ECLI:NL:RBOVE:2025:6039

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
13 oktober 2025
Publicatiedatum
14 oktober 2025
Zaaknummer
08.382910.24 en 08-305527-24 (vnvv) (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met mes in Hardenberg

Op 13 oktober 2025 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 27-jarige man, die werd beschuldigd van poging tot doodslag. De verdachte heeft op 1 december 2024 in Hardenberg het slachtoffer met een mes in de borst gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag, maar niet aan moord, omdat er onvoldoende bewijs was voor voorbedachte raad. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 730 dagen, waarvan 538 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast moet de verdachte een schadevergoeding betalen aan het slachtoffer. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychische problemen van de verdachte, waaronder een licht verstandelijke beperking en ADHD, en heeft geadviseerd tot behandeling in een forensische setting. De zaak is behandeld op basis van getuigenverklaringen, slachtofferverklaringen en forensisch bewijs, waarbij de rechtbank de betrouwbaarheid van de verklaringen kritisch heeft beoordeeld. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de immateriële schadevergoeding is vastgesteld op € 2.500,00, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummers: 08.382910.24 en 08-305527-24 (vnvv) (P)
Datum vonnis: 13 oktober 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1998 in [geboorteplaats] ,
nu verblijvende in de FPA [verblijfplaats]

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 11 maart 2025, 27 mei 2025, 21 juli 2025 en 29 september 2025.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. E. van de Pol, advocaat in Amsterdam, naar voren is gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van de schriftelijke slachtofferverklaring en van wat schriftelijk namens de benadeelde partij [slachtoffer] is aangevoerd.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte op
1 december 2024 in Hardenberg, al dan niet met voorbedachte raad, heeft geprobeerd
[slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) van het leven te beroven, dan wel heeft geprobeerd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door hem met een mes in zijn borst te steken.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
primair
hij op of omstreeks 1 december 2024 te Hardenberg, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, met dat opzet [slachtoffer] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal (met kracht) in de borst en/of de zij, althans in het (boven)lichaam te steken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
subsidiairhij op of omstreeks 1 december 2024 te Hardenberg , althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal (met kracht) in de borst en/of de zij, althans in het (boven)lichaam te steken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
meer subsidiairhij op of omstreeks 1 december 2024 te Hardenberg, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp meermalen, althans eenmaal (met kracht) in de borst en/of de zij en/of in de(linker)hand, althans in het (boven)lichaam en/of de hand te steken en/of te snijden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van de aan hem onder 1 primair ten laste gelegde poging tot moord, omdat niet wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag wel wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot moord, omdat geen sprake is van voorbedachte raad. Daarnaast heeft de raadsman betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag, omdat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet op de dood van [slachtoffer] heeft gehad. Ten aanzien van de bewezenverklaring van de meest subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling heeft de raadsman geen opmerkingen gemaakt.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt op grond van de hieronder opgenomen feiten en omstandigheden, die in de bewijsmiddelen [1] zijn vervat en waarop de bewezenverklaring steunt, tot een bewezenverklaring van de onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De feiten en omstandigheden
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat hij op 1 december 2024 in de avond naar het huis van [naam 1] in [plaats] liep. Hij zag verdachte en [naam 2] lopen en verdachte schreeuwde ‘
Ik maak je dood jongen!’. [slachtoffer] dacht ‘kom maar op jongen’, maar hij had niet gezien dat verdachte een mes had. [slachtoffer] en verdachte liepen op elkaar af en [slachtoffer] voelde ineens een klap en een scherpe pijn in zijn linkerzij. Hij zag dat hij gestoken was met een mes. Het mes zat nog vast in het lichaam van [slachtoffer] . [slachtoffer] voelde ook pijn aan zijn linkerhand en zag dat zijn pink flink bloedde. [slachtoffer] trok het mes uit zijn lichaam en wilde verdachte terug steken. Verdachte rende echter al weg. [slachtoffer] is vervolgens naar het ziekenhuis vervoerd. [2]
T.M. Wemeijer, forensisch arts in opleiding bij de GGD, heeft op 21 februari 2025 een letselbeschrijving opgemaakt. De forensisch arts in opleiding constateert een steekwond onder de linkertepel en een snijverwonding aan de linkerpink. De steekwond onder de linkertepel had een rand klaplong tot gevolg. [3]
Verdachte heeft verklaard dat hij op 1 december 2024 een mes bij zich droeg. Toen hij [slachtoffer] tegenkwam, ontstond een woordenwisseling. Verdachte heeft richting de hand of arm van [slachtoffer] gestoken. [4] Het mes was vijftien tot twintig centimeter lang. [5]
Overwegingen en oordeel
Poging tot moord
De rechtbank is, evenals de officier van justitie en de raadsman van verdachte, van oordeel dat het dossier onvoldoende overtuigend bewijs bevat voor handelen van verdachte met voorbedachte raad. De rechtbank acht poging tot moord daarom niet bewezen.
Poging tot doodslag, voorwaardelijk opzet
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de gedraging van verdachte gekwalificeerd kan worden als poging tot doodslag. Voor een bewezenverklaring van poging tot doodslag is vereist dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] .
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – in dit geval de dood van [slachtoffer] – is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan die kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat verdachte op 1 december 2024
in Hardenberg met een mes in het bovenlichaam van [slachtoffer] heeft gestoken en hem net onder de linkertepel heeft geraakt. In het bovenlichaam bevinden zich meerdere kwetsbare en vitale organen. In dit geval heeft verdachte ook daadwerkelijk een vitaal orgaan geraakt. Door het steken met het mes is een rand klaplong veroorzaakt. Het steken met het mes is niet met chirurgische precisie gedaan, maar heeft plaatsgevonden in een hectische en dynamische situatie.
Gelet op het voorgaande en gezien de grootte van het mes - ongeveer vijftien tot twintig centimeter lang - overweegt de rechtbank dat door het steken sprake was van de aanmerkelijke kans dat dodelijk letsel zou worden veroorzaakt. Gezien de gedragingen van verdachte, zoals hiervoor beschreven, oordeelt de rechtbank dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] ook heeft aanvaard. Daarmee had verdachte voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] . Dit betekent dat de subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen is.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 1 december 2024 te Hardenberg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] met een mes, eenmaal (met kracht) in de borst te steken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Ter terechtzitting heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer(exces). De verdediging heeft gesteld dat uit de verklaringen van verdachte en getuige [naam 2] (hierna: [naam 2] ) volgt dat [slachtoffer] verdachte heeft aangevallen en dat verdachte zich tegen deze aanval heeft verdedigd. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
Een beroep op noodweer in de zin van artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) kan worden gehonoreerd indien aannemelijk is geworden dat het handelen van de verdachte was geboden door de noodzakelijke verdediging van verdachtes of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [naam 2] met de nodige omzichtigheid moet worden bekeken. Uit het dossier volgt dat [naam 2] de ex-vriendin van [slachtoffer] is. Zij heeft op 5 december 2024 aan de politie laten weten dat zij nog geen getuigenverklaring wil afleggen, dat zij eerst verdachte wil spreken en dat [slachtoffer] het gewoon heeft verdiend.
Op 10 december 2024 heeft [naam 2] alsnog een verklaring afgelegd, inhoudende dat [slachtoffer] verdachte heeft aangevallen en dat verdachte uit noodweer heeft gehandeld. Gelet op het voorgaande kan de rechtbank niet uitsluiten dat [naam 2] haar verklaring heeft afgestemd op de verklaring van verdachte en dat zij heeft verklaard uit rancune jegens [slachtoffer] . De rechtbank acht de verklaring van [naam 2] , daarmee onvoldoende betrouwbaar om als ondersteuning te dienen voor de aannemelijkheid van verdachtes verklaring dat hij uit noodweer handelde. Te minder nu de verklaring van verdachte (en [naam 2] ) dat hij zich moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, geen steun vindt in enig ander objectief bewijs.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte schreeuwde ‘
Ik maak je dood jongen!’, verdachte en [slachtoffer] op elkaar afliepen en dat [slachtoffer] vervolgens door verdachte met een mes in zijn borst is gestoken. Naar het oordeel van de rechtbank kan op basis van deze bewijsmiddelen vastgesteld worden dat verdachte de agressor was en dat niet aannemelijk is geworden dat hij handelde ter noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer] . Het beroep op noodweer(exces) wordt dan ook verworpen.
Ook voor het overige zijn er geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45 en 287 Sr. Het bewezen verklaarde levert op:
het misdrijf:
poging tot doodslag.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden, waarvan tien maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. De officier van justitie heeft gevorderd dat aan het voorwaardelijke strafdeel de door Verslavingszorg Noord-Nederland (hierna: de reclassering) geadviseerde bijzondere voorwaarden worden gekoppeld. De bijzondere voorwaarden moeten volgens de officier van justitie dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan de duur van het voorarrest zal worden opgelegd. Daarnaast heeft de raadsman betoogd een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met daaraan gekoppeld de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De aard en de ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door [slachtoffer] met een mes in zijn borst te steken. Verdachte heeft daarbij het risico genomen dat [slachtoffer] zou komen te overlijden. Met dit handelen heeft verdachte op ernstige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] . Dit alles vond bovendien plaats op een openbare weg in Hardenberg, wat gevoelens van onrust, angst en onveiligheid in de samenleving veroorzaakt.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 12 juni 2025. Hieruit volgt dat hij in het verleden voor (onder meer) geweldsfeiten is veroordeeld en ten tijde van het plegen van dit feit in een proeftijd liep.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de pro Justitia-rapportage van
25 februari 2025, waarin over verdachte is gerapporteerd door V.T.G. Arnts, GZ-psycholoog, en op wat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard.
Bij verdachte is volgens de psycholoog sprake van een licht verstandelijke beperking, ADHD en een stoornis in het gebruik van een amfetamineachtig middel. Door de licht verstandelijke beperking en ADHD is verdachte minder goed in staat eigen gedragskeuzes te overzien, complexe problemen op te lossen en eigen gedrag te reguleren. Ook is sprake van een hoge mate van impulsiviteit en beperkingen in de frustratietolerantie en emotieregulatie.
Ten tijde van het bewezen verklaarde was sprake van paniek bij verdachte, waardoor het vermogen om gevolgen van eigen gedrag te overzien verder werd gedrukt en de impulsiviteit en agressie van verdachte verder toenamen. De psycholoog adviseert het bewezen verklaarde in verminderde mate toe te rekenen. De psycholoog schat het recidiverisico in als hoog en adviseert een klinische behandeling voor verdachte. Dit biedt de mogelijkheid om samen met verdachte te werken aan het juiste medicatiebeleid, een terugvalpreventieplan en resocialisatie binnen een gereguleerde omgeving. Ook kan op die manier gekeken worden naar de juiste woonvorm voor verdachte en welke vorm van ambulante behandeling geïndiceerd is na afloop van het klinische behandeltraject. De psycholoog verwacht dat verdachte ook na een forensisch interventietraject nog langere tijd (praktische) begeleiding nodig zal hebben op vrijwillige basis.
De rechtbank acht de conclusie van de deskundige inzichtelijk en gedegen onderbouwd. In de rapportage is helder gemotiveerd hoe de deskundige tot zijn conclusie is gekomen. De rechtbank neemt de conclusie daarom over en maakt die tot de hare. De rechtbank acht op basis daarvan voldoende aannemelijk dat de door de psycholoog omschreven problematiek van verdachte aanwezig was ten tijde van het plegen van het feit en stelt dit aldus vast. Dit brengt mee dat de rechtbank het bewezen verklaarde feit in verminderde mate aan verdachte zal toerekenen.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van de inhoud van het reclasseringsadvies van
15 september 2025. Hieruit volgt dat verdachte problemen heeft op veel leefgebieden. Zo heeft verdachte sinds zijn aanhouding geen eigen woning en heeft hij al langere tijd geen zinvolle dagbesteding. Daarnaast zijn er financiële problemen en schulden. De grootste delictgerelateerde risicofactoren zijn echter het psychosociaal functioneren en het middelengebruik van verdachte. Verdachte is in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis op 12 juni 2025 opgenomen in de kliniek FPA [verblijfplaats] . Het behandelteam geeft te kennen dat verdachte zich goed inzet voor de behandeling. In het reclasseringstoezicht toont verdachte zich open en meewerkend. De rechtbank heeft die houding ter terechtzitting bevestigd gezien. Om tot gedragsverandering en recidivevermindering te komen is gerichte behandeling op het psychosociaal functioneren en het middelgebruik van groot belang. Verdachte is momenteel gemotiveerd voor zijn behandeling in de kliniek. De reclassering adviseert om de klinische behandeling voort te zetten. Daarnaast adviseert de reclassering de bijzondere voorwaarden van een meldplicht, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een harddrugsverbod, het hebben van dagbesteding, meewerken aan middelencontrole en meewerken aan schuldhulpverlening.
De strafoplegging
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf rekening gehouden met straffen die in vergelijkbare gevallen door rechters zijn opgelegd. De rechtbank acht vanwege de ernst van het feit in beginsel oplegging van een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend. De rechtbank kijkt echter ook naar de persoon van verdachte. Verdachte heeft 192 dagen in voorlopige hechtenis gezeten en is daarna geschorst met voorwaarden. Verdachte verblijft sindsdien in de FPA [verblijfplaats] en is hier voortvarend aan zijn behandeling begonnen. Een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, zal deze positieve ontwikkeling doorkruisen. Daarnaast weegt de rechtbank in strafmatigende zin mee dat het feit aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend. Ten slotte weegt de rechtbank de schriftelijke slachtofferverklaring van [slachtoffer] mee. Uit deze verklaring begrijpt de rechtbank dat [slachtoffer] het contact met verdachte wil herstellen en dat vergelding voor hem niet het zwaarst weegt.
Het voorgaande brengt met zich dat de rechtbank tot een lagere straf komt dan de officier van justitie heeft gevorderd.
De rechtbank acht het, alles afwegend, passend en geboden om aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 730 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 538 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. De rechtbank zal daarbij de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden opleggen zoals in het dictum geformuleerd.
De rechtbank zal verder bevelen dat de genoemde bijzondere voorwaarden en het hierop uit te oefenen reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar zijn. Het bewezen verklaarde misdrijf is gericht tegen of veroorzaakt gevaar voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon. Verdachte is in het verleden meermaals veroordeeld voor geweldsfeiten en momenteel wordt het recidiverisico als hoog ingeschat. De rechtbank is daarom van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw zo’n misdrijf zal begaan.
7.
De schade van benadeelde
7.1
De vordering van de benadeelde partij
[bedrijf] B.V. heeft zich als wettelijk vertegenwoordiger (bewindvoerder) namens de benadeelde partij in dit strafproces gevoegd. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen ter hoogte van € 6.921,88, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
  • ziekenhuisdaggeldvergoeding: € 105,--;
  • reiskosten ziekenhuis: € 3,96;
  • verlies arbeidsvermogen: € 562,92.
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 6.250,-- gevorderd.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij geheel toewijsbaar is, te vermeerderen met de daartoe geldende wettelijke rente.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat de schadepost ‘verlies arbeidsvermogen’ onvoldoende is onderbouwd. Ten aanzien van de ziekenhuisdaggeldvergoeding heeft de raadsman opgemerkt dat [slachtoffer] geen drie maar twee dagen in het ziekenhuis heeft verbleven.
De raadsman heeft daarnaast betoogd dat de vordering ten aanzien van de gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk moet worden verklaard en subsidiair dat het toe te wijzen bedrag aan immateriële schadevergoeding moet worden gematigd.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op basis van de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting vast dat voldoende verband bestaat tussen het bewezen verklaarde handelen van verdachte en de door de benadeelde partij gestelde schade om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreekse schade is toegebracht.
De materiële schade
Ziekenhuisdaggeldvergoeding
Ten aanzien van de gevorderde ziekenhuisdaggeldvergoeding stelt de rechtbank op basis van het dossier vast dat [slachtoffer] op 2 december 2024 in het ziekenhuis is opgenomen en op
3 december 2024 het ziekenhuis mocht verlaten. De rechtbank acht daarom een bedrag van
€ 70,-- (ziekenhuisdaggeldvergoeding voor twee dagen) toewijsbaar.
Reiskosten ziekenhuis
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde reiskosten naar het ziekenhuis, die overigens ook niet door de raadsman zijn betwist, voldoende met bewijsstukken zijn onderbouwd en aannemelijk zijn. De rechtbank zal dit gedeelte van de vordering (€ 3,96) daarom ook toewijzen.
Verlies arbeidsvermogen
Op basis van de inhoud van de vordering van de benadeelde partij en de overgelegde stukken kan de rechtbank niet vaststellen dat [slachtoffer] in december 2024 niet heeft gewerkt en daardoor inkomen is misgelopen. Ook zijn geen stukken met betrekking tot een eventueel genoten WIA uitkering overgelegd. De rechtbank zal de benadeelde partij in dit gedeelte van de vordering (€ 562,92) dan ook niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De immateriële schade
Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) geeft in beperkte gevallen recht op vergoeding van andere schade dan vermogensschade. Een van die in de wet limitatief opgesomde gevallen is wanneer sprake is van een aantasting in de persoon, in de vorm van lichamelijk letsel. Daarvan is in dit geval sprake. Om die reden kan de benadeelde partij op grond van artikel 6:106, aanhef en onder b, BW aanspraak maken op smartengeld. De rechtbank zal gebruik maken van de mogelijkheid om de hoogte van deze schade naar billijkheid vast te stellen. De rechtbank houdt hierbij rekening met de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen worden toegekend.
De rechtbank acht het, alles afwegend, redelijk en billijk om de vordering voor wat betreft de immateriële schade toe te wijzen tot een bedrag van € 2.500,--, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het stafbare feit is gepleegd. De benadeelde partij zal in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen
.
7.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.
Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met 35 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

8.De vordering tenuitvoerlegging

8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de tenuitvoerlegging van een aan verdachte voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf gevorderd. Het gaat om een voorwaardelijke gevangenisstraf van 42 dagen die de politierechter van de rechtbank Overijssel op 18 oktober 2024 aan hem heeft opgelegd voor huiselijk geweld. Aan de voorwaardelijke straf is tevens een contactverbod gekoppeld met het slachtoffer in die zaak.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft om afwijzing van de vordering verzocht.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de recent ingezette positieve ontwikkeling van verdachte zal de rechtbank deze vordering afwijzen. De rechtbank vindt het bovendien van belang dat de aan deze voorwaardelijke straf gekoppelde bijzondere voorwaarden, in het bijzonder het contactverbod, van kracht blijven.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b en 14c Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
poging tot doodslag;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
  • stelt als
  • stelt als
  • binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Verslavingszorg Noord Nederland, dan wel een andere reclasseringsorganisatie, op het adres Overcingellaan 19 (9401 LA) te Assen. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • laat opnemen in de FPA [verblijfplaats] of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname is reeds aangevangen. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
 laat behandelen door Tactus forensische poli of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zodra de reclassering dit nodig acht. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt. Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal verdachte zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De
justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt;
  • verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start aansluitend op de klinische behandeling. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
  • geen harddrugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek of speekseltest. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
  • zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
  • meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
  • meewerkt aan controle op het gebruik van alcohol en/of harddrugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek, speekseltest en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
- beveelt dat de op grond van artikel 14c Sr gestelde
voorwaardenen het op grond van artikel 14c, zesde lid, Sr uit te oefenen
toezicht, dadelijk uitvoerbaarzijn;
schadevergoeding
  • wijstde vordering van
    de benadeelde partij [slachtoffer] toetot een bedrag van
    € 2.573,96, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 december 2024 (bestaande uit € 73,96 materiële schade en € 2.500,-- immateriële schade);
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van
  • veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nul, en ook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
  • legt de
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat der Nederlanden vervalt en omgekeerd;
  • bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel
tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf (met parketnummer 08-305527-24)
-
wijstde vordering
af.
opheffing (geschorste) bevel voorlopige hechtenis
- heft het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G.M. Fluttert, voorzitter, mr. M. Melaard en
mr. M.W. Eshuis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.G. Drent, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 13 oktober 2025.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland, genaamd Setter, met nummer ON1R024089. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het proces-verbaal van aangifte van 2 december 2024 van [slachtoffer] (pagina’s 27 tot en met 30).
3.Een schriftelijk bescheid, inhoudende een forensisch geneeskundige letselbeschrijving van 21 februari 2025, opgemaakt door forensisch arts in opleiding T.M. Wemeijer van de GGD (pagina’s 33 en 34).
4.De verklaring van verdachte, afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 29 september 2025.
5.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 12 december 2024 (pagina 155).