ECLI:NL:RBOVE:2025:6073

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 oktober 2025
Publicatiedatum
15 oktober 2025
Zaaknummer
ak_25_1442_t
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake de toekenning van een WIA-uitkering door het UWV en de beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Overijssel, gedateerd 15 oktober 2025, wordt geoordeeld dat het UWV ten onrechte geen informatie heeft opgevraagd bij de behandelaars van de werkneemster. De rechtbank stelt vast dat het UWV het stappenplan van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) niet heeft toegepast bij de beoordeling van de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid van de werkneemster. De werkneemster had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), maar het UWV had deze aanvraag aanvankelijk afgewezen. Na bezwaar van de werkneemster werd haar een arbeidsongeschiktheidsuitkering toegekend, maar het UWV oordeelde dat zij niet duurzaam arbeidsongeschikt was. De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld om de gebreken in het bestreden besluit te herstellen, waaronder het opvragen van informatie bij de behandelaars van de werkneemster. De rechtbank benadrukt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er bij de werkneemster een kans op herstel van arbeidsvermogen moet worden aangenomen. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 25/1442 T

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

Fysius B.V., uit Nijverdal, eiseres

(gemachtigde: mr. L.J.Y. Hoeneveld-Mol),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen,het UWV

(gemachtigde: mr. C. Lubberts).

Als derde-partij neemt aan het geding deel: [derde belanghebbende] te [woonplaats] ,

(werkneemster).

Samenvatting

1.1.
De rechtbank komt in deze tussenuitspraak tot het oordeel dat het UWV ten onrechte geen informatie heeft opgevraagd bij de behandelaars van werkneemster. Daarnaast heeft het UWV het stappenplan van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) niet kenbaar toegepast bij de beoordeling van de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid van werkneemster. Dit is een gebrek.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. Onder 3 staan de van belang zijnde feiten en omstandigheden die hebben geleid tot het bestreden besluit. Onder 5 staan de beroepsgronden van eiseres. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 6. Aan het eind staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.

Procesverloop

2.
De werkneemster heeft een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Het UWV heeft deze aanvraag met het besluit van 12 april 2024 (primair besluit) afgewezen. De werkneemster is in dit besluit geschikt bevonden voor de maatgevende arbeid en dus minder dan 35% arbeidsongeschikt geacht. Zij heeft daartegen bezwaar gemaakt.
Met het bestreden besluit van 8 april 2025 (bestreden besluit) op het bezwaar van de werkneemster heeft het UWV het bezwaar gegrond verklaard en aan werkneemster een arbeidsongeschiktheidsuitkering toegekend op grond van de WIA. Het arbeidsongeschiktheidspercentage is gewijzigd vastgesteld op 80-100 %. Werkneemster is in dit bestreden besluit volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt bevonden.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 27 augustus 2025 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De werkneemster is verschenen via een beeldbel verbinding. De overige partijen waren in de zittingszaal aanwezig.
Totstandkoming van het bestreden besluit
3. Werkneemster was bij eiseres werkzaam als [beroep] voor gemiddeld 32,14 uur per week. Op 16 augustus 2021 is zij voor deze werkzaamheden uitgevallen als gevolg van lichamelijke klachten.
Per einde wachttijd heeft het UWV een verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige beoordeling verricht. Dit heeft geleid tot het primaire besluit.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van de toekenning van de WIA-uitkering door het UWV aan de werkneemster. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
5. Eiseres stelt dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onzorgvuldig heeft plaatsgevonden. De rapportage is inhoudelijk niet inzichtelijk en onvoldoende gemotiveerd. Zij verwijst daarbij ter onderbouwing naar de rapportage van 24 april 2025 van [verzekeringsarts] , verzekeringsarts ( [verzekeringsarts] ), aan wie de gemachtigde de stukken van het UWV ter beoordeling heeft voorgelegd
[verzekeringsarts] geeft in die rapportage aan, dat, hoewel eiseres in de bezwaarprocedure heeft verzocht om informatie op te vragen bij de behandelende sector of om een lichamelijk onderzoek te verrichten, beide niet zijn gebeurd. Evenmin is het klachtencomplex op de datum in geding alsnog bij werkneemster uitgevraagd.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep is in het geheel niet ingegaan op de rapportage van [verzekeringsarts] van 20 december 2024. [verzekeringsarts] heeft in voornoemde rapportage gesteld dat niet alle klachten en beperkingen die werkneemster heeft gerapporteerd op voorhand logisch en plausibel voortvloeien uit de veronderstelde onderliggende pathologie, en dat de mededelingen die zij hierover heeft gedaan op zichzelf onvoldoende zijn om te kunnen spreken van voldoende objectivering, op grond waarvan in het kader van de WIA zonder meer arbeidsbeperkingen hadden mogen worden aangenomen. [verzekeringsarts] acht niet inzichtelijk hoe de verzekeringsarts bezwaar en beroep zonder nader lichamelijk onderzoek, zonder nadere informatie-uitvraag bij de behandelende sector en zonder nadere uitvraag bij werkneemster van haar klachtencomplex op de datum in geding tot zoveel meer beperkingen is gekomen dan zijn primaire collega.
Tot slot heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet conform de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) gemotiveerd waarom er bij werkneemster uit moet worden gegaan van een méér dan geringe kans op herstel van arbeidsvermogen.
Voorts wordt nogmaals verwezen naar de eerdere rapportage van 20 december 2024.
[verzekeringsarts] heeft gemotiveerd aangegeven waarom hij vragen heeft bij de door de verzekeringsarts aangenomen diagnose van vestibulaire functiestoornis (bij neuritis vestibularis). Er zijn verschillende diagnoses overwogen: verschillende ziektebeelden die allen gepaard gaan met uiteenlopende soorten duizeligheid (draaiduizeligheid, of een onzeker gevoel, aanvalsgewijs of continue, duur, positieafhankelijk of optredend in rust), die optreden in verschillende situaties en daarmee aannemelijkerwijs ook leiden tot andersoortige beperkingen. Voorts is van geen van die aandoeningen (behalve wellicht hyperventilatie) bekend dat zij gepaard gaan met concentratiestoornissen, overgevoeligheid voor bepaalde soorten licht, felle kleuren, drukke patronen of geluid; klachten die wel door werkneemster worden gerapporteerd.
Gezien het stagnerende herstelbeloop, de atypische klachten van werkneemster en het (kennelijk) niet starten/voorschijven van behandeling door de behandelende sector, had het op de weg van de verzekeringsarts gelegen om informatie op te vragen bij de KNO-arts, neuroloog en huisarts, om na te gaan hoe zij de stagnatie in herstel en de atypische klachten van werkneemster duiden en wat hun afwegingen waren om geen behandeling te starten.
Voorts stelt [verzekeringsarts] dat de aard, duur, frequentie en context van de duizeligheidklachten van werkneemster onvoldoende zijn uitgevraagd door de beide verzekeringsartsen, met name met betrekking tot de situatie van werkneemster op datum in geding.
Ten slotte heeft eiseres er op gewezen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende kenbaar het stappenplan van de CRvB heeft toegepast. Er is daardoor niet inzichtelijk gemaakt waarop de herstelprognose van werkneemster is gebaseerd.
Oordeel van de rechtbank6. De rechtbank is van oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig oordeel onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen en geeft daarvoor de volgende redenen.
[verzekeringsarts] heeft vragen gesteld bij de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep gestelde diagnose van neuritis vestibularis en de daaruit volgens hem volgende beperkingen. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is de diagnose al duidelijk en hoefde daarom geen informatie opgevraagd te worden bij de behandelaars. Ter zitting heeft het UWV toegelicht dat de diagnose ook volgt uit de informatie van de bedrijfsarts.
De rechtbank volgt het UWV niet in dit standpunt. Uit de medische informatie bij het re-integratieverslag (processtuk B4) blijkt niet één vaststaande diagnose.
Pagina 2 vermeldt bij “diagnose”, als citaat van expertise Ergatis van 28 juli 2022:

Uit de ontvangen informatie komt naar voren dat de klachten van cliënt door de KNO-arts aanvankelijk zijn geduid als neuritis vestibularis, maar in later
instantie als PPPD. De neuroloog duidde deze episode eveneens bij een mogelijk doorgemaakte neuritis vestibularis, danwel een paroxysmale perifere vestibulaire stoornis of vestibulair paroxysme. De eerder gestelde diagnosen door de KNO-arts worden door de neuroloog niet uitgesloten. Er zijn geen objectiveerbare neurologische afwijkingen vastgesteld.”
De verzekeringsarts is uitgegaan van neuritis vestibularis en heeft geen reden gezien om informatie op te vragen bij de behandelend sector. [verzekeringsarts] heeft in bezwaar voorts gemotiveerd betoogd dat informatie opgevraagd zou moeten worden bij de behandelend sector. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dit nagelaten en gesteld:
“Mijn inschatting was (en is) dat bij het uitgebreide en medisch plausibele verhaal waarbij cliënt tijdens het beeldbel spreekuur diverse bijpassende voorbeelden heeft gegeven, opvraag van gegevens van en bij behandelaars niet noodzakelijk was. Deze visie heb ik nog steeds. Ik merk bovendien op, dat met informatie van de behandelaar weinig meer gegevens naar voren hadden kunnen komen dan de bevestiging van de diagnose, die al duidelijk was.”In de bezwaarfase heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een groot aantal extra beperkingen aangenomen, zonder informatie op te vragen bij de behandelend sector, zonder nader lichamelijk onderzoek en zonder nadere uitvraag bij werkneemster van haar klachtencomplex op de datum in geding, omdat hij aangeeft dat de diagnose van werkneemster vaststaat. Gelet op het eerdere citaat van Ergatis volgt de rechtbank die redenering niet. Temeer daar in het dossier ook geen andere informatie van behandelaars beschikbaar is die zijn stelling, dat de diagnose van werkneemster vaststaat, bevestigen. [verzekeringsarts] heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende twijfel gezaaid ten aanzien van het oordeel van de verzekeringsarts, zodat met een eigen oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zonder nadere onderbouwing van behandelaars, niet kon worden volstaan.
Gelet op vorenstaande had de verzekeringsarts bezwaar en beroep beter moeten uit leggen hoe de aard, duur, frequentie en context van de duizeligheidsklachten van werkneemster zich verhouding tot de door hem tot uitgangspunt genomen diagnose.
De rechtbank acht het bestreden besluit daarom tot stand gekomen in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel.
7. Voorts acht de rechtbank het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten aanzien van de duurzaamheid van de beperkingen onvoldoende gemotiveerd en voldoet het niet aan het stappenplan van de CRvB.
Conform het stappenplan van de CRvB moet de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) een inschatting maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de verzekerde. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel, in het eerste jaar na het ontstaan van het recht op WIA-uitkering en in de periode daarna, moet berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de individuele verzekerde aan de orde zijn, voor zover die feiten en omstandigheden betrekking hebben op de medische situatie van de verzekerde op de datum in geding. Indien die inschatting berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde. Indien van een stabiele of verslechterende situatie wordt uitgegaan voor het eerste jaar moet de vaststelling dat in de periode daarna sprake is van een meer dan geringe kans op herstel concreet en toereikend worden onderbouwd.
De motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is ten aanzien van de duurzaamheid onvoldoende concreet en ook niet gekoppeld aan behandelingen die werkneemster volgt of volgde. Ook in dit opzicht is relevant van welke diagnose exact sprake is bij werkneemster.
8.
Zoals hiervoor is overwogen onder 6 en 7 is het bestreden besluit in strijd met het zorgvuldigheidsvereiste (3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)) en motiveringsvereiste (7:12 Awb) tot stand gekomen.
Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om het UWV in de gelegenheid te stellen deze gebreken te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit.
Om de gebreken te herstellen, moet het UWV alsnog informatie opvragen bij de behandelaars van de werkneemster, waaronder de huisarts, kno-arts en neuroloog.
Met inachtneming van die informatie dient de verzekeringsarts bezwaar en beroep te motiveren hoe de aard, duur, frequentie en context van de duizeligheidsklachten van werkneemster zich verhouden tot de door hem tot uitgangspunt genomen diagnose.
Als de Functionele Mogelijkhedenlijst naar aanleiding van deze informatie niet wijzigt, kan de verzekeringsarts bezwaar en beroep meteen overgaan tot een aanvullende motivering ten aanzien van de duurzaamheid van de beperkingen conform het stappenplan van de CRvB.
De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het UWV de gebreken kan herstellen op acht weken na verzending van deze tussenuitspraak.
9. Het UWV moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen. Als het UWV gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het UWV. In beginsel, ook in de situatie dat het UWV de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
10. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt het UWV op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen;
- stelt het UWV in de gelegenheid om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Koster, rechter, in aanwezigheid van mr. E.G.M. ten Kate, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.