ECLI:NL:RBOVE:2025:601

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 februari 2025
Publicatiedatum
4 februari 2025
Zaaknummer
08.298597.23 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en zware mishandeling in hotelconflict

Op 4 februari 2025 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. De zaak vond zijn oorsprong in een gewelddadig conflict dat plaatsvond op 10 november 2023 in een hotel in Nederland. De verdachte, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland was, had tijdens een ruzie met de broers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] een mes gebruikt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuldig was aan poging tot doodslag van [slachtoffer 1] en poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 2]. De rechtbank stelde vast dat de verdachte met een mes in de buik van [slachtoffer 1] had gestoken, wat leidde tot een levensbedreigende situatie voor het slachtoffer, die met spoed geopereerd moest worden. De rechtbank achtte het niet bewezen dat de verdachte de woorden "ik steek je, ik snij je" had geuit, maar oordeelde dat hij zich bewust had blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij [slachtoffer 1] zou doden. Wat betreft [slachtoffer 2] oordeelde de rechtbank dat er onvoldoende bewijs was voor poging tot doodslag, maar dat er wel sprake was van poging tot zware mishandeling. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest had doorgebracht. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, maar ook met het aandeel van de broers in het ontstaan van de ruzie.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.298597.23 (P)
Datum vonnis: 4 februari 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2002 in [geboorteplaats] (Roemenië),
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
nu verblijvende in de P.I. [locatie].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 21 januari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. A. Petrescu, advocaat in Amsterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1])
(feit 1)en [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2])
(feit 2)van het leven te beroven door hen met een mes te steken, dan wel heeft geprobeerd hen zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op/in of omstreeks de periode van 10 tot en met 11 november 2023, te [plaats], althans in
Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1],
van het leven te beroven, met dat opzet,
met een mes, althans een scherp, puntig en/of snijdend voorwerp,
een of meerdere keer/keren in/aan/op de buik, althans het lichaam van die [slachtoffer 1],
te hebben gestoken, geprikt en/of gesneden, en/of
vervolgens hier bij te roepen “ik steek je, ik snij je”, althans woorden van gelijke aard en/of
strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op/in of omstreeks de periode van 10 tot en met 11 november 2023, te [plaats], althans in
Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1],
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet,
met een mes, althans een scherp, puntig en/of snijdend voorwerp,
een of meerdere keer/keren in/aan/op de buik, althans het lichaam van die [slachtoffer 1],
te hebben gestoken, geprikt en/of gesneden, en/of
vervolgens hier bij te roepen “ik steek je, ik snij je”, althans woorden van gelijke aard en/of
strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op/in of omstreeks de periode van 10 tot en met 11 november 2023, te [plaats], althans in
Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2],
van het leven te beroven, met dat opzet,
met een mes, althans een scherp, puntig en/of snijdend voorwerp,
een of meerdere keer/keren in/aan/op de rug, althans het lichaam van die [slachtoffer 2],
te hebben gestoken, geprikt en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op/in of omstreeks de periode van 10 tot en met 11 november 2023, te [plaats], althans in
Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2],
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet,
met een mes, althans een scherp, puntig en/of snijdend voorwerp,
een of meerdere keer/keren in/aan/op de rug, althans het lichaam van die [slachtoffer 2],
te hebben gestoken, geprikt en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat het onder 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen, omdat verdachte zich – door met kracht met een mes in de buik van [slachtoffer 1] te steken – willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 1] zou overlijden. De officier van justitie heeft hierbij opgemerkt dat verdachte partieel vrijgesproken moet worden van het uiten van de bewoordingen “ik steek je, ik snij je”. De officier van justitie heeft verder gesteld dat niet kan worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans was dat [slachtoffer 2] zou overlijden. Op grond van het dossier is volgens de officier van justitie niet vast te stellen dat verdachte [slachtoffer 2] met kracht heeft gestoken en dit is ook niet uit het letsel af te leiden. Er was sprake van een wond aan de rechterzijde van de rug waarbij geen sprake was van long, hart of buikorgaan letsel. Het dossier bevat verder geen medische informatie waaruit volgt dat het steken op de betreffende plaats potentieel dodelijk was. Verdachte dient derhalve van het onder 2 primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken. Wel kan wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte [slachtoffer 2] heeft geprobeerd zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, zodat voor het onder 2 subsidiair ten laste gelegde een bewezenverklaring kan volgen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit. Zij heeft gesteld dat uit het feit dat maar één keer gestoken is, blijkt dat verdachte geen opzet had op het proberen te doden van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Evenmin blijkt dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zij zouden komen te overlijden. Subsidiair heeft de raadsvrouw gesteld dat het letsel van aangevers niet als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt, omdat het dossier onvoldoende medische gegevens van aangevers bevat.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen de navolgende feiten en omstandigheden vast.
Op 10 november 2023 verbleven verdachte en de broers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] in het hotel het [bedrijf] in [plaats]. In de avond werd er op de gang van het hotel een spelletje gespeeld door onder meer verdachte, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]. Tijdens het spelletje armworstelen ontstond er onenigheid tussen verdachte aan de ene kant en de broers aan de andere kant. Deze onenigheid liep uit op een ruzie, waarna [slachtoffer 1] de eerste klap gaf aan verdachte. Daarop ontstond een vechtpartij, waarbij over en weer klappen en schoppen zijn gegeven. Getuigen [getuige 1] en [getuige 2] probeerden verdachte en de broers uit elkaar te halen, maar dat lukte niet goed. Op enig moment kon verdachte wegkomen en is hij zijn eigen hotelkamer binnen gegaan. Op zijn hotelkamer heeft verdachte om 21:53 uur 112 gebeld. Door de taalbarrière kon verdachte niet goed duidelijk maken wat er aan de hand was, maar wel werd duidelijk dat hij in het hotel het [bedrijf] was en de centralist van de meldkamer zei dat ze politie zou sturen. Na afloop van dat gesprek is verdachte na enige tijd zijn hotelkamer uitgelopen met een mes in zijn hand. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] stonden nog in de gang van het hotel en verdachte heeft vervolgens [slachtoffer 1] met het mes in zijn buik gestoken. [slachtoffer 2] probeerde zijn broer te helpen en vervolgens heeft verdachte met het mes in de rug van [slachtoffer 2] gestoken.
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn allebei naar het ziekenhuis overgebracht. Uit de letselbeschrijving van [slachtoffer 1] volgt dat in zijn linkerflank een scherpe begrensde huiddoorklieving zat, die door alle lagen van de huid was gegaan. Radiologisch onderzoek toonde een bloeding in zijn buik en [slachtoffer 1] moest met spoed geopereerd worden, anders zou hij komen te overlijden. Tijdens de operatie werd een bloeduitstorting in het buikvlies gevonden met een nog kleine actieve bloeding en dit gedeelte van het buikvlies is verwijderd. Uit de letselbeschrijving van [slachtoffer 2] volgt dat hij een verwonding had van ongeveer 2,8 cm op de rechterzijde van de rug, een aantal centimeters onder het schouderblad. Het letsel wordt op basis van de grootte (en gelet op het ontbreken van informatie over de diepte) en de medische gegevens aangeduid als een snijwond.
Feit 1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte door met een mes in de (zijkant van de) buik van [slachtoffer 1] te steken, zich bewust blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij [slachtoffer 1] zou kunnen doden en hij heeft deze aanmerkelijke kans door zijn handelwijze ook aanvaard. Dat verdachte [slachtoffer 1] ‘slechts’ één keer heeft gestoken, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat geen sprake kan zijn van (voorwaardelijk) opzet, zoals door de raadsvrouw betoogd. De buik is een kwetsbaar gebied waar veel vitale organen zitten, zodat gemakkelijk fataal letsel had kunnen ontstaan. Het risico heeft zich in zoverre ook daadwerkelijk verwezenlijkt nu door de steekwond in de buik van [slachtoffer 1] een bloeding is ontstaan waardoor hij zou zijn overleden, indien hij niet met spoed was geopereerd.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte daarbij de bewoordingen “ik steek je, ik snij je” heeft geuit, nu daar, behoudens de verklaring van [slachtoffer 2], geen steun voor te vinden is in het dossier.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder
1 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Feit 2
De wond in de rug van [slachtoffer 2] wordt door de forensische arts omschreven als een snijwond en er was bij hem geen sprake van letsel aan de longen, het hart of een ander orgaan. De rechtbank heeft op grond van het dossier niet kunnen vaststellen of verdachte [slachtoffer 2] met kracht in zijn rug heeft gestoken, noch bevat het dossier andere informatie waaruit volgt dat het steken op die betreffende plaats in de rug van [slachtoffer 2] tot de dood had kunnen leiden.
De rechtbank acht dan ook niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij [slachtoffer 2] zou kunnen doden door hem met een mes in zijn rug te steken. De rechtbank acht daarom niet bewezen wat aan verdachte onder 2 primair is ten laste gelegd en zal hem daarvan vrijspreken.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte door met een mes in de rug van [slachtoffer 2] te steken wel bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij hem zwaar lichamelijk letsel zou kunnen toebrengen. Bij het steken in de rug bestaat een reële mogelijkheid vitale organen zoals de longen of belangrijke spieren of zenuwen te raken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte het onder 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair
hij in de periode van 10 tot en met 11 november 2023, te [plaats], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1], van het leven te beroven, met dat opzet, met een mes, een keer in de buik van die [slachtoffer 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. subsidiair
hij in de periode van 10 tot en met 11 november 2023, te [plaats], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, met een mes, een keer in de rug van die [slachtoffer 2], heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

4.1
Het beroep op noodweer
4.1.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is geweest van noodweer, zodat het bewezen verklaarde niet strafbaar is. Verdachte is aangevallen en mishandeld door de broers [slachtoffer 1], zodat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, waartegen hij zich mocht verdedigen. Verdachte heeft geprobeerd weg te komen naar zijn kamer om 112 te bellen, maar de broers bleven door de deur van zijn kamer bedreigingen naar hem uiten. Verdachte moest hen passeren om het hotel te kunnen verlaten. Om weg te kunnen heeft verdachte een mes gepakt dat in zijn kamer op tafel lag.
4.1.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat verdachte geen geslaagd beroep op noodweer toe komt. Kort voor het steekincident is verdachte met beide aangevers in gevecht geraakt en het dossier bevat aanwijzingen dat de vechtpartij begonnen is toen [slachtoffer 1] verdachte als eerste sloeg. Op dat moment was sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, waartegen verdachte zich mocht verdedigen. Echter, uit het dossier blijkt dat verdachte daarna zijn eigen kamer is binnengegaan en zich zo kon onttrekken aan de situatie, zodat de noodweersituatie eindigde. De gedragingen van verdachte na dat moment dienen dan ook te worden aangemerkt als aanvallend en niet verdedigend. Voor het geval dat de rechtbank van oordeel is dat wel sprake is geweest van een verdedigingshandeling, heeft de officier van justitie gesteld dat het door verdachte gekozen verdedigingsmiddel, zijnde het steken met een mes in de romp, in onredelijke verhouding staat tot de ernst van de aanval.
4.1.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat sprake was van een noodweersituatie, door een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding gericht tegen eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed, waarbij het doel van de verdediging noodzakelijk en het verdedigingsmiddel proportioneel moet zijn. De rechtbank moet daartoe beoordelen of de feiten en omstandigheden die aan het beroep op noodweer ten grondslag zijn gelegd aannemelijk zijn geworden. De rechtbank neemt steeds de hiervoor onder 3.3 vastgestelde feiten en omstandigheden als uitgangspunt.
De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat in eerste instantie een gevecht is ontstaan tussen verdachte aan de ene kant en de broers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aan de andere kant. Tijdens dat gevecht is er over en weer getrapt en geschopt en is verdachte op enig moment op de grond terecht gekomen. De rechtbank is van oordeel dat er op dat moment sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte, waarbij verdediging door verdachte noodzakelijk was. Op dat moment heeft verdachte zich echter kunnen onttrekken aan de aanranding en lukte het hem om zijn eigen hotelkamer binnen te gaan en de deur van zijn kamer te sluiten. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank de noodweersituatie geëindigd en bestond er voor verdachte geen noodzaak meer tot verdediging. Het dossier bevat geen enkele steun voor de verklaring van verdachte dat de broers vervolgens nog hebben geprobeerd zijn hotelkamer binnen te komen en dat zij hem bedreigingen toeriepen. Op grond van de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], die worden ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 1], kan worden vastgesteld dat verdachte vervolgens na enige tijd zelf zijn hotelkamer is uitgekomen met een mes in zijn handen, waarna hij eerst [slachtoffer 1] en daarna [slachtoffer 2] heeft gestoken. Op dat moment was verdediging door verdachte niet langer noodzakelijk omdat de noodweersituatie reeds was geëindigd toen verdachte zijn hotelkamer binnenging. Het feit dat verdachte [slachtoffer 2] in zijn rug heeft gestoken toen hij zijn broer wilde helpen, onderstreept bovendien dat geen sprake was van verdediging door verdachte. Het beroep op noodweer slaagt niet.
4.2
De strafbaarheid
Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45, 287 en 302 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1 primair
het misdrijf: poging tot doodslag;
feit 2 subsidiair
het misdrijf: poging tot zware mishandeling.

5.De strafbaarheid van verdachte

5.1
Het standpunt van de raadsvrouw
In het geval de rechtbank het betoog dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer niet volgt, heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat sprake was van extensief noodweerexces. Verdachte verkeerde in een hevige gemoedsbeweging die door de mishandeling door de broers [slachtoffer 1] – vanwege de hoeveelheid klappen en schoppen die hij van beide aangevers had gekregen – is ontstaan.
Subsidiair heeft de raadsvrouw gesteld dat sprake was van putatief noodweer. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte in de veronderstelling verkeerde dat hij zich – bij het verlaten van zijn kamer om richting de uitgang van het hotel te kunnen gaan – heeft moeten verdedigen: hij was kort daarvoor zwaar mishandeld, aangevers bleven hem bedreigen ook nadat hij zijn kamer in was gevlucht en aangevers stonden bekend als gewelddadige mannen. In beide gevallen is verdachte niet strafbaar voor zijn handelen.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake kan zijn geweest van noodweerexces nu geen sprake was van noodweer. Ook van putatief noodweer was geen sprake omdat niet aannemelijk is dat de broers [slachtoffer 1] verdachte met de dood hebben bedreigd.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Extensief noodweerexces
Voor noodweerexces geldt in alle gevallen dat van verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging slechts sprake kan zijn indien
( a) verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, maar daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder gaat dan geboden was, dan wel indien
( b) op het tijdstip van de hem verweten gedraging de onder (a) bedoelde situatie weliswaar was beëindigd en de noodzaak tot verdediging er dus wel was geweest (maar niet meer bestond), doch zijn gedraging niettemin het onmiddellijk gevolg was van een hevige gemoedsbeweging die was veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding.
Zoals door de rechtbank hiervoor onder 4.1.3 vastgesteld was sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte, waarbij verdediging door verdachte noodzakelijk was, op het moment dat verdachte met [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] in gevecht was. Op dat moment kon verdachte zich echter onttrekken aan de aanranding en lukte het hem om zijn eigen hotelkamer binnen te gaan en de deur van zijn kamer te sluiten. De noodweersituatie was daarmee beëindigd.
De vraag is of vervolgens sprake is geweest van een situatie zoals hiervoor onder (b) beschreven, waarbij verdachte als gevolg van een hevige gemoedsbeweging heeft gehandeld alsof de noodzaak tot verdediging nog bestond.
De rechtbank is van oordeel dat dat niet het geval was. De verdediging heeft de stelling dat sprake zou zijn geweest van een hevige gemoedsbeweging bij verdachte niet onderbouwd, terwijl het dossier ook geen aanknopingspunten biedt om aan te nemen dat bij verdachte sprake was van die hevige gemoedsbeweging die het gevolg was van de vechtpartij daarvoor. Integendeel, op zijn hotelkamer heeft verdachte eerst 112 gebeld en gevraagd om politie. Dat verdachte kennelijk helder genoeg kon nadenken om hulpdiensten te bellen is naar het oordeel van de rechtbank een contra-indicatie voor de aanwezigheid van een hevige gemoedsbeweging die zou hebben gemaakt dat verdachte een mes heeft gepakt en zijn hotelkamer heeft verlaten. Bovendien is onduidelijk hoe lang verdachte op zijn kamer is geweest. De rechtbank acht het dan ook niet aannemelijk dat bij verdachte sprake was van een hevige gemoedsbeweging. Het beroep op extensief noodweerexces slaagt derhalve niet.
Putatief noodweer
Nu verdachte subsidiair een beroep heeft gedaan op putatief noodweer, zal de rechtbank moeten onderzoeken of sprake was van verontschuldigbare dwaling aan de kant van verdachte. Dit kan het geval zijn als hij niet alleen kon, maar redelijkerwijs ook mocht menen dat hij zich moest verdedigen op de wijze als hij heeft gedaan, omdat hij verontschuldigbaar zich het dreigende gevaar heeft ingebeeld dan wel de aard van de dreiging verkeerd heeft beoordeeld.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich op zijn hotelkamer bevond en dat de deur was gesloten. Zoals hiervoor onder 4.1.3 reeds is vastgesteld, bevat het dossier geen enkele steun voor de verklaring van verdachte dat de broers op dat moment hebben geprobeerd de hotelkamer van verdachte binnen te komen en ook niet voor de verklaring van verdachte dat zij hem, toen hij in zijn kamer was, bedreigingen toeriepen. Getuige [getuige 1] was bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in de tijd dat verdachte op zijn hotelkamer was en hij verklaart hierover niets. Er was dus geen sprake van een daadwerkelijke aanval van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en ook niet van een situatie waarin verdachte de situatie verkeerd kon beoordelen dan wel zich verontschuldigbaar kon inbeelden dat sprake was van een aanval. De rechtbank verwerpt het beroep op putatief noodweer.
Er zijn voorts geen andere feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van vier jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht bij het bepalen van de straf rekening te houden met het eigen aandeel van aangevers, de jonge leeftijd van verdachte en het feit dat hij een blanco strafblad heeft. De raadsvrouw heeft gesteld de eis van de officier van justitie buitenproportioneel hoog te vinden en bepleit dat kan worden volstaan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf waarvan de duur gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag van [slachtoffer 1] en een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 2]. Die bewuste avond had verdachte ruzie met de broers. De ruzie liep heel snel uit de hand, waarna een gevecht ontstond. Op enig moment kon verdachte wegkomen en is hij zijn hotelkamer binnengegaan. Vervolgens heeft hij er toch voor gekozen om weer naar buiten te komen – dit keer met een mes in zijn handen – en opnieuw de confrontatie te zoeken met de broers. Verdachte heeft beide broers toen gestoken; een van hen terwijl hij kennelijk met zijn rug naar verdachte toe stond. Verdachte heeft gewelddadig gehandeld en daardoor heeft hij angst en leed veroorzaakt bij de slachtoffers en getuigen van het incident. Feiten als de onderhavige veroorzaken daarnaast gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
De rechtbank heeft ook oog voor het aandeel van de broers in het ontstaan en uit de hand lopen van de ruzie. De broers hebben verdachte in eerste instantie geslagen en aangevallen. De rechtbank zal dat daarom ook mee laten wegen in de strafmaat.
De rechtbank neemt in aanmerking voor de strafoplegging de door het landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) vastgestelde oriëntatiepunten. Die geven als uitgangspunt voor het opzettelijk toebrengen van (middel)zwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen (niet zijnde een vuurwapen) een gevangenisstraf van zeven maanden. Als oriëntatiepunt voor een poging geldt twee derde deel van het vertrekpunt voor de op te leggen straf bij het voltooide delict. Voor een (poging tot) doodslag zijn geen oriëntatiepunten vastgesteld, zodat de rechtbank bij het bepalen van de straf en de omvang daarvan ook rekening houdt met de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het over verdachte opgemaakte reclasseringsadvies van 6 januari 2025, opgemaakt door [naam 1], reclasseringswerker. Uit dit rapport volgt dat verdachte meent dat hij heeft gehandeld uit zelfverdediging en dat hij zich niet meer kan herinneren dat hij aangevers met een mes heeft gestoken. Daarbij vraagt de reclassering zich af of verdachte algeheel openheid van zaken geeft over het delict en de leefgebieden, mede vanwege de taalbarrière. Hierdoor kan de reclassering geen, dan wel onvoldoende, verbanden leggen tussen zijn leefomstandigheden en het vermeende delictgedrag en kan het risico op recidive onvoldoende worden ingeschat. De reclassering adviseert bij een veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen, nu verdachte zegt geen hulpvragen te hebben en hij ook geen hulp van de reclassering wenst na detentie.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het strafblad van verdachte van 10 september 2024, waaruit blijkt dat verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Gezien de ernst van de gepleegde feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van zesendertig maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 57 Sr.

8.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair
het misdrijf:
poging tot doodslag;
feit 2 subsidiair
het misdrijf:
poging tot zware mishandeling;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 primair en 2 subsidiair bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
36 (zesendertig) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.J.C. Monincx, voorzitter, mr. S.H. Peper en
mr. M.W. Eshuis, rechters, in tegenwoordigheid van H.J. Seuters, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2025.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland, district IJsselland, onderzoek Varkensdas/ ON1R023080. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.
Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] van 11 november 2023, pagina’s 76 en 77 in onderling verband en samenhang bezien met het proces-verbaal van verhoor getuige
[slachtoffer 2] door de rechter-commissaris van 7 november 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van aangever:
Op 10 november 2023, omstreeks 20.00 uur, was ik in hotel het [bedrijf] aan de [adres] te [plaats]. Wij zaten toen in de hal in het hotel een kaartspel te spelen. Ik deed het kaartspel met mijn broer [slachtoffer 1] en [verdachte]. [getuige 1] was er ook bij. Toen zaten ze grappen te maken, ik weet niet wat ze aan het doen waren en toen begonnen [slachtoffer 1] en [verdachte] opeens te vechten. Ze hebben elkaar allebei geslagen en er werd ook geschopt. Ik zag dat [verdachte] vervolgens naar zijn kamer, kamer [nummer 1], liep. Ongeveer twee minuten later zag ik dat [verdachte] zijn kamer uit kwam lopen. Hierbij had [verdachte] een mes in zijn rechterhand. Ik zag dat [verdachte] in zijn rechterhand een zwart/wit mes vast hield. Ik weet dat het lemmet aan de bovenkant wit was en aan de onderkant zwart. Het mes was ongeveer 15 cm, misschien 20 cm, groot. Het betrof een normaal mes en geen zakmes. Ik zag dat [verdachte] in één rechte lijn naar [slachtoffer 1] liep en in zijn buik stak. Toen [verdachte], [slachtoffer 1] stak, betrof dit één steek. Ik zag dat [verdachte] met zijn rechterhand een zwaaiende beweging naar rechts maakte en zo [slachtoffer 1] in de buik stak. Ik hoorde [verdachte] schreeuwen: “Ik steek je, ik snij je”. In de tijd dat wij [slachtoffer 1] hielpen, werd ik in mijn rug gestoken. Toen ik gestoken werd voelde ik een warm gevoel mijn rug binnen dringen en daarna een sterke pijn.
2.
Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] van 11 november 2023, pagina’s 80 en 81 in onderling verband en samenhang bezien met het proces-verbaal van verhoor getuige
[slachtoffer 1] door de rechter-commissaris van 7 november 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van aangever:
Op vrijdag 10 november 2023, omstreeks 20.00 uur, zaten wij op de gang van hotel het [bedrijf] te [plaats]. Op de gang staan meestal twee tafels, daar spelen wij meestal kaarten. Ik was daar samen met mijn broertje [slachtoffer 2] en [getuige 1] . Wij stonden op de eerste verdieping, ter hoogte van kamer [nummer 1]. [verdachte] kwam bij ons en wilde armworstelen. Hij begon mij te beledigen. Ik stond op en ik vertelde hem dat hij mij met rust moest laten. [verdachte] gaf mij een duw. Ik gaf een duw terug en ik vertelde hem dat hij naar zijn kamer toe moest gaan. Ik zag dat [verdachte] naar kamer [nummer 1] ging. Ongeveer 1 à 2 minuten later kwam [verdachte] terug met een mes in de hand. Ik hoorde mijn broertje zeggen “pas op hij heeft een mes in zijn hand”. Dat riep hij toen [verdachte] de gang op kwam. Ik zag dat [verdachte] direct op mij af kwam. Hij had mij neergestoken in mijn buik. Ik zag dat [verdachte] het mes in zijn rechterhand vast hield. Ik kon het hele mes niet zien. Ik schat dat het mes rond 10 à 15 centimeter groot is. Toen ik gestoken was en naar mijn wond keek, hoorde ik mijn broer zeggen “ik ben ook neergestoken”.
3.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 21 januari 2025, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte:
Op 10 november 2023 hebben [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] mij in de hal van het hotel het [bedrijf] in [plaats] geslagen. Getuige [getuige 2] wilde hun tegenhouden, zodat zij mij niet zouden slaan. Ik kon toen vluchten uit hun handen en ik ben naar mijn kamer gegaan en ik wilde de politie bellen. Dat heb ik ook gedaan. Ik weet niet of ik duidelijk ben geweest in de communicatie met hun, omdat ik de taal niet machtig ben. Ik weet dat ik in elk geval heb doorgegeven waar ik ben. Wat ik mij kan herinneren voordat ik weer naar buiten ging is dat ik een scherp voorwerp in mijn handen heb gepakt.
4.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] van 11 november 2023, pagina’s 144 tot en met 146, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van die getuige:
Vanavond was ik daar met die twee slachtoffers die neergestoken waren, kaart te spelen. Ik was op een gegeven moment naar buiten gegaan om te roken. Toen ik terug kwam hadden die twee jongens ruzie met de verdachte. [slachtoffer 1], dat ene slachtoffer was aan het vechten met de verdachte. Ze waren elkaar aan het slaan. Ik was ertussen gekomen om de ruzie te sussen. Ik deed dat samen met [getuige 2] . Ik probeerde ze uit elkaar te halen. Dat lukte niet. Maar de broer van het slachtoffer, [slachtoffer 2] ging op [getuige 2] slaan. Ik zag op een gegeven moment dat [slachtoffer 1] op de grond lag te vechten met de verdachte. En de broer van de verdachte, [slachtoffer 2], lag op de grond te vechten met [getuige 2] . Op een gegeven moment stond verdachte op. Hij stond toen precies voor de deur van de kamer, hij ging zijn kamer binnen, hij kwam eruit met iets in zijn hand. Ik heb niet gezien wat hij in zijn hand had. Hij heeft die twee slachtoffers neergestoken. Ik weet niet precies hoe het gebeurd is maar ineens hoorde ik [slachtoffer 1] schreeuwen “hij heeft mij neergestoken, hij heeft mij neergestoken!”.
5.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 12 november 2023, pagina’s 153 en 154, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van die getuige:
Ik was die avond aan het kaarten op de gang op de eerste verdieping van het hotel met [naam 2] en [naam 2]. Er werd daarna ook een potje armworstelen gedaan. [slachtoffer 1] en [verdachte] speelden dat en [getuige 1], [naam 2] en ik stonden daarbij. Er ontstond ruzie door het armworstelen. [slachtoffer 1] heeft als eerste geslagen en hij sloeg [verdachte] . [slachtoffer 2] begon ook de vechtpartij en hij betrok mij ook bij de vechtpartij.
6.
Het proces-verbaal van aanhouding verdachte van 11 november 2023 door verbalisanten
[verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 3], pagina’s 19 en 20, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als relaas van die verbalisanten:
Ik, verbalisant [verbalisant 1], hoorde via mijn portofoon dat ene [naam 3] het mes veiliggesteld zou hebben. Op de begane grond trof ik [naam 3]. Hij nam mij mee naar kamer [nummer 1] op de begane grond. Ik zag dat hij in kamer [nummer 1] naar een ventilator toe liep en deze optilde. Ik zag dat er een plasticzakje onder de ventilator lag. Ik zag dat er in het plasticzakje het lemmet van een mes zat. Ik zag dat er bloed aan het lemmet zat. Hierop heb ik het lemmet in beslaggenomen.
7.
Het proces-verbaal van bevindingen ‘vertaling app verkeer telefoon verdachte’ opgemaakt door verbalisant [verbalisant 4] van 17 november 2023, pagina’s 172 en 173, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als relaas van die verbalisant:
Uit dit proces-verbaal bleek dat er een chatbericht in de telefoon van verdachte [verdachte] stond van vrijdag 10 november om 22:03:26 uur. Het betrof een chatbericht tussen [accountnaam 1] en [accountnaam 2] [naam 4]. Het bericht was in een buitenlandse taal geschreven, vermoedelijk Roemeens. Ik, verbalisant, heb vervolgens contact opgenomen met een tolk in de Roemeense taal, tolknummer: [nummer 2], welke het voornoemde bericht vertaalde. De tolk verklaarde mij dat het bericht inderdaad in de Roemeense taal geschreven was en verklaarde dat er het volgende stond:
[Afbeelding]
[Afbeelding]
De tolk verklaarde mij, verbalisant dat het woord “curiutu” vermoedelijk een schrijffout betreft omdat dit woord niet in de Roemeense taal voorkomt. Vermoedelijk had er moeten staan “cu cutitu”, wat met het mes betekent, omdat het woord cutitu op de onderste regel van het bericht is geschreven. Verder deelde de tolk mede dat het woord “iemand” mannelijk is en dat het dus gaat om een man die gestoken is.
8.
Een geschrift, te weten een letselbeschrijving betreffende [slachtoffer 2] van 2 februari 2024, opgemaakt door T. Gelderman, forensisch arts, pagina’s 97 tot en met 99, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van die arts:
Rug:
1) Op de rechterzijde van de rug, een aantal centimeters onder het schouderblad, bevindt zich een scherp begrensde huiddoorklieving van ca. 2,8 cm lang die na hechten in een gebogen lijn verloopt. Aan de boven/linkerzijde van de huiddoorklieving bevindt zich een dwars opstaande gehechte scherp begrensde huiddoorklieving van ca. 0,3 cm lang. Letsel 1 betreft een huiddoorklieving. In casu is de wond gehecht zodat het oorspronkelijke letsel niet meer te zien is. De medische gegevens melden niet de precieze diepte van het letsel. Wel wordt vermeld dat de organen niet zijn aangedaan, er geen sprake is van een klaplong en er geen sprake is van een bloeding. In casu wordt het letsel op basis van de grootte van het letsel en de medische gegevens geduid als een snijwond.
9.
Een geschrift, te weten een letselbeschrijving betreffende [slachtoffer 1] van 2 februari 2024, opgemaakt door T. Gelderman, forensisch arts, pagina’s 120 tot en met 123, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van die arts:
4) In de linker flank, in een gebied van ca. 2,2x2,9cm bevindt zich een scherp begrensde huiddoorklieving door alle lagen van de huid in de vorm van een 'v'. De drie uiteinden zijn rond. De wondranden zijn glad en wijken ca. 0,4-0,5cm. Vanaf de bovenzijde is een driehoekige huidflap zichtbaar. Onder dit letsel bevindt zich een matig scherp begrensde zwelling van ca. 9cm doorsnede. Letsel 4 is een huiddoorklieving. In casu is er letsel van het buikvlies met bloeding waardoor het letsel geduid kan worden als een steekwond.
Bij lichamelijk onderzoek werd een druk pijnlijke buik links gevonden. Radiologisch onderzoek toonde een bloeding in de buik. BE werd geopereerd waarbij een bloeduitstorting in het buikvlies werd gevonden met een nog kleine actieve bloeding. Dit gedeelte van het buikvlies werd verwijderd. Het bloedverlies werd geschat op 3L.
Bespiegeling op de medische informatie: Er staat geschreven dat het bloedverlies werd geschat op 3L. Bloedverlies van 3L is reden voor een bloedtransfusie om te overleven.