ECLI:NL:RBOVE:2025:6105

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 oktober 2025
Publicatiedatum
16 oktober 2025
Zaaknummer
08.346266.24 en 18.360728.24 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor moord op zijn echtgenote, mishandeling van zijn echtgenote en dochter, en overtreding van een huisverbod

Op 16 oktober 2025 heeft de Rechtbank Overijssel een 57-jarige man veroordeeld voor de moord op zijn echtgenote, mishandeling van zijn echtgenote en dochter, en het overtreden van een huisverbod. De man heeft zijn echtgenote op brute wijze met een mes gestoken, wat leidde tot haar overlijden. De rechtbank oordeelde dat de man met voorbedachte rade heeft gehandeld, gezien zijn eerdere bedreigingen en de voorbereidingen die hij had getroffen. De feiten vonden plaats op 21 oktober 2024, toen de man zijn vrouw op een parkeerplaats bij haar werk aanviel. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 14 jaar op, gevolgd door een tbs-maatregel met dwangverpleging. De rechtbank hield rekening met de psychische toestand van de verdachte, die verminderd toerekeningsvatbaar werd geacht. De zaak heeft grote impact gehad op de nabestaanden en de samenleving, gezien de gewelddadige aard van de moord en de omstandigheden waaronder deze plaatsvond.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummers: 08.346266.24 en 18.360728.24 (P)
Datum vonnis: 16 oktober 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1968 in [geboorteplaats] ,
nu verblijvende in de P.I. [locatie] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 2 oktober 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. D.C. Dorrestein, advocaat in Houten, naar voren is gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van de door en namens de dochters van [slachtoffer 1] , te weten [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] , voorgedragen slachtofferverklaringen. Advocaat mr. A. van Vulpen stond hen bij.

2.De tenlastelegging

Voor de leesbaarheid van dit vonnis nummert de rechtbank de feiten als volgt:
  • de feiten van de zaak met parketnummer
  • de feiten van de zaak met parketnummer
De tenlastelegging van de feiten 3 en 4 is op 17 april 2025 gewijzigd in de zin van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:zijn echtgenote [slachtoffer 1] heeft mishandeld op 21 oktober 2024 in [plaats 1] ;
feit 2:zijn dochter [slachtoffer 4] heeft mishandeld op 21 oktober 2024 in [plaats 1] ;
feit 3:zijn echtgenote [slachtoffer 1] heeft vermoord door haar meermalen te steken met een mes op [datum] 2024 in [plaats 2] ;
feit 4:een huisverbod heeft overtreden in de periode 25 oktober 2024 tot en met [datum] 2024 in [plaats 1] en/of [plaats 2] .
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
feit 1
hij op of omstreeks 21 oktober 2024 te [plaats 1] , zijn echtgenote, [slachtoffer 1] , heeft mishandeld door haar met kracht vast te pakken en/of (vervolgens) meermalen, althans eenmaal, in/tegen het gezicht te slaan en/of te stompen en/of (met kracht) een knietje tegen het hoofd te geven;
feit 2
hij op of omstreeks 21 oktober 2024 te [plaats 1] , een kind over wie hij het gezag uitoefende, [slachtoffer 4] , heeft mishandeld door haar (met kracht) vast te pakken en/of (vervolgens) over de grond te trekken en/of te slepen;
feit 3
hij op [datum] 2024 te [plaats 2] zijn partner [slachtoffer 1] , opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door voornoemde [slachtoffer 1] meerdere malen met een mes in de borst en/of de buik(streek) en/of de (linker)flank en/of de heup en/of de armen en/of de handen, althans in het lichaam te steken en/of te snijden;
feit 4
hij als degene aan wie door of namens de burgemeester met toepassing van de Wet tijdelijk huisverbod een huisverbod was gegeven, derhalve als uithuisgeplaatste, op een of meerdere momenten in of omstreeks de periode van 25 oktober 2024 tot en met [datum] 2024 te [plaats 1] en/of [plaats 2] , althans in Nederland, in strijd met dat huisverbod zich in nabijheid van de in dit verbod genoemde woning, gelegen aan [adres 1] te [plaats 1] , heeft opgehouden en/of contact heeft opgenomen met één of meer van de in dat huisverbod genoemde personen.

3.De bewijsmotivering

3.1
Inleiding
Verdachte was getrouwd met [slachtoffer 1] ( [slachtoffer 1] ) [slachtoffer 1] . Zij hadden vier dochters en zij woonden met hun twee jongste dochters in [plaats 1] . Naar aanleiding van een aangifte van [slachtoffer 1] van mishandeling heeft verdachte op 22 oktober 2024 een huisverbod gekregen voor een periode van tien dagen. Het huisverbod bestond mede uit een contactverbod met [slachtoffer 1] en zijn dochters [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] . [slachtoffer 1] heeft op [datum] 2024 iets voor het middaguur telefonisch contact gehad met de politie over dat zij zich zorgen maakt, omdat haar man, verdachte, zich niet aan de voorwaarden van het huisverbod hield en dat hij op verschillende manieren contact met haar en haar dochters [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] zocht. Vervolgens werd een stopgesprek met [slachtoffer 1] en verdachte gepland voor 30 oktober 2024 om 13.30 uur.
Diezelfde middag op [datum] 2024 heeft verdachte zijn vrouw op een parkeerplaats bij haar werk door messteken om het leven gebracht. Zij overleed op 53-jarige leeftijd.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de feiten 1, 2 en 4 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. Ten aanzien van feit 3 stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat moord wettig en overtuigend bewezen kan worden.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat verdachte vrijgesproken moet worden van de feiten 1 en 2. Voor feit 3 geldt dat verdachte vrijgesproken dient te worden van moord, nu niet kan worden bewezen dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad. De raadsman stelt dat doodslag wel wettig en overtuigend kan worden bewezen. Feit 4 kan wettig en overtuigend worden bewezen, verdachte bekent dit feit te hebben gepleegd.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank bespreekt de feiten in chronologische volgorde.
3.4.1.
Feiten 1 en 2, mishandeling van echtgenote en dochter
De rechtbank stelt op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 21 oktober 2024 komt verdachte eind van de middag thuis in [plaats 1] bij zijn echtgenote [slachtoffer 1] en dochter [slachtoffer 5] . Er ontstaat een woordenwisseling tussen verdachte en [slachtoffer 1] . [slachtoffer 5] filmt dit met haar telefoon, tegen de zin van verdachte. Hij pakt haar telefoon af. De strijd om de telefoon verplaatst zich naar buiten. Verdachte pakt [slachtoffer 5] vast aan haar capuchon en sleept haar enkele meters over de grond. [slachtoffer 1] haalt verdachte en [slachtoffer 5] uit elkaar. [slachtoffer 1] wordt vervolgens door verdachte vastgepakt en hij duwt haar hoofd naar beneden. Hij geeft [slachtoffer 1] een knietje tegen haar hoofd. Beide vrouwen vluchten daarna naar de buren en schakelen de politie in.
De rechtbank acht de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 5] betrouwbaar, omdat de inhoud ervan elkaar ondersteunt en [slachtoffer 1] aanvankelijk uit angst geen aangifte wilde doen. Verdachte ontkent dat hij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 5] heeft mishandeld. De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 5] zichzelf hebben verwond, ongeloofwaardig. De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan.
3.4.2.
Feit 4, overtreding huisverbod
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder 4 ten laste gelegde feit, het overtreden van het huisverbod. Verdachte heeft dit feit bekend en er is namens hem geen vrijspraak bepleit. De bewijsmiddelen zijn in de bijlage opgesomd conform artikel 359, derde lid, laatste volzin Sv.
3.4.3.
Feit 3, levensdelict [slachtoffer 1]
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 21 oktober 2024 heeft verdachte tijdens een woordenwisseling tegen [slachtoffer 1] gezegd dat hij haar frontaal wilde aanrijden. Ook heeft hij toen gezegd:
"54 dat wordt hem voor jou niet".[slachtoffer 1] zou de volgende maand 54 jaar worden. [slachtoffer 5] heeft verdachte gedurende ongeveer een jaar bedreigingen horen uiten in de richting van [slachtoffer 1] zoals:
“als ik ga, ga jij ook”.
Op 21 oktober 2024 heeft [slachtoffer 1] aangifte van mishandeling tegen verdachte gedaan en op 22 oktober 2024 heeft verdachte een huis- en contactverbod gekregen. Verdachte werd vanaf dat moment steeds bozer. Hij vond de aangifte en de huisuitzetting onterecht. Naar eigen zeggen is hij een dag of vier, vijf hartstikke kwaad geweest en op [datum] 2024 was hij helemaal van het padje af.
Op [datum] 2024 werkt [slachtoffer 1] bij [bedrijf 1] aan de [adres 2] in [plaats 2] als administratief medewerker. Die ochtend uit [slachtoffer 1] rond het middaguur telefonisch haar zorgen aan de politie, omdat verdachte zich niet aan het contactverbod houdt.
Op diezelfde dag reserveert verdachte om 12.37 uur een huurauto bij [bedrijf 2] . Hij haalt deze auto om 15.43 uur op. Om 15.49 uur vertrekt verdachte in de huurauto en hij is om 16.07 uur bij de werkplek van [slachtoffer 1] . Verdachte rijdt, zoals hij zelf heeft verklaard, met een huurauto zodat [slachtoffer 1] zijn auto niet kon volgen en traceren. Hij neemt een telefoon zonder wifi en bluetooth mee omdat hij niet wil dat men wist waar hij was.
Ook neemt verdachte twee scherpe messen mee, die hij op 24 oktober 2024 bij de Action had gekocht. Verdachte heeft van tevoren bedacht dat hij [slachtoffer 1] klem ging zetten met de auto, zodat ze niet weg kon komen. Als [slachtoffer 1] de auto op slot zou doen, kon verdachte met een lifehammer haar autoruit intikken. Daarom neemt verdachte, zoals hij heeft verklaard, de lifehammer uit zijn eigen auto mee.
Nadat verdachte aan de [adres 2] is aangekomen, wacht hij in zijn huurauto totdat hij [slachtoffer 1] naar haar auto ziet lopen om 16.44 uur. [slachtoffer 1] stapt in haar auto, waarna verdachte zijn auto parkeert voor de auto van [slachtoffer 1] . Verdachte stapt zijn auto uit en loopt naar de auto van [slachtoffer 1] toe. Hij heeft in zijn ene hand een lifehammer en in de andere hand een mes vast. Verdachte slaat met de lifehammer de ruit aan de bestuurderskant van de auto van [slachtoffer 1] kapot. Verdachte hangt met zijn hoofd in de auto van [slachtoffer 1] en maakt zwaaiende bewegingen. Hij beweegt zijn armen naar voren en achteren in haar auto. Verdachte steekt vervolgens zichzelf met een mes. [slachtoffer 1] verlaat haar auto en loopt achter een andere auto richting het Kindcentrum, maar komt terecht tussen de auto’s op de grond. Verdachte steekt met een mes op haar in, terwijl zij daar op de grond zit. Hij steekt ook zichzelf en zegt
"Ie dood ik dood". Als een omstander dichterbij wil komen en iets naar verdachte roept, laat verdachte het mes vallen. Verdachte pakt het mes daarna van de grond en steekt [slachtoffer 1] en zichzelf opnieuw. Hij laat vervolgens het mes vallen en loopt weg bij [slachtoffer 1] . Verdachte stapt in zijn auto en rijdt rond 16.49 uur weg. Hij draait verderop en rijdt terug. Een buurtbewoner slaat met een bezemsteel op de voorruit van de auto waardoor verdachte stopt. De autosleutels worden door een omstander uit het contact gehaald en verdachte zakt buiten de auto in elkaar.
[slachtoffer 1] is om 17.23 uur, onderweg naar het ziekenhuis, in een ambulance overleden aan de gevolgen van steekletsels aan de borst en flank/buik. Aan het lichaam van [slachtoffer 1] waren in totaal 24 huidperforaties te zien, in het kader van dertien of veertien steekletsels en zeven snijletsels.
Oordeel rechtbank
Opzet
[slachtoffer 1] is overleden aan de gevolgen van zes steekletsels aan de borst en flank/buik. De overige zeven of acht steekletsels en zeven snijletsels kunnen door middel van bloedverlies aan (de snelheid van) het overlijden hebben bijgedragen. Het is verdachte die deze steek- en snijletsels aan [slachtoffer 1] heeft toegebracht door [slachtoffer 1] meermalen te steken met een mes. De rechtbank stelt vast dat verdachte met dit handelen opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1] .
Voorbedachte raad – juridisch kader
De vraag die voorligt is of verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld en dus of sprake is van moord. Voordat de rechtbank toekomt aan de beantwoording van die vraag, zal zij eerst het juridische kader voor voorbedachte raad uiteenzetten.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte raad moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten.
De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat – als vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad – het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven leent zich immers moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in wat voor en tijdens het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in zo’n geval voorbedachte raad kan worden bewezen, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval, zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan en de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit.
Voorbedachte raad – overwegingen en conclusie
De rechtbank komt op grond van de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden tot het oordeel dat verdachte [slachtoffer 1] met voorbedachte raad van het leven heeft beroofd. Daartoe overweegt zij als volgt.
In de aanloop naar [datum] 2024 heeft verdachte [slachtoffer 1] meerdere keren met de dood bedreigd. Zijn boosheid en achterdocht hebben op [datum] 2024 een toppunt bereikt. Zijn handelen en het treffen van voorbereidingen werden concreet toen hij de huurauto reserveerde. Het meenemen van de lifehammer, het klemrijden van [slachtoffer 1] en het intikken van de autoruit heeft hij van tevoren bedacht. Uit het huren van de auto en het meenemen van een telefoon zonder internet, volgt dat verdachte onopgemerkt wilde blijven en onopgemerkt wilde wachten, zodat hij [slachtoffer 1] kon overrompelen. Verdachte heeft ongeveer 37 minuten in de huurauto gewacht totdat [slachtoffer 1] verscheen. Verdachte zorgde ervoor dat [slachtoffer 1] niet weg kon komen door haar klem te zetten. Nadat hij zijn huurauto is uitgestapt, slaat hij de autoruit van [slachtoffer 1] in met de lifehammer. Niet is gebleken dat hij heeft geprobeerd om op een andere wijze contact met [slachtoffer 1] te krijgen. Direct na het inslaan van de autoruit heeft verdachte zwaaiende bewegingen gemaakt met zijn armen in de auto, terwijl hij een mes vast had. Naar het oordeel van de rechtbank volgt daaruit dat verdachte direct na het inslaan van de autoruit op [slachtoffer 1] instak met een mes, terwijl zij in de auto zat. Hij stak haar daarna opnieuw toen ze buiten op de grond zat en ook weer nadat hij het mes op de grond liet vallen en weer oppakte.
Gelet op de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden, acht de rechtbank de verklaring van verdachte, dat hij de twee messen alleen had meegenomen om [slachtoffer 1] bang te maken en dat hij verhaal wilde halen, ongeloofwaardig. Verdachte slaat immers direct de autoruit in en steekt [slachtoffer 1] in de auto. Van een begin van ‘verhaal halen’ is niet gebleken. De verdere verklaringen van verdachte hebben beperkt inzicht gegeven in wat er voor en ten tijde van het begaan van het feit in hem is omgegaan. Wat hij wel heeft verklaard, is dat hij boos was op [slachtoffer 1] en dat hij die dag ‘van het padje af’ was.
De rechtbank is van oordeel dat uit de hiervoor genoemde handelingen, de doodsbedreigingen, zijn uitlating “Ie dood, ik dood” en het op verschillende momenten meermalen steken van [slachtoffer 1] , volgt dat verdachte voornemens was om [slachtoffer 1] te doden. Bij dit oordeel heeft de rechtbank acht geslagen op de uiterlijke verschijningsvorm en de doelgerichtheid van het handelen van verdachte, mede in het licht van de door verdachte zelf verklaarde boosheid die de dagen voorafgaand aan de daad steeds erger werd.
De rechtbank stelt vast dat er op [datum] 2024 meerdere momenten zijn geweest waarop verdachte zich heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit om [slachtoffer 1] te steken en haar daarmee te doden, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Verdachte heeft deze tijd gehad vanaf het maken van de reservering voor de huurauto, bij het ophalen van de huurauto drie uur later, bij de beslissing om de messen en de lifehammer mee te nemen, tijdens het rijden van [plaats 3] naar [plaats 2] , tijdens het ruim een half uur opwachten van [slachtoffer 1] , bij het inslaan van de autoruit en tussen de verschillende steekmomenten. Verdachte heeft zijn besluit haar te doden zonder aarzelen doorgezet en ten uitvoer gebracht.
Het dossier bevat geen aanwijzing dat verdachte heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Ook tijdens de zitting is niet aannemelijk geworden dat daarvan sprake was. De rechtbank ziet in de namens verdachte aangevoerde omstandigheid dat er, na het inslaan van de autoruit, een heel korte woordenwisseling tussen verdachte en [slachtoffer 1] heeft plaatsgevonden, geen contra-indicatie voor het aannemen van voorbedachte raad. Dat sprake is geweest van een korte woordenwisseling tussen beiden wordt overigens alleen door verdachte verklaard en volgt niet uit andere getuigenverklaringen. Daar komt bij dat verdachte niet verklaart wat er tijdens die woordenwisseling is besproken en dat daar iets is gezegd wat bij hem een ogenblikkelijke gemoedsopwelling opriep. Ook in de verklaring van verdachte dat hij het steken niet kan herinneren, ziet de rechtbank geen contra-indicatie.
De aanwezigheid van de bij verdachte vastgestelde psychotische ontregeling, zoals door de verdediging naar voren is gebracht en zoals hierna zal worden besproken, leidt evenmin tot het bestaan van een contra-indicatie. Verdachte verkeerde weliswaar in een paranoïde toestand waarbij hij in de veronderstelling verkeerde dat [slachtoffer 1] vreemdging en hem (achter)volgde, maar hij heeft in deze toestand planmatige handelingen verricht die logisch op elkaar aansluiten en die tot één gezamenlijk doel strekken, zoals blijkt uit het hiervoor overwogene. Dat dit doel mogelijk voortkomt uit de psychotische ontregeling, doet aan het vorenstaande niet af en is enkel relevant in het licht van de beantwoording van de vraag omtrent de mate van toerekeningsvatbaarheid van de verdachte.
Conclusie
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van moord.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1
hij op 21 oktober 2024 te [plaats 1] , zijn echtgenote, [slachtoffer 1] , heeft mishandeld door haar vast te pakken en een knietje tegen het hoofd te geven;
feit 2
hij op 21 oktober 2024 te [plaats 1] , een kind over wie hij het gezag uitoefende, [slachtoffer 4] , heeft mishandeld door haar vast te pakken en vervolgens over de grond te slepen;
feit 3
hij op [datum] 2024 te [plaats 2] zijn partner [slachtoffer 1] , opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door voornoemde [slachtoffer 1] meerdere malen met een mes in de borst en de buik en de flank te steken;
feit 4
hij als degene aan wie door of namens de burgemeester met toepassing van de Wet tijdelijk huisverbod een huisverbod was gegeven, derhalve als uithuisgeplaatste, in de periode van
25 oktober 2024 tot en met [datum] 2024 te [plaats 1] en [plaats 2] , in strijd met dat huisverbod zich in nabijheid van de in dit verbod genoemde woning, gelegen aan
[adres 1] te [plaats 1] , heeft opgehouden en contact heeft opgenomen met één of meer van de in dat huisverbod genoemde personen.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 289, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en artikel 11 van de Wet tijdelijk huisverbod (WTH). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn echtgenoot;
feit 2
het misdrijf: mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn kind;
feit 3
het misdrijf: moord;
feit 4
het misdrijf: handelen in strijd met een met toepassing van artikel 2, eerste lid, van de Wet tijdelijk huisverbod, gegeven huisverbod, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van veertien jaren op te leggen met de maatregel terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met dwangverpleging.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt primair om verdachte een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren op te leggen en een tbs-maatregel met voorwaarden. Subsidiair verzoekt de raadsman om verdachte een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren op te leggen en een tbs-maatregel met dwangverpleging.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Aard en ernst van de strafbare feiten
Verdachte heeft zijn echtgenote [slachtoffer 1] vermoord. Hij heeft daarmee onherstelbaar leed toegebracht aan haar en zijn dochters en aan haar familie, vrienden, collega’s en anderen die haar lief hebben. Daarnaast heeft verdachte zich een week eerder schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn echtgenote en jongste dochter en het overtreden van een huisverbod.
Al jaren leed het gezin van verdachte onder het middelengebruik, de paranoïde wanen en de achterdochtigheid van verdachte. Op 21 oktober 2024 mishandelt verdachte [slachtoffer 1] en hun 18-jarige dochter. Verdachte sleept zijn dochter aan haar capuchon over straat en pakt [slachtoffer 1] vast en geeft een knietje tegen haar hoofd. [slachtoffer 1] doet met veel angst aangifte tegen verdachte en verklaart daarbij doodsbang te zijn dat verdachte haar wat aandoet. De burgemeester legt een dag erna een huis- en contactverbod aan verdachte op. Verdachte vindt dit onterecht en zoekt desondanks contact met [slachtoffer 1] en zijn thuiswonende dochters en rijdt langs het huis in [plaats 1] . Zijn gedrag zorgt voor nog meer angst en spanning bij [slachtoffer 1] en hun dochters. Een week later, op [datum] 2024, wacht verdachte [slachtoffer 1] op bij haar werk, rijdt haar auto klem zodat ze niet kan vluchten en steekt haar op brute wijze ongeveer twintig keer met een groot keukenmes. [slachtoffer 1] overlijdt aan haar verwondingen.
Verdachte heeft [slachtoffer 1] het leven ontnomen, het belangrijkste wat een mens heeft. Waar [slachtoffer 1] en hun dochters al een tijd bang voor waren, is gebeurd. Uit de voorgedragen slachtofferverklaringen van de dochters volgt dat de gebeurtenissen van de afgelopen jaren en de moord op hun moeder door hun eigen vader zeer ingrijpend en traumatisch voor hen is. Het is voor hen onbegrijpelijk en zij moeten zien te leven met het feit dat hun vader op een gewelddadige manier een einde aan het leven van hun moeder heeft gemaakt. Ze riepen verdachte op om zijn verantwoordelijkheid te nemen voor zijn gedrag. [slachtoffer 1] wordt enorm gemist, als moeder, schoonmoeder, oma, collega en als vriendin. Ze was een krachtige, liefdevolle, sociale en extraverte vrouw. De dochters hebben op een indrukwekkende en invoelbare wijze verwoord hoe zwaar en moeilijk het gemis van hun moeder is en hoeveel leed verdachte heeft veroorzaakt.
De rechtbank rekent het verdachte verder zwaar aan dat de moord op [slachtoffer 1] plaatsvond op een parkeerplaats voor een kindcentrum rond 16.45 uur, het ophaalmoment van de kinderen. Een afschuwelijke moord voor het oog van vele mensen. Een moord als deze brengt een schok in de samenleving teweeg en veroorzaakt gevoelens van grote afschuw, angst en onveiligheid.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 16 juni 2025. Hieruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een geweldsfeit, zodat dit niet van invloed is op de op te leggen straf.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van de Pro Justitia rapportage van psychiater
G.J.R. Mensink van 22 juli 2025 en de Pro Justitia rapportage van psycholoog K.A. Rose van 23 juli 2025. De deskundigen stellen vast dat bij verdachte sprake is van een psychotische kwetsbaarheid, thans geclassificeerd als een ongespecificeerde schizofreniespectrum stoornis, een stoornis in het gebruik van verschillende drugs en aanwijzingen voor een kwetsbare persoonlijkheidsstructuur. De deskundigen adviseren om de feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank neemt dit advies over.
Verdachte verkeerde ten tijde van de ten laste gelegde feiten in een paranoïde psychotische toestand. Hij was er in de loop van september 2024 wederom van overtuigd geraakt dat [slachtoffer 1] hem achtervolgde en trackte, geholpen door haar dochter en collega. Naast de verstoorde realiteitstoetsing was verdachte gespannen, boos en emotioneel. Hoewel dit niet goed onderzocht kon worden, zijn er aanwijzingen dat zijn reeds kwetsbare persoonlijkheidsstructuur onder druk stond, waarbij aspecten als angst voor verlating en krenking zijn gedrag mogelijk in verhoogde mate beïnvloedden. Drugsgebruik rondom het ten laste gelegde, wat verdachte ontkent, maar waar wel aanwijzing voor is, zou eveneens een psychose-aanjagend en ontremmend effect op zijn gedrag kunnen hebben gehad.
Zowel de psychiater als de psycholoog schatten het risico op herhaling in als matig in een situatie waarin geen sprake is van hulpverlening, controle en abstinentie. Daarbij merken zij op dat over het risico op recidive van het toepassen van (dodelijk) geweld geen klinisch oordeel gegeven kan worden, omdat niet duidelijk is geworden wat de belevingswereld van verdachte was met betrekking tot het geweld, omdat hij zegt zich dat niet te herinneren. Hierdoor is niet te ontrafelen wat het aandeel is geweest van het psychotisch toestandsbeeld, de persoonlijkheidskenmerken en eventueel het effect van drugsgebruik op zijn handelen. Een vorm van psychiatrische behandeling en begeleiding wordt noodzakelijk geacht, al dan niet in combinatie met een verslavingsbehandeling. De deskundigen adviseren een tbs-maatregel aan verdachte op te leggen. Omdat hun inschatting is dat een hoog beveiligingsniveau niet noodzakelijk is, zou een tbs-maatregel met voorwaarden mogelijk zijn, indien dat juridisch passend is.
Gevangenisstraf
Moord is naar zijn aard een misdrijf dat in beginsel het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeer lange duur rechtvaardigt. In deze zaak gaat het om een gewelddadige moord, gepleegd op een echtgenote, op de openbare weg, welke gebeurtenis diep ingrijpt in het veiligheidsgevoel van de samenleving en van de nabestaanden in het bijzonder. Daar komen de andere feiten mishandeling en overtreding van een huisverbod nog bij. In het geval de feiten volledig aan verdachte zouden kunnen worden toegerekend, zou de rechtbank, alle hiervoor genoemde omstandigheden in aanmerking genomen, een gevangenisstraf van 22 jaren hebben opgelegd. Omdat verdachte echter verminderd toerekeningsvatbaar wordt geacht, wat inhoudt dat verdachte minder dan de ‘normale’ medemens strafrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden voor wat hij heeft gedaan, komt de rechtbank tot een lagere straf.
De rechtbank zal aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van veertien jaren, met aftrek van de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht. Daarbij houdt de rechtbank ook rekening met de tbs-behandeling die zal volgen na het uitzitten van de gevangenisstraf, om te voorkomen dat verdachte onbehandeld in de samenleving terugkeert.
De tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Gelet op deze strafoplegging acht de rechtbank het niet noodzakelijk om een maatregelenrapport door de reclassering te laten opstellen, zoals de raadsman heeft verzocht. De rechtbank wijst dat verzoek daarom af.
Tbs-maatregel
De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan de formele vereisten die de wet in artikel 37a Sr stelt aan het opleggen van de tbs-maatregel. Het door verdachte begane feit is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. De rechtbank beschikt verder over een advies van twee deskundigen van verschillende disciplines, waaronder een psychiater, die verdachte hebben onderzocht. Met inachtneming van de conclusies en de adviezen van deze deskundigen, is de rechtbank van oordeel dat bij verdachte tijdens het begaan van de bewezen verklaarde moord een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. De rechtbank is verder van oordeel dat is voldaan aan het wettelijke vereiste dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, het opleggen van de maatregel eist en dat dit tevens geldt voor verpleging van overheidswege.
Hoewel de deskundigen hebben gerapporteerd dat een hoog beveiligingsniveau waarschijnlijk niet noodzakelijk is, acht de rechtbank een tbs-maatregel met voorwaarden niet passend. Ter zitting heeft de psychiater verklaard dat het de vraag is in hoeverre verdachte in de toekomst mee zal werken aan op te leggen voorwaarden. Bovendien kan een tbs-maatregel met voorwaarden alleen gecombineerd worden met een gevangenisstraf voor de duur van maximaal vijf jaren. Een gevangenisstraf van dergelijke duur doet naar het oordeel van de rechtbank geen enkel recht aan de ernst van de feiten.
Gezien het voorgaande zal de rechtbank een maatregel opleggen in de vorm van tbs met dwangverpleging, naast de gevangenisstraf.
De rechtbank overweegt tot slot dat de maatregel van tbs met verpleging van overheidswege wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten moord. De totale duur van de op te leggen maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.

7.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 37a, 37b en 57 Sr.

8.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1, het misdrijf: mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn echtgenoot;
feit 2, het misdrijf: mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn kind;
feit 3, het misdrijf: moord;
feit 4, het misdrijf: handelen in strijd met een met toepassing van artikel 2, eerste lid, van de Wet tijdelijk huisverbod, gegeven huisverbod, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 tot en met 4 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
14 (veertien) jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
maatregel
- gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van
overheidswege zal worden verpleegd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. de Ruiter, voorzitter, mr. G.H. Meijer en mr. M.W. Eshuis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Y.W. van den Bosch en mr. E.A.N. Sjerps, griffiers, en is in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2025.
Buiten staat
Mr. Meijer is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2024509898. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Feit 1
1. Het aanvullend proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] , opgemaakt op 22 oktober 2024, pagina’s 432-437, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Maandag 21 oktober 2024. [plaats 1] . Wij waren met z'n drieën [slachtoffer 5] , mijn man en ik. Hij pakte mij toen vast en duwde mijn hoofd naar beneden. Hij wilde mij knietjes geven, hij raakte mij één keer in het gezicht.
2. Het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 4] , opgemaakt op 21 oktober 2024, pagina’s 439-440, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
21 oktober 2024. Ik zag dat mijn vader meermaals aan mijn moeder haar kleding trok. Ik zag dat mijn vader mijn moeder een knie gaf tegen haar hoofd aan.
Feit 2
1. Het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 4] , opgemaakt op 21 oktober 2024, pagina’s 439-440, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
21 oktober 2024. Ik had mijn telefoon vast en mijn vader probeerde mijn telefoon weer af te pakken. Ik voelde toen dat ik aan de capuchon van mijn trui werd vastgepakt. Ik zag dat mijn vader mij vast had aan mijn capuchon. Ik voelde dat mijn vader mij mee naar binnen sleurde aan mijn capuchon.
2. Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] , opgemaakt op 21 oktober 2024, pagina’s 429-231, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Plaats delict: [adres 1] te [plaats 1] . Op maandag 21 oktober 2024.
Ik zag dat hij [slachtoffer 5] vast had, volgens mij had hij haar bij de capuchon. Ik zag dat hij haar over de grond sleepte. Ik zag dat ze vanaf de gevel voor naar de deur, een meter of 2 à 3 gesleept werd. [slachtoffer 5] heeft schaafwonden onder andere op haar heup van het sleuren over de grond en haar vingers zijn dik.
Feit 3
1. Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , opgemaakt op [datum] 2024, pagina’s 68-72, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op dinsdag [datum] 2024 aan de [adres 2] te [plaats 2] had ik een gesprek met [slachtoffer 1] en na het gesprek ging zij naar huis toe. Enkele minuten later hoorde ik ineens een klap glas gerinkel en een hele harde gil. Ik keek uit het raam en zag de auto van [slachtoffer 1] met een kapotte raam aan de bestuurderszijde en een Polo staan.
Ik zag enkel een been van [slachtoffer 1] en een man met een mes in zijn hand, die man maakte een zwaaiende stekende beweging in de richting van [slachtoffer 1] . Ik wist toen al dat de man [verdachte] was, de man van [slachtoffer 1] .
2. Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , opgemaakt op [datum] 2024, pagina’s 63-67, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op dinsdag, [datum] 2024 reed ik rond 16:45 uur op de Schansweg en moest ik wachten voor verkeer vanaf de [adres 2] . Ik zag in mijn ooghoek dat een auto stopte met zijn lichten aan. Ik hoorde vervolgens glasgerinkel en ik zag hem inslaan op de passagiersruit.
Ik zag dat die mevrouw uit de auto was en achter een andere auto langs richting haar werk was gelopen. Daar lag ze. Ik zag dat die man op haar in stak terwijl zij zat. Hij stak op haar in en op zichzelf. Ik hoorde hem zeggen: “le dood ik dood”.
Hij liet kort het mes vallen en pakte deze op een gegeven ogenblik weer op. Weer ging hij terug naar die vrouw en weer stak hij haar.
Toen ik omkeek zag ik dat de man de ruit aan de bestuurderskant van de geparkeerde auto aan het inslaan was. Ik zei net passagierskant maar dit klopt niet besef ik nu. Het was de bestuurderskant.
3. Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , opgemaakt op 5 november 2024, pagina’s 87-89, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik stond vandaag [datum] 2024 op mijn oprit. Ik hoorde glas gerinkel en gegil. Ik keek in de richting van waar het geluid vandaan kwam en zag een man met zijn hoofd in de auto van iemand hangen. In de auto zag ik zwaaiende bewegingen van de man. De man had zijn hoofd en armen in de auto van de vrouw. Hij ging met zijn armen zo naar voren en achteren.
4. Het proces-verbaal van forensisch onderzoek plaats delict en relaas van forensisch onderzoek, opgemaakt op 11 maart 2025, pagina’s 511-533 voor zover inhoudende:
Mogelijk scenario;
Het aangetroffen sporenbeeld van met name de bloedsporen in en op de Nissan, op de lege parkeerplaats tussen de Nissan en de Volvo, op de Volvo, op het hekwerk van het Kindcentrum en op de lege parkeerplaatsen tussen de Volvo en de Ford kan passen bij een scenario waarbij een slachtoffer zittend in de Nissan de eerste verwondingen heeft toegebracht gekregen juist nadat de ruit van het bestuurdersportier met de lifehammer was vernield, en waarna dit slachtoffer uit de Nissan is gekomen en zich richting de rechterflank van de Volvo heeft verplaatst, waarna het slachtoffer zich vervolgens tussen de achterzijde van de Volvo en het hekwerk van het Kindcentrum richting de witte Ford heeft verplaatst en waarna het slachtoffer naast de Ford op de grond terecht is gekomen.
5. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 2 oktober 2025, voor zover inhoudende:
Ik gebruikte een huurauto omdat ik dacht dat mijn eigen auto getraceerd werd door [slachtoffer 1] . Ik wilde haar zien en ik wilde niet dat ze zou vertrekken.
6. Het NFI rapport ‘Forensisch pathologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke aard van overlijden’, opgemaakt op 19 november 2024, pagina’s 751-759, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Overledene [slachtoffer 1] .
Aan het lichaam waren in totaal 24 huidperforaties in het kader van 13 of 14
steekletsels en 7 snijletsels. Aan het lichaam waren in totaal 13 of 14 steekletsels en 7 snijletsels ontstaan door krachtinwerking met één of meerdere scherprandige voorwerpen (zoals een mes).
Conclusie
Mevrouw [slachtoffer 1] , 53 jaar oud, is overleden aan de gevolgen van 6
steekletsels aan de borst en flank/buik. De overige 7 of 8 steekletsels en 7 snijletsels kunnen door middel van bloedverlies aan (de snelheid van) het overlijden
hebben bijgedragen.
7. Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4], opgemaakt op 1 november 2024, pagina’s 196-199, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik heb de reservering voor de witte Volkswagen Polo, gekentekend [kenteken] in de ochtend van [datum] 2024 om 12:37 in het systeem gezet. Meneer [verdachte] kwam in de middag om 15:46 uur de auto ophalen. Dit was dezelfde man die in de ochtend de reservering maakte.
8. Het proces-verbaal van bevindingen analyse track en trace gegevens Volkswagen polo, opgemaakt op 7 november 2024, pagina’s 203-206, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Uit de ritgegevens van de witte Volkswagen polo voorzien van het kenteken [kenteken] van [datum] 2024 blijkt:
o
15:49 uur: startadres [adres 3] (locatie verhuurbedrijf);
o
16.07 uur eindadres [adres 4] te [plaats 2] (omgeving plaats delict);
o
16.44 uur startadres [adres 2] te [plaats 2] ;
o
16.49 uur eindadres [adres 2] te [plaats 2] (460m gereden).
9. Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] , opgemaakt op 21 oktober 2024, pagina’s 429-231, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 21 oktober 2024 om ongeveer 6 uur kwam mijn man thuis, hij vroeg aan mij waar ik langs gereden was. Ik zei mijn gebruikelijke route. Hij vertelde mij dat dit niet kon en dat hij mij tegemoet gereden was. Hij vertelde mij dat hij mij frontaal wilde raken.
10. Het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 4] , opgemaakt op 21 oktober 2024, pagina’s 439, 440, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 21 oktober 2024 hoorde ik mijn vader zeggen dat hij het jammer vond dat hij mijn moeder niet had getroffen in de auto. Ik hoorde mijn moeder vragen aan mijn vader waarom dat jammer zou zijn. Ik hoorde mijn vader antwoorden dat hij mijn moeder frontaal wilde aanrijden en dat dat nu niet gelukt was.
11. Het aanvullend proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] , opgemaakt op 22 oktober 2024, pagina’s 432-437, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 21 oktober 2024 hoorde ik mijn man zeggen: "54 dat wordt hem voor jou niet." Ik word over een maand 54 jaar. Hiermee gaf hij mij de indruk dat hij mij dood wilde maken.
12. Het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 4] , opgemaakt op 11 november 2024, pagina’s 151-157, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Sinds ongeveer een jaar geleden begon mijn vader mijn moeder ook te bedreigen. Hij zei toen dingen als 'als ik ga, ga jij ook'. Sinds vorige week bedreigde hij haar door te zeggen 'je haalt de 54 niet'.
13. Het proces-verbaal van verhoor verdachte, verbatim transcriptie, verhoor 11 december 2024, pagina’s 890-937, voor zover inhoudende:
Ik vond de huisuitzetting onterecht. Een dag vier of vijf, ben ik hartstikke boos, kwaad geweest. En toen, de dag dat dit allemaal gebeurde, toen was ik helemaal van padje af. Ik ben naar een autoverhuurbedrijf gegaan, want ik heb ook een andere telefoon. Een telefoon zonder Wifi, zonder Bluetooth. Ik wilde niet dat ze wisten waar ik zat. Omdat ik naar mijn vrouw toe ging.
V: Wat had jij meegenomen toen je van huis ging, om bij [bedrijf 2] een auto te huren? A: Een plastic zak met messen er in. Ik had de messen in een handdoek gewikkeld omdat ze vlijmscherp waren. De noodhamer komt uit die Prius. Omdat ik een auto klem heb gezet en toen moest ik die autoruit, want dat wist ik gewoon. Ik ga haar klem zetten, dat ze niet weg kan lopen. Ik denk dan gaat ze de auto op slot zetten. Toen heb ik waarschijnlijk die lifehammer meegenomen, om de ruit in te tikken. Had ook met een mes gekund, maar toen ...ja... Ik ben vanaf [bedrijf 2] rechtstreeks naar haar werk gereden. Ik moest wachten, want ik wist dat ik te vroeg was.
Ze kwam naar buiten en stapt in de auto. Toen heb ik de auto daarvoor gezet. En toen heb ik die ruit ingetikt. En later zag ik haar op de grond liggen. Toen ben ik nog naar haar toe gegaan. En toen zei ze tegen mij van ... [verdachte] , ik glijd weg...Ik had dat mes in één hand en die lifehammer in één en toen tikte ik die ruit in.
Feit 4
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
De bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 2 oktober 2025;
De beschikking van de burgemeester inhoudende een huisverbod en contactverbod, opgemaakt op 22 oktober 2024, pagina’s 454-457;
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 30 oktober 2024, pagina’s 451-452, inhoudende het telefoongesprek met [slachtoffer 1] .