3.3Het oordeel van de rechtbank
Op grond van de hieronder vermelde bewijsmiddelen stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Verdachte verkeerde in de veronderstelling dat [slachtoffer] een ring van zijn partner had gestolen.Op 5 oktober 2024 heeft verdachte daarom via WhatsApp een tekstbericht gestuurd aan [slachtoffer] met de tekst: “Mi mang arki mi dja breng die linga terug waar je het hebt gebracht maakt me niet uit maar die komt terug die je uit me osso hebt meegenomen broer maakt me niet uit met wat voor verhaal je komt maar ik zweer op me overleden moeder ik kom je koude”.Direct nadat hij dit bericht heeft verstuurd – in diezelfde minuut – stuurde verdachte nog een bericht met het woord “kouwe” naar [slachtoffer] .[slachtoffer] voelde zich door deze berichten bedreigd door verdachte.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het niet zijn bedoeling was om het woord “koude” te sturen, maar dat het woord “kouwe” door WhatsApp automatisch werd gecorrigeerd in het woord “koude”. Hij bedoelde te sturen “kouwe” en daarom stuurde hij dat er in een bericht direct achteraan. Verdachte verklaarde dat hij boos was en dat hij met “kouwe” bedoelde “kauwen” in de zin van “opeten”. Daarmee wilde verdachte zeggen dat hij [slachtoffer] een paar klappen zou geven als hij de ring niet terug zou geven. Hij heeft met die woorden niet willen zeggen dat hij [slachtoffer] dood zou maken.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij niet “koude” maar “kouwe” wilde sturen geloofwaardig, gelet op het feit dat hij het enkele woord “kouwe” direct na het eerdere bericht heeft gestuurd.
De rechtbank is van oordeel dat de in het genoemde WhatsApp-bericht gebezigde woorden in zijn algemeenheid bedreigend van aard zijn. De rechtbank is echter niet van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte bij het uiten van deze woorden opzet had op het bedreigen van [slachtoffer] met de dood. Dat verdachte ten tijde van het sturen een wapen in huis had en dat [slachtoffer] dit wapen heeft gezien, brengt daarin geen verandering nu verdachte het wapen niet aan [slachtoffer] heeft getoond en van bedreiging met een wapen ook geen sprake is in het WhatsApp-bericht. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het bedreigen met de dood.
De rechtbank is, gelet op het hiervoor overwogene, wel van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte [slachtoffer] heeft bedreigd met zware mishandeling.
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
1. het proces-verbaal van de zitting van 21 januari 2025, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
2. het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van 7 oktober 2024, pagina 34;
3. het proces-verbaal onderzoek wapen van verbalisant [verbalisant 3] van
18 oktober 2024, pagina’s 44 en 45.