , is [partij B] onbekend. [partij A] heeft alleen de (valse)
factuuraan de deskundige gestuurd en niet de bijbehorende
offerte. Het doel zal zijn om te stellen dat het leveren van de kozijnen tot de opdracht van [partij B] behoorde. Dat is in strijd met artikel 21 Rv.
6.28.
De rechtbank heeft destijds geoordeeld dat [partij B] zijn standpunt eerst aan de deskundige moest voorleggen en heeft zodoende een beslissing hierover aangehouden tot na het definitieve deskundigenbericht, dus bij dit vonnis.
6.29.
De verklaring van [bedrijf 1] heeft de deskundige niet tot een andere beoordeling met betrekking tot de kozijnen geleid.
De deskundige merkt op dat [partij B] in totaal € 8.000,00 op de offerte van de buitenkozijnen met een totaalbedrag van € 23.716,00 heeft aanbetaald en dat [partij A] de resterende betalingen heeft voldaan.
In reactie op het standpunt van [partij B] in zijn e-mail van 16 september 2024 heeft de deskundige in zijn definitieve rapport opgemerkt dat het feit dat er uiteindelijk een inkoopkorting is gegeven op de offerte, de uitkomst van het deskundigenonderzoek niet anders maakt. De opmerking vormt geen aanleiding om zijn bevindingen of conclusies te herzien.
6.30.
[partij B] blijft blijkens zijn conclusie na deskundigenbericht echter bij zijn kritiek. [partij A] heeft een vals stuk ingediend. De verklaring van [bedrijf 1] is (inhoudelijk) vals, maar het gaat - zo begrijpt de rechtbank - met name om de door [partij A] overgelegde factuur van 29 mei 2019 van [bedrijf 1] , gericht aan [bedrijf 2] (aan het deskundigenrapport gehecht als bijlage 4A3).
6.31.
In zijn reactie op de door [partij B] overgelegde producties (foto’s) heeft [partij A] het volgende aangevoerd.
De offerte die op de foto staat die [partij B] heeft overgelegd, is de offerte voor de werkzaamheden van [bedrijf 1] . [bedrijf 1] heeft verklaard dat de opdracht door [partij B] is verstrekt en dat de factuur van 29 mei 2019 de juiste is. Door het niet overleggen van een niet-relevante offerte heeft [partij A] de waarheidsplicht van artikel 21 Rv niet geschonden.
Overigens heeft de deskundige uitdrukkelijk overwogen dat het voor zijn beoordeling niet uitmaakt wie de overeenkomst met [bedrijf 1] heeft gesloten.
Het is [partij B] die opnieuw liegt. Als productie 36 legt [partij A] een uitdraai van het btw-overzicht over van [bedrijf 3] (hierna: [bedrijf 3] ), dat [partij B] destijds aan [partij A] overhandigde. Hieruit blijkt dat [partij B] de betaling aan [bedrijf 1] ad € 19.600,00 exclusief BTW - in elk geval tegenover de belastingdienst - als
zijnuitgave heeft aangemerkt.
Bovendien heeft [partij B] bij het overschrijven van de eerste € 6.000,00 aan [bedrijf 1] op 11 juni 2019 het factuurnummer gebruikt dat ook is te zien op de factuur die [partij A] aan de deskundige heeft overgelegd (factuurnummer [factuurnummer] ). Dit blijkt uit het bankafschrift dat als bijlage 4A1 aan het deskundigenrapport is gehecht.
6.32.
[partij B] heeft de inhoud en authenticiteit van het door [partij A] overgelegde btw-overzicht van administratiekantoor [bedrijf 3] betwist. Hij heeft een dergelijk document niet aan [partij A] overhandigd. [partij B] overlegt als productie 42 een e-mail met bijlagen van [bedrijf 3] . [bedrijf 3] verklaart dat de bijlage zoals door [partij A] aan de rechtbank is overgelegd anders is dan zij gebruiken en niet echt zijn en/of niet zijn gebruikt als aangifte bij de belastingdienst.
[partij A] heeft daarop, volgens zijn daaropvolgende akte uitlating producties, telefonisch met [bedrijf 3] gesproken. Het bleek dat hij niets met deze procedure te maken wilde hebben. [partij A] maakte uit het gesprek op dat de als productie 42 overgelegde e-mail niet van [bedrijf 3] afkomstig is. Bovendien is duidelijk dat deze e-mail bewerkt is. Ook inhoudelijk raakt de
e-mail kant noch wal. Alleen al omdat het volstrekt ongeloofwaardig is dat er nog geen aangifte is gedaan over het tweede kwartaal van 2019 maar wel over 2020.
6.33.
De rechtbank overweegt het volgende.
Deze discussie tussen partijen is exemplarisch voor de hele procedure. Over en weer betichten partijen elkaar van het opmaken van valse stukken. En dat terwijl in dit geval de deskundige direct al heeft gezegd dat het voor zijn beoordeling niet uitmaakt wie de opdracht met [bedrijf 1] heeft gesloten.
Ook de rechtbank ziet niet in wat voor verschil het maakt voor de beantwoording van de vraag wat de waarde is van het door [partij B] verrichtte werk. Door [partij B] is dat ook niet duidelijk gemaakt. Wie er onwaarheden verklaart laat de rechtbank dan ook in het midden. Voor het maken van gevolgtrekkingen als bedoeld in artikel 21 Rv is geen aanleiding.
Steigerwerk
6.34.
De deskundige heeft voor steigerwerk in zijn begroting rekening gehouden met een bedrag van € 1.750,00. Volgens de reactie van [partij B] op het concept-rapport is dat veel te laag.
In zijn reactie heeft de deskundige gezegd dat voor het buitenmetselwerk bij traditioneel steigerwerk 378 m² steigerwerk nodig zou zijn. [partij B] geeft 865 m² steigerwerk voor de buitenmuren op terwijl voor het binnensteigerwerk t.b.v. het binnenspouwblad van de buitenmuren doorgaans een schraagsteiger wordt toegepast. Hier is door de deskundige ook rekening mee gehouden. De opmerking van [partij B] geeft de deskundige geen aanleiding om zijn begroting op dit punt aan te passen.
Bij conclusie na deskundigenbericht stelt [partij B] bij zijn standpunt te blijven. De deskundige legt niet uit hoe hij bij de bedragen uit de begroting komt.
Als productie 36 en 37 heeft [partij B] twee offertes overgelegd voor steigerwerk voor deze woning. Daaruit blijkt dat de kosten, ook gelet op de periode dat de steigers gehuurd moesten worden, veel hoger zijn dan € 1.750,00, namelijk tussen de € 12.250,00 ex btw en € 18.620,00 ex btw. Daar komen de kosten voor het monteren/demonteren en aanvoeren/afvoeren nog bij. Het gaat om € 5.680,00 respectievelijk € 7.900,00.
[partij A] heeft bij akte uitlating producties aangevoerd dat de deskundige rekening diende te houden met de prijzen uit 2019. De offertes uit 2024 tonen dus niet aan dat de deskundige van onjuiste prijzen is uitgegaan. Het feit dat de bedrijven die de offertes hebben gemaakt uit Bunschoten en Schiedam komen, laat volgens [partij A] zien dat het voor [partij B] een zoektocht is geweest om steigerbouwers te vinden die woekerprijzen hanteren.
6.35.
De rechtbank overweegt als volgt.
Het bedrag dat door de deskundige is gebruikt, is inderdaad niet nader door hem toegelicht. Naar aanleiding van de blote stelling van [partij B] in zijn reactie op het concept-rapport, hoefde dat naar het oordeel van de rechtbank ook niet. Daarna heeft [partij B] zijn standpunt echter wel enigszins onderbouwd met de offertes. Net als [partij A] komen die bedragen de rechtbank echter zeer hoog voor. Terecht heeft [partij A] ook aangevoerd dat de prijzen van 2019 moeten worden gehanteerd.
Om de procedure niet nog verder te vertragen en te voorkomen dat partijen verder op kosten worden gejaagd door een aanvullend deskundigenrapport, zal de rechtbank zelf een inschatting maken op basis van de voorhanden zijnde stukken.
De rechtbank constateert dat TOP-expertise in 2020 een begroting heeft gemaakt (bijlage 28 bij haar rapport) en daarbij voor steigerkosten een bedrag van € 1.785,00 heeft gehanteerd. Dat is 50% van het totale bedrag omdat volgens TOP-expertise het steigerwerk voor 50% door [partij B] is gedaan. Dit bedrag wordt verder onderbouwd met de prijs per eenheid (€ 15,00) en de meegenomen hoeveelheid m² (119 m², wat dus 50% van het totaal zou zijn).
De rechtbank zal uitgaan van 150 m², zijnde 50% van 300 m². Hiervan heeft de rechtbank eerder aangenomen dat dit de oppervlakte van de gemetselde muren is waarvoor steigers nodig zijn (r.o. 6.15). Dat 50% een onjuist getal is, is de rechtbank niet gebleken.
Daarmee komt de waarde op 150 m² x € 15,00 = € 2.250,00 in plaats van € 1.750,00. Het verschil is
€ 500,00.
Opperwerk
6.36.
De deskundige heeft voor het opperen van stenen € 960,00 gerekend. In zijn reactie op het concept-rapport heeft [partij B] gesteld dat de deskundige onvoldoende rekening heeft gehouden met opperwerk.
De deskundige heeft hierin geen aanleiding gezien om zijn begroting aan te passen.
In zijn conclusie na deskundigenbericht voert [partij B] aan dat de € 960,00 niet is onderbouwd. In de offerte van [partij B] , waar de deskundige volgens de opdracht van de rechtbank vanuit moest gaan, staat dat de prijs met opperwerk 15% duurder wordt. Ook in het rapport van TOP-expertise wordt van veel hogere bedragen uitgegaan. TOP-expertise hanteert daarbij een percentage van 30%, wat volgens [partij B] onjuist is omdat [partij A] geen opperwerk heeft gedaan.
6.37.
De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Ook hier geldt dat de deskundige naar het oordeel van de rechtbank niet verder hoefde te reageren op de opmerking van [partij B] op het concept-rapport. In zijn conclusie na deskundigenbericht heeft [partij B] zijn standpunt wel nader toegelicht.
De rechtbank zal ook hier zelf een inschatting maken op basis van de stukken.
6.38.
TOP-expertise heeft blijkens haar eerder genoemde begroting voor opperen van gevelstenen een bedrag gerekend van € 3.941,40 en voor binnenmuren (lijmwerk) een bedrag van € 840,00. Totaal derhalve € 4.781,40.
Volgens [partij B] moet uitgegaan worden van 15% van de offerte. Zijn offerte, inclusief buiten- en binnenmuren, sluit op € 28.300,00 ex 21% btw. 15% van dat bedrag inclusief de btw komt uit op € 5.136,45, maar daarbij moet bedacht worden dat genoemde € 28.300,00 op meer ziet dan alleen het metselwerk. En verder wordt er bij dit bedrag vanuit gegaan dat [partij A] geen enkel opperwerk heeft verricht.
6.39.
De rechtbank zal in deze omstandigheden de bedragen aanhouden die TOP-expertise heeft gehanteerd. Dat lijken, gelet ook op de offerte van [partij B] , redelijke bedragen, die in eerdere instantie ook door [partij A] werden gehanteerd. In plaats van € 960,00 wordt voor opperwerk derhalve € 4.781,40 aangehouden. Het verschil is
€ 3.821,40.
Betonwerk en stempels en balken
6.40.
[partij B] voert in zijn conclusie na deskundigenbericht aan dat de deskundige voor het aanbrengen van de vloeren veel te lage bedragen heeft gerekend. De deskundige rekent in totaal voor de vloeren (dus inclusief 1e en 2e verdiepingsvloer) een bedrag van € 6.725,52 ex btw.
Alleen al de kosten voor de benodigde balken en stempels zijn hoger. [partij B] heeft de benodigde balken en stempels aangeschaft en deze kostten € 3.767,24 respectievelijk € 6.346,45. Dat [partij B] deze zaken heeft gekocht blijkt uit twee bankafschriften (productie 38): een afschrift d.d. 26 maart 2019 voor de balken (gekocht bij [bedrijf 4] ) en voor de stempels d.d. eveneens 26 maart 2019 (gekocht bij Nemaco bouwmachines). Als productie 39 heeft [partij B] de factuur d.d. 26 maart 2019 van Nemaco betreffende de stempels overgelegd.
Daarnaast heeft [partij B] een offerte overgelegd van [bedrijf 5] , om te onderbouwen dat vloeren veel duurder zijn dan waar de deskundige vanuit is gegaan (productie 40). Het storten van een betonvloer met dezelfde eigenschappen als de vloeren in de woning van [partij A] wordt door [bedrijf 5] aangeboden voor een bedrag van € 47.385,00 ex btw.
6.41.
[partij A] heeft een en ander gecontroleerd. Uit bij [bedrijf 4] opgevraagde ordernummers met betrekking tot het bedrijf van [partij B] blijkt dat [partij B] voor een bedrag van € 1.170,49 aan
stalen lateienheeft gekocht en voor € 596,72 aan houten balken. De door [partij B] op zijn bankafschriften getoonde bedragen zijn niet door hem bij [bedrijf 4] uitgegeven. De “bankafschriften” zijn ook geen echte bankafschriften, ze zijn geknutseld.
Uit de informatie van Nemaco blijkt dat de factuur die [partij B] heeft overgelegd ook niet klopt. [bedrijf 2] heeft een ander klantnummer en het ordernummer op de door [partij B] overgelegde factuur hoort bij een andere order voor een andere klant van Nemaco. [partij B] heeft op 27 maart 2019 een order geplaatst bij Nemaco. [partij B] heeft toen 20 stempels gekocht. Inclusief vrachtkosten is daarvoor € 683,65 betaald.
Volgens [partij B] kloppen de door [partij A] in duplicaat overgelegde facturen van [bedrijf 4] niet. Hij heeft deze facturen ook (in origineel) maar daar staat volgens hem een ander afleveradres op.
Het bankafschrift met betrekking tot Nemaco is volgens [partij B] niet vals, alleen is dit bedrag weer gestorneerd omdat Nemaco niet voldoende stempels had. [partij B] heeft de resterende stempels uiteindelijk bij [bedrijf 6] GmbH gehuurd. [partij B] legt een verklaring [bedrijf 6] GmbH over.
[partij A] heeft in zijn laatste akte onder meer aangevoerd dat [bedrijf 6] GmbH op 27/29 maart 2019 nog niet bestond. Zij is pas op 2 augustus 2019 bij de Duitse kamer van koophandel ingeschreven.
6.42.
De rechtbank overweegt als volgt.
De door [partij B] genoemde en “onderbouwde” bedragen kunnen niet voor waar worden aangenomen. [partij A] heeft voldoende aangetoond dat [partij B] slechts voor € 596,72 aan houten balken heeft gekocht bij [bedrijf 4] en voor € 683,65 aan stempels heeft gekocht bij Nemaco.
De uitleg van [partij B] dat hij per abuis een verkeerd bankafschrift had overgelegd, en dat het geen bankafschriften zijn maar uitdraaien uit zijn aan de zakelijke bankrekening gekoppelde boekhoudprogramma, komt de rechtbank niet meer geloofwaardig voor. Met name ook niet omdat op bankafschriften van pintransacties normaal niet omschreven staat wat er is gekocht en ten behoeve van welk adres.
Dat [partij B] ook “originele” facturen heeft van de door [partij A] overgelegde duplicaten van [bedrijf 4] , maar met volgens [partij B] een ander afleveradres, is evenmin overtuigend. Op de facturen die [partij B] heeft overgelegd staat helemaal geen afleveradres. Of er ooit wel een afleveradres op stond (en is weggelakt) of dat er daadwerkelijk een ander afleveradres op stond, blijkt niet.
Dat [partij B] een bedrag van € 6.346,45 zou hebben uitgegeven voor stempels is simpelweg onwaar. Zelfs in zijn eigen (aangepaste) verhaal is er voor de stempels die hij bij [bedrijf 6] GmbH zou hebben gehuurd geen bedrag afgesproken (maar zijn ze “geruild” voor arbeid).
[partij B] heeft gehandeld in strijd met artikel 21 Rv. De rechtbank zal daar de gevolgen aan verbinden die haar geraden voorkomen.
6.43.
Wat betreft het beton voor de vloer overweegt de rechtbank het volgende. [partij A] heeft ook hier navraag gedaan bij [bedrijf 5] . Volgens de informatie die hij telefonisch heeft gekregen klopt de door [partij B] overgelegde offerte in het geheel niet. De persoon die de offerte zou hebben gemaakt is bij [bedrijf 5] ook onbekend.
6.44.
De rechtbank overweegt het volgende. De geloofwaardigheid van de standpunten van [partij B] heeft ernstig te lijden onder het voorgaande. Maar afgezien daarvan is de offerte van [bedrijf 5] niet relevant omdat ze in het geheel niet te vergelijken is met de berekening die de deskundige heeft gemaakt. Uit zijn begroting blijkt bijvoorbeeld dat de deskundige er rekening mee heeft gehouden dat een groot deel van de werkzaamheden door [partij A] zelf is gedaan en materialen door hem zelf zijn gekocht (onder andere, zo begrijpt de rechtbank, het beton zelf).
6.45.
De rechtbank ziet derhalve geen enkele aanleiding om het bedrag dat de deskundige heeft berekend voor de vloeren naar boven toe aan te passen.
Door de deskundige genoemde gebreken en herstelkosten.
6.46.
De volgende werkzaamheden zijn volgens de deskundige door [partij B] niet goed uitgevoerd en de kosten voor herstel inclusief btw zijn door de deskundige als volgt begroot:
a. kapconstructie/nieuw aangepaste gordingen inclusief materiaal € 1.975,00
(reeds hersteld)
b. gootconstructie inclusief materiaal € 2.500,00
c. stelpost leveren een aanbrengen spiraalankers in lintvoeg t.b.v. € 1.500,00
lateien (t.p.v./boven oplegging van stalen hoeklatei)
d. constructieberekening om lateiconstructie door te berekenen € 600,00
e. herstelkosten dikkere stuclaag i.v.m. krom metselwerk € 2.805,99
(reeds uitgevoerd).
6.47.
In zijn reactie op het concept-deskundigenbericht heeft [partij B] bezwaar gemaakt tegen deze vijf posten. Uit het definitieve deskundigenrapport blijkt dat de opmerkingen van [partij B] voor de deskundige geen aanleiding waren om de bevindingen en/of conclusie te herzien.
6.48.
In zijn conclusie na deskundigenbericht heeft [partij B] het volgende aangevoerd.
Ad a en b: Dit was geen onderdeel van de werkzaamheden van [partij B] . [partij B] is ook niet in verzuim gebracht.
Ad c: [partij B] betwist dat sprake is van een gebrek. De deskundige heeft niet inzichtelijk gemaakt waarom naast de aangebrachte lateien met Morfur en rollaag van 1,5 steen ook nog spiraalankers nodig zijn. Daarvoor zou op zijn minst een (constructie)berekening nodig zijn, die ontbreekt.
Ad d: dit is geen gebrek (zie ad c), dus er is ook geen reden om een constructieberekening voor rekening van [partij B] te laten komen.
Ad e: [partij B] betwist dat sprake is van een gebrek. Bovendien zijn de gestelde kosten op een onjuist aantal m² gebaseerd.
6.49.
In zijn reactie hierop heeft [partij A] onder meer aangevoerd dat uit het deskundigenrapport blijkt dat sprake is van gebreken die hersteld moeten worden. De werkzaamheden genoemd onder a. en b. behoorden wel tot de opdracht van [partij B] . Dat blijkt onder meer uit de eerder al aangehaalde productie 37: [partij B] heeft de voor de gordingen benodigde balken bij [bedrijf 4] besteld. Deze balken zijn door [partij B] verwerkt als onderdeel van de opdracht. Dit is bovendien eerder al door TOP-expertise vastgesteld.
6.50.
De rechtbank overweegt het volgende.
Ad a en b. Tussen partijen staat vast dat, na de werkzaamheden die in de initiële offerte zijn genoemd, nieuwe werkzaamheden zijn opgedragen en dat dit allemaal mondeling is gebeurd. Of bepaald werk tot de opdracht van [partij B] behoort is alleen te achterhalen door de verklaringen van partijen of derden. Aan de verklaring van [partij B] hecht de rechtbank echter weinig geloof, zoals zij in het tussenvonnis van 4 oktober 2023 reeds heeft overwogen en gemotiveerd, en hetgeen onder 6.42 is overwogen bevestigt dat.
De rechtbank gaat er derhalve vanuit dat de verklaring van [partij A] , en de conclusie van de deskundige en van TOP-expertise, dat dit werk tot de opdracht van [partij B] behoorde, juist is.
Deze kosten moeten worden afgetrokken van de waarde van het werk van [partij B] .
Ad c en d. De rechtbank volgt de deskundige in zijn beoordeling dat hier wel sprake is van een gebrek dat hersteld moet worden. Het is om reden van zijn expertise dat de rechtbank de deskundige om een beoordeling heeft gevraagd en de rechtbank mag uitgaan van de juistheid van zijn conclusie. De rechtbank verwijst naar r.o. 6.1 en 6.2.
Ad e. Van het onderdeel dikkere stuclaag heeft de rechtbank al geoordeeld dat dit wordt veroorzaakt door het niet goed metselen van de muren door [partij B] . De door de deskundige genoemde hoeveelheden worden door de rechtbank overgenomen.
6.51.
De conclusie is dat het gehele bedrag ad
€ 9.380,99van het bedrag voor de waarde van het werk van [partij B] , moet worden afgetrokken.
Afsluitende opmerking en conclusie naar aanleiding van de kritiekpunten van [partij B]
6.52.
Gelet op het onder 6.1 weergegeven beoordelingscriterium volstaat de rechtbank voor het overige met verwijzing naar het deskundigenrapport. Hetgeen [partij B] verder heeft aangevoerd geeft de rechtbank geen aanleiding om (delen van) het deskundigenrapport niet te volgen of om de deskundige om een nadere toelichting te vragen.
6.53.
De waarde van het door [partij B] verrichtte werk wordt op grond van het bovenstaande vooralsnog (behoudens nog te beoordelen kritiekpunten van [partij A] ) vastgesteld op:
Hoeveelheid m² metselwerk (r.o. 6.15) € 2.001,00
Steigerwerk (r.o. 6.35) € 500,00
Opperwerk (r.o. 6.39)
€ 3.821,40 +
Subtotaal € 6.322,40
Opslag voor AK, winst, risico en CAR verzekering
(percentages conform begroting deskundige)
Subtotaal € 7.128,60
21% btw
€ 1.497,00 +
Subtotaal € 8.625,60 € 8.625,60
Door deskundige berekende waarde
€ 91.656,54 +
Subtotaal € 100.282,14
Af: herstelkosten
€ 9.380,99 –
Totale waarde van het werk
€ 90.901,15
Kritiekpunten van [partij A] op het definitieve deskundigenrapport.
6.54.
In zijn reactie op het concept-deskundigenrapport heeft [partij A] een tiental opmerkingen gemaakt. De deskundige heeft daarop in zijn definitieve rapport gereageerd. De opmerkingen hebben uiteindelijk niet geleid tot aanpassingen in het definitieve rapport.
6.55.
Bij conclusie na deskundigenbericht voert [partij A] aan dat de deskundige de opmerkingen van [partij A] niet of nauwelijks in zijn rapport heeft verwerkt. Om die reden verzoekt [partij A] om zijn opmerkingen als herhaald en ingelast te beschouwen, en deze aan te merken als reactie op het definitieve rapport.
Daarnaast heeft hij met betrekking tot al dan niet door [partij B] uitgevoerde werkzaamheden nog een verklaring overgelegd van de heer [naam 6] (productie 35) waarin deze verklaart dat hij de trap naar de verdieping heeft gemaakt en ook vele andere (metsel)werkzaam-heden.
6.56.
De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Zoals eerder overwogen neemt de rechtbank het rapport van de door haar benoemde deskundige over en maakt die tot de hare (zie r.o. 6.1 en 6.2). De deskundige heeft op basis van zijn kennis en kunde de werkzaamheden beoordeeld en uitgebreid onderbouwd hoe hij tot zijn conclusies is gekomen, mede door middel van een uitgebreide toelichting op de door hem gehanteerde richtlijnen en normen. De rechtbank hoeft dat niet nader te motiveren.
6.57.
Niettemin merkt de rechtbank op dat de deskundige wel degelijk uitgebreid is ingegaan op de punten van kritiek die [partij A] op het concept-rapport heeft geuit (pagina 56 tot en met 61 van het definitieve rapport). Daarbij heeft de deskundige uitgelegd waarom hij de standpunten van [partij A] niet heeft gevolgd en waarom deze niet tot aanpassing van zijn bevindingen of conclusies hebben geleid. Deels is dat omdat in de discussie tussen partijen simpelweg niet onomstotelijk vast is komen te staan wie nu precies welke werkzaamheden heeft uitgevoerd. De keuzes die de deskundige daarin heeft gemaakt komen de rechtbank niet ongegrond voor.
Daarnaast geldt dat het feit dat de deskundige de standpunten van [partij A] niet heeft gevolgd, nog niet betekent dat hij die punten niet heeft beoordeeld.
6.58.
Op een aantal van de door [partij A] genoemde onderdelen zal de rechtbank wel nader ingaan.
Niet alle herstelkosten zijn door de deskundige meegenomen.
6.59.
[partij A] heeft aangevoerd dat uit het rapport van TOP-expertise volgt dat de kosten voor herstel van het niet goed uitgevoerde werk van [partij B] een bedrag van € 33.550,00 beloopt. Waar de deskundige heeft verklaard het rapport van TOP-expertise voor juist aan te nemen, moet hij dit onderdeel ook meenemen.
De deskundige had een deel van de herstelkosten niet meegenomen omdat [partij A] de woning heeft laten afbouwen zonder de door TOP-expertise geconstateerde afwijkingen te laten herstellen/vervangen. Het is volgens de deskundige disproportioneel om dat in dit stadium, waarin de woning inmiddels zo goed als af is, alsnog te doen.
6.60.
Volgens [partij A] waren er goede redenen om op dat moment prioriteit te geven aan het afbouwen van de woning. De gemeente legde druk op [partij A] omdat hij de woning binnen twee jaar na het ontvangen van de vergunning af moest hebben en die termijn al was verlopen, het ontbrak [partij A] op dat moment aan financiële middelen om de herstelwerkzaamheden te laten uitvoeren, en vooral wilde [partij A] de woning snel afbouwen zodat zijn vrouw, die ernstig ziek was, er nog enige tijd kon wonen. Daarnaast zou het risico ontstaan dat bepaalde bouwfouten van [partij B] teniet zouden gaan terwijl deze zichtbaar moesten blijven omdat [partij B] ze betwiste en ook niet zelf een gedegen onderzoek wilde laten doen.
6.61.
Uit de reactie van de deskundige blijkt dat hij het betoog van [partij A] niet kan onderschrijven om de volgende redenen.
[partij A] was op de hoogte van de door TOP-expertise en [naam 5] geconstateerde afwijkingen. Het lag op de weg van [partij A] om dat gelijktijdig met de overige nog uit te voeren (af)bouwwerkzaamheden te laten herstellen en niet op zijn beloop te laten.
Dat het [partij A] aan tijd ontbrak, onderschrijft de deskundige niet. Er moesten nog heel veel werkzaamheden uitgevoerd worden nadat [partij B] was gestopt. De herstelwerkzaamheden waren volgens de deskundige niet tijdsbepalend ofwel maakten geen deel uit van het kritieke tijdpad ofwel zouden niet tot vertraagde of latere oplevering hebben geleid.
Het standpunt dat er bewijs verloren zou gaan snijdt volgens de deskundige geen hout. De gebreken waren duidelijk in de rapportages van TOP-expertise en [naam 5] gedocumenteerd.
Tot slot merkt de deskundige op dat het niet duidelijk is geworden in hoeverre partijen ieder er zelf de hand in hebben gehad en verantwoordelijk zijn voor de uiteindelijke kwaliteit van het werk. [partij A] zegt bijvoorbeeld in de dagvaarding dat juist hij de meeste materialen heeft ingekocht.
De deskundige noemt verder nog dat het standaard zo is dat bij schade of de mogelijkheid van meer schade, men deze moet zien te voorkomen en/of moet beperken.
6.62.
De rechtbank sluit zich aan bij de overwegingen van de deskundige. Voor zover hij stelt dat het direct uitvoeren van de herstelwerkzaamheden niet tot (relevante) vertraging zou hebben hoeven leiden, gaat de rechtbank daarbij uit van de expertise en ervaring van de deskundige, op grond waarvan hij die inschatting kan maken. De rechtbank constateert ook zelf aan de hand van de foto’s die TOP-expertise heeft gemaakt, dat er nog heel veel werk aan de woning moest worden gedaan na 20 april 2020.
6.63.
In zijn conclusie na deskundigenbericht voert [partij A] nog aan dat het voor de bepaling van de waarde van het werk, niet ter zake doet dat [partij A] het werk niet (direct) heeft laten herstellen. Een dergelijk concrete waardeberekening past niet bij de (objectieve) waardering van de waarde van het werk.
6.64.
Naar het oordeel van de rechtbank geldt de schadebeperkingsplicht van artikel 6:101 BW echter ook in het geval van concrete schadeberekening. Als de herstelkosten, die deel uitmaken van de berekening van de waarde van het werk, substantieel hoger worden doordat de gelaedeerde ervoor kiest de schade niet direct te laten herstellen, maar wel aanspraak maakt op de kosten van dat herstel op dat latere tijdstip, kan het hogere deel van de kosten niet voor rekening van de veroorzaker worden gebracht. Terecht heeft de deskundige geoordeeld dat het nu nog herstellen van (met name) de niet netjes gemetselde muren, disproportioneel is. Die kosten kunnen niet op [partij B] worden verhaald. De rechtbank voegt daar nog aan toe dat er hierbij ook geen sprake is van een noodzaak tot herstel omdat de woning anders niet voldoet, maar met name van met het blote oog niet goed waarneembare afwijkingen in het metselwerk (zie r.o. 4.5, allerlaatste alinea).
Trap naar de eerste verdieping
6.65.
De deskundige heeft in zijn begroting waarde toegekend voor werkzaamheden met betrekking tot de betontrap naar de eerste verdieping.
In zijn reactie op het concept-deskundigenrapport heeft [partij A] aangevoerd dat door [partij B] geen betonnen trap is gemaakt.
De deskundige heeft in zijn definitieve rapport opgemerkt dat op foto’s van TOP-expertise (die zijn gemaakt vlak nadat [partij B] het werk had neergelegd) duidelijk een betonnen trap is te zien. [partij A] stelt dat deze niet door [partij B] is gemaakt, maar maakt dit volgens de deskundige niet aannemelijk door een deugdelijke onderbouwing (geen offerte/factuur van derden).
6.66.
Bij zijn conclusie na deskundigenbericht heeft [partij A] een verklaring van [naam 6] (hierna [naam 6] ) overgelegd (productie 35). [naam 6] verklaart onder meer dat hij rond 2 april 2020 de betonnen trap van de begane vloer naar de verdiepingsvloer heeft gestort. Dat heeft hij samen met [partij A] gedaan. Rond 17 april 2020 heeft hij de bekisting van de betonnen trap eraf gehaald en de muur onder de trap gemetseld.
6.67.
In zijn akte uitlating producties heeft [partij B] de verklaring van [naam 6] betwist. Tot aan die akte had [partij B] nooit eerder gehoord van de inzet van [naam 6] en hij is ook niet bekend met [naam 6] . [partij A] heeft in eerdere stukken geen melding gemaakt van [naam 6] . Bovendien heeft [partij A] geen facturen van [naam 6] overgelegd of bankafschriften waaruit betalingen aan hem blijken.
6.68.
De rechtbank volgt het verweer van [partij B] in deze. De deskundige heeft op logische gronden aanleiding gezien om aan te nemen dat de betonnen trap door [partij B] is gemaakt. Dat de trap door een ander is gemaakt is inderdaad onvoldoende onderbouwd. De enkele verklaring van [naam 6] , een naam die niet eerder in het dossier is genoemd als iemand die ook mee heeft gewerkt aan de bouw, is daartoe onvoldoende. Terecht is ook opgemerkt dat informatie over betaling aan deze [naam 6] ontbreekt, hoewel dat eenvoudig aan te tonen moet zijn. Er zal in elk geval btw over moeten zijn afgedragen.
Enkele andere punten
6.69.
Volgens [partij A] had de metselaar ( [partij B] ) de PVC-slabben moeten aanbrengen. De deskundige heeft uitgelegd dat de PVC-slabben voor de montage van de stelkozijnen nog steeds konden worden aangebracht. Naar het oordeel van de rechtbank moet het voor rekening van [partij A] blijven dat hij de kozijnenleverancier die opdracht niet heeft gegeven en/of de leverancier dat zelf niet heeft gedaan, hoewel dat volgens de deskundige wel van hem mocht worden verwacht.
6.70.
Wat betreft de oppervlakte van het stucwerk heeft de deskundige voorgerekend dat er vrijwel geen verschil zit tussen de door hem gebruikte hoeveelheid/m² en de door [partij A] genoemde oppervlakte.
6.71.
Wat betreft het standpunt van [partij A] dat de deskundige voor sommige onderdelen van zijn begroting ten onrechte 100% werkzaamheden van [partij B] heeft meegenomen terwijl [partij A] ook werkzaamheden heeft verricht, heeft de deskundige opgemerkt dat de beweringen van [partij A] onvoldoende aannemelijk zijn geworden. Het heeft hem geen aanleiding gegeven om zijn conclusies/bevindingen te herzien. De rechtbank gaat daarin mee. Het is niet met zekerheid te achterhalen wie precies hoeveel heeft gedaan. De deskundige heeft op basis van de schouw en hetgeen partijen daar hebben besproken een inschatting gemaakt - waarbij hij blijkens zijn begroting ook veel werkzaamheden wel als door [partij A] uitgevoerd heeft aangemerkt - en dat die inschatting onjuist is, is niet vast komen te staan.
Afsluitende opmerking en conclusie
6.72.
Gelet op het onder 6.1 weergegeven beoordelingscriterium volstaat de rechtbank voor het overige met verwijzing naar het deskundigenrapport. Hetgeen [partij A] verder heeft aangevoerd geeft de rechtbank evenmin aanleiding om (delen van) het deskundigenrapport niet te volgen of om de deskundige om een nadere toelichting te vragen. De opmerkingen van [partij A] leiden niet tot aanpassing van het door de rechtbank vastgestelde bedrag als waarde van het door [partij B] verrichtte werk (r.o. 6.53).
Reeds betaalde bedragen
6.73.
Om te kunnen beoordelen of er nog betaald moet worden door [partij B] aan [partij A] of (in reconventie) door [partij A] aan [partij B] , moet eerst vaststaan hoeveel er al betaald is.
De rechtbank heeft in haar tussenvonnis van 4 oktober 2023 een oordeel hierover aangehouden.
Thans overweegt de rechtbank daarover het volgende.
Banktransacties
6.74.
Vast staat dat [partij A] per bank een bedrag van € 83.944,30 aan [partij B] heeft betaald.
Contante betalingen
6.75.
Wat betreft de contante betalingen heeft de rechtbank in het tussenvonnis van 12 april 2023 geconstateerd dat de stellingen van partijen uiteenlopen. De rechtbank heeft partijen gevraagd zich hierover bij akte uit te laten.
Akte [partij A]
6.76.
[partij A] heeft bij akte van 10 mei 2023 een overzicht gegeven (productie 19). [partij A] stelt dat hij in totaal € 71.830,00 contant heeft betaald.
Een groot deel van dit bedrag heeft [partij A] telkens kort voor het overhandigen aan [partij B] van zijn bankrekening, meestal zijn zakelijke rekening, gepind (€ 61.355,00). Van deze pinopnamen heeft [partij A] de bankafschriften overgelegd.
Verder verwijst [partij A] naar getuigenverklaringen. Elke keer dat hij contant geld gaf aan [partij B] , was daar een getuige van zijn kant bij. Deze (zes) getuigen hebben allemaal schriftelijk verklaard dat zij de overhandiging van telkens een bepaald bedrag hebben gezien.
[partij A] verwijst verder naar het kasboek van [partij B] (productie 5 van [partij A] ). Hierin is door [partij B] aangetekend welke bedragen [partij A] contant heeft betaald.
Akte [partij B]
6.77.
[partij B] heeft bij akte van 10 mei 2023 een overzicht gegeven van door [partij A] contant betaalde bedragen dat sluit op € 40.770,00. Hij verwijst voor de onderbouwing naar bladzijde 13 en 15 van zijn conclusie van antwoord en de daar genoemde facturen, de daarop gemaakte aantekeningen, en bankafschriften.
Van dit bedrag van € 40.770,00 is € 16.404,71 doorbetaald aan derden voor geleverd materiaal. [partij B] zelf heeft voor zijn werkzaamheden dus een bedrag van € 24.365,29 ontvangen.
Beoordeling door de rechtbank
6.78.
De rechtbank overweegt het volgende.
In het tussenvonnis van 12 april 2023 heeft de rechtbank vraagtekens gezet bij de bedragen en getallen die [partij B] noemde omdat deze telkens van elkaar leken af te wijken.
De uitleg die [partij B] in zijn akte heeft gegeven van de getallen, maakt een en ander duidelijker. De getallen die [partij B] telkens noemt kloppen in elk geval met elkaar en met de stukken waar [partij B] in zijn conclusie van antwoord naar verwijst.
6.79.
Ten aanzien van de vraag wat er nu werkelijk contant is betaald overweegt de rechtbank het volgende.
[partij A] heeft onder meer verwezen naar zijn productie 5. Dat is een deel van het kasboek van [partij B] . Hierop is door [partij B] aangetekend welke bedragen contant zijn betaald.
[partij B] heeft dezelfde pagina’s van dit kasboek in het geding gebracht (productie 15 bij conclusie van antwoord/conclusie van eis in reconventie).
De rechtbank concludeert dat partijen de juistheid van in elk geval de pagina’s die door beiden zijn overgelegd (pagina’s 22 tot en met 27 van het kasboek; de paginanummers staan rechts bovenaan) dus erkennen.
6.80.
In het kasboek heeft [partij B] opgetekend dat [partij A] € 47.000,00 contant heeft betaald (pagina 27, links onderaan), alsmede € 18.540,00 en € 550,00 (rechts onderaan), in totaal dus
€ 66.090,00.
Van dit bedrag heeft [partij B] een deel doorbetaald aan leveranciers. Volgens zijn akte van 10 mei 2023 gaat het om een bedrag van
€ 16.404,71. Van deze betalingen heeft [partij B] bankafschriften overgelegd.
Deze doorbetalingen zijn voldoende onderbouwd en de rechtbank zal daar rekening mee houden bij de berekening van het bedrag dat [partij B] in contanten voor zijn arbeid heeft ontvangen.
6.81.
Ook in het kasboek staan bedragen die door [partij B] zijn doorbetaald aan derden. In elk geval, zo begrijpt de rechtbank, (een deel van) de bedragen die links onderaan op pagina 27 staan.
Ook gaat het kasboek dat door [partij B] is overgelegd, na pagina 27 verder. De rechtbank begrijp dat deze volgende pagina’s later door [partij B] zijn toegevoegd (de bladzijdenummers lopen niet door maar zijn met de hand aangepast) en een berekening/nadere uitschrijving inhouden van het volgens [partij B] nog te ontvangen bedrag. Op pagina 28 en 29 noemt [partij B] bedragen die door [partij A] zelf en door hem ( [partij B] ) aan derden zijn voldaan.
De in de akte van 10 mei 2023 genoemde bedragen komen hier ook op voor. Voor zover op pagina 27 en/of 28/29 meer bedragen staan dan in de akte van 10 mei 2023, gaat de rechtbank daaraan voorbij. Een deel van deze betalingen zijn kennelijk met latere facturen verrekend, en voor een deel is het wellicht ook niet meer te bewijzen (contant doorbetaald), maar hoe dan ook zal de rechtbank moeten uitgaan van de bedragen die door [partij B] zijn genoemd in zijn meest recente akte.
6.82.
Volgens [partij A] is er nog meer contant betaald dan uit het kasboek blijkt. Hij komt immers uit op € 71.830,00, een verschil van € 5.740,00.
Voor zover [partij A] het bedrag heeft onderbouwd door bankafschriften van gepinde bedragen, komt dit niet boven de € 66.090,00 uit. Dit onderbouwt het verschil dus niet.
[partij A] heeft een bewijsaanbod gedaan voor het horen van getuigen. De rechtbank zal [partij A] daarin niet toelaten. [partij A] heeft het voldoen van een hoger bedrag dan het in het kasboek van [partij B] genoemde bedrag/het gepinde bedrag, onvoldoende onderbouwd gesteld. De stelling dat [partij A] bij elke contante betaling een getuige heeft meegenomen zodat hij die betaling en de hoogte van het bedrag jaren later nog zou kunnen bewijzen, is naar het oordeel van de rechtbank namelijk onvoldoende onderbouwing in het licht van de mogelijkheid dat, als [partij A] bewijs had willen hebben, hij simpelweg een kwitantie van de contante betaling had kunnen vragen, of het bedrag per bank over had kunnen schrijven. Bovendien heeft [partij A] niet uitgelegd waar het contante geld dan vandaan zou komen als het niet is gepind.
Conclusie
6.83.
Het bedrag dat [partij A] aan [partij B] in contanten heeft betaald voor verrichtte arbeid, zal de rechtbank vaststellen op € 66.090,00 - € 16.404,71 (zie r.o. 6.80) = € 49.685,29.
Opgeteld bij het bedrag dat per bank is betaald, komt de in totaal aan [partij B] voldane vergoeding dus op € 133.629,59.
Conclusies in conventie en voorwaardelijke reconventie
Conventie
6.84.
[partij A] heeft na wijziging van eis (subsidiair) een verklaring voor recht gevorderd inhoudende dat [partij B] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de aanneemovereenkomst en dat [partij A] zijn vordering tot nakoming rechtmatig heeft omgezet in een vordering tot vervangende schadevergoeding. [partij A] heeft verwijzing naar de schadestaatprocedure gevraagd en toekenning van een voorschot.
6.85.
De rechtbank heeft al overwogen dat [partij A] niet terug kan komen op zijn omzettingsverklaring zodat aan deze subsidiaire vordering wordt toegekomen. Uit al het voorgaande, inclusief voorgaande tussenvonnissen, blijkt dat de verklaringen voor recht toewijsbaar zijn. Nu de vervangende schadevergoeding in deze procedure kan worden vastgesteld, is verwijzing naar de schadestaatprocedure niet nodig.
6.86.
De vervangende schadevergoeding bestaat uit het bedrag dat het werk van [partij B] waard is onder aftrek van de kosten voor herstel van het niet goed uitgevoerde werk. [partij B] wordt vervolgens veroordeeld om het teveel betaalde bedrag terug te betalen.
De waarde van het werk van [partij B] is € 100.282,14, de herstelkosten bedragen € 9.380,99 zodat resteert € 90.901,15 (r.o. 6.53). [partij A] heeft betaald: € 133.629,59.
[partij B] dient derhalve terug te betalen een bedrag van
€ 42.728,44(alle bedragen zijn inclusief BTW).
6.87.
[partij A] vordert daarnaast veroordeling van [partij B] tot betaling van de kosten van het deskundigenrapport van TOP-expertise ad
€ 6.534,00. Deze vordering is op basis van artikel 6:95 juncto 6:96, lid 2 BW toewijsbaar. De wettelijke rente is verschuldigd vanaf 28 augustus 2020 (14 dagen na factuurdatum 14 augustus 2020).
6.88.
[partij A] heeft ook vergoeding gevraagd voor betaling van een factuur die niet voor [partij A] maar voor [partij B] bedoeld was. Het gaat om
€ 955,92(factuur overgelegd als bijlage bij productie 2). [partij A] heeft deze factuur naar eigen zeggen ten onrechte betaald zodat er sprake is van onverschuldigde betaling. De rechtbank constateert dat hiertegen geen verweer is gevoerd, zodat dit onderdeel van de vordering in beginsel toewijsbaar is. De rechtsgrond is daarbij niet onverschuldigde betaling ( [partij A] heeft niet ongerechtvaardigd aan [partij B] betaald), maar ongerechtvaardigde verrijking. De wettelijke rente is verschuldigd vanaf 3 december 2019 omdat het bedrag van de factuur 8 dagen na de factuurdatum automatisch zou worden afgeschreven.
Voorwaardelijke reconventie
6.89.
Aan de voorwaarde voor de behandeling in reconventie wordt toegekomen. De vordering van [partij B] is immers in conventie niet verrekend.
Uit het voorgaande volgt dat [partij B] geen recht meer heeft op aanvullende betaling door [partij A] . Zijn vordering in voorwaardelijke reconventie zal worden afgewezen.
Proceskosten
6.90.
Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in conventie en in het ongelijk gestelde partij in voorwaardelijke reconventie, zal [partij B] worden veroordeeld in de proceskosten. Deze kosten worden aan de zijde van [partij A] tot op heden als volgt berekend:
  • griffierecht € 1.666,00
  • kosten dagvaarding € 108,22
  • kosten beslag € 1.431,63
- salaris advocaat € 9.712,00 [3]
- nakosten
€ 178,00 +(+ de vermeerdering zoals vermeld
in de beslissing )
Totaal
€ 11.664,22
6.91.
[partij B] wordt ook veroordeeld in de kosten van de door de rechtbank benoemde deskundigen.
  • deskundige [deskundige] (handtekening) € 2.541,00 (reeds voldaan)
  • deskundige Elfrink (bouw):
Het bedrag van deskundige [deskundige] heeft [partij B] al voldaan. Het bedrag van deskundige Elfrink is in debet gesteld. De rechtbank heeft dit bedrag voorgeschoten. [partij B] dient dit bedrag, binnen veertien dagen na dit vonnis, aan de rechtbank te voldoen.

7.De beslissing

De rechtbank
In conventie
7.1.
verklaart voor recht dat [partij B] jegens [partij A] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de aannemingsovereenkomst;
7.2.
verklaart voor recht dat [partij A] zijn vordering tot nakoming van de aannemingsovereenkomst rechtmatig heeft omgezet in een vordering tot vervangende schadevergoeding;
7.3.
veroordeelt [partij B] om aan [partij A] te voldoen een bedrag van € 42.728,44 wegens vervangende schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 dagen na dit vonnis tot aan de dag van algehele voldoening;
7.4.
veroordeelt [partij B] om [partij A] te betalen een bedrag van € 6.534,00 op grond van artikel 6:95 juncto 6:96, lid 2, sub b BW, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 augustus 2020 tot aan de dag van algehele voldoening;
7.5.
veroordeelt [partij B] om aan [partij A] te betalen een bedrag van € 955,92, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 december 2019 tot aan de dag van algehele voldoening;
In voorwaardelijke reconventie
7.6.
wijst de vorderingen af;
In conventie en in voorwaardelijke reconventie
7.7.
veroordeelt [partij B] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [partij A] begroot op € 11.664,22 te betalen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en als [partij B] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend: te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening;
7.8.
veroordeelt [partij B] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis zijn betaald;
7.9.
veroordeelt [partij B] tot betaling van het door de rechtbank voorgeschoten kosten van deskundige Elfrink ad € 9.590,46, te betalen
aan de rechtbankbinnen veertien dagen na de dagtekening van dit vonnis;
7.10.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 7.3 - 7.5 en 7.7 - 7.9 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad;
7.11.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Bottenberg-van Ommeren en in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2025.

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad 9 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT2921, r.o. 3.4.5.
2.Kosten betekening + 1 punt liquidatietarief
3.8 punten: dagvaarding, conclusie van antwoord in reconventie 22 september 2021 (0,5 punten) bijwonen zitting 28 oktober 2021, antwoordakte 21 september 2022 (0,5), conclusie na deskundigenbericht 21 december 2022, akte uitlating producties 4 januari 2023 (0,5), akte uitlating 10 mei 2023 (0,5), bijwonen zitting 12 juli 2023, antwoordakte 20 juli 2023 (0,5), conclusie na deskundigenbericht 19 maart 2023, akte uitlating producties 14 mei 2024 (0,5). Voor het tarief is aangesloten bij het toewijsbare bedrag: tarief IV.