ECLI:NL:RBOVE:2025:600

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 februari 2025
Publicatiedatum
4 februari 2025
Zaaknummer
08.319570.24 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedreiging met zware mishandeling en voorhanden hebben van vuurwapen

Op 4 februari 2025 heeft de Rechtbank Overijssel een 44-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden voor bedreiging met zware mishandeling en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De zaak kwam aan het licht na een WhatsApp-bericht dat de verdachte op 5 oktober 2024 naar het slachtoffer stuurde, waarin hij dreigde met geweld. De verdachte had een vuurwapen en munitie in zijn woning, wat de situatie verergerde. Tijdens de zitting op 21 januari 2025 werd de vordering van de officier van justitie besproken, die een gevangenisstraf van tien maanden had geëist. De verdediging pleitte voor een lichtere straf, maar de rechtbank oordeelde dat de bedreiging en het wapenbezit ernstige feiten waren die een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigden. De rechtbank achtte de bedreiging met de dood niet bewezen, maar wel de bedreiging met zware mishandeling. De verdachte had eerder soortgelijke feiten gepleegd, wat meegewogen werd in de strafmaat. De rechtbank legde uiteindelijk een gevangenisstraf van zes maanden op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.319570.24 (P)
Datum vonnis: 4 februari 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1981 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] ,
nu verblijvende in de [locatie] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 21 januari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. J. Verstegen, advocaat in Amsterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:[slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) door middel van een WhatsApp-bericht heeft bedreigd met de dood dan wel met zware mishandeling;
feit 2:een vuurwapen en munitie voorhanden heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 5 oktober 2024 te Apeldoorn, althans in Nederland
[slachtoffer]
schriftelijk en onder een bepaalde voorwaarde heeft bedreigd met
enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
immers heeft verdachte voornoemde [slachtoffer] op genoemde datum (digitaal) via
WhatsApp een tekstbericht gezonden inhoudende (onder meer) de tekst:
‘Mi mang arki mi dja breng die linga terug waar je het hebt gebracht maakt me niet
uit maar die komt terug die je uit me osso hebt meegenomen broer maakt me niet
uit met wat voor verhaal je komt maar ik zweer op me overleden moeder ik kom je
koude’;
2.
hij op of omstreeks 6 oktober 2024 te Enschede
een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te
weten een vuurwapen (inclusief patroonhouder), van het merk BBM (Bruni), kaliber 9mm
zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en/of
munitie van categorie III, te weten 2 scherpe patronen (Kal.9mm) voorhanden heeft gehad.

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat beide ten laste gelegde feiten niet los van elkaar kunnen worden gezien. De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte een doodsbedreiging heeft gestuurd naar [slachtoffer] , zoals onder 1 ten laste is gelegd, mede gelet op het feit dat [slachtoffer] wist dat verdachte een vuurwapen had en dat ook daadwerkelijk een vuurwapen is aangetroffen bij verdachte. Het onder 2 ten laste gelegde kan op grond van onder meer de bekennende verklaring van verdachte, eveneens wettig en overtuigend worden bewezen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gesteld dat niet kan worden bewezen dat verdachte [slachtoffer] met de dood heeft bedreigd. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte dit heeft ontkend en diffuus is welke woordelijke bedreigingen zijn geuit door verdachte. Verdachte heeft de inhoud van zijn WhatsApp- bericht zoals dat in de tenlastelegging staat willen herstellen door er direct achteraan te sturen dat hij met ‘koude’ eigenlijk ‘kouwe’ bedoelde. Verder heeft de raadsvrouw betoogd dat de omstandigheid dat [slachtoffer] zou hebben gezien dat verdachte een vuurwapen had niet relevant is voor het bewijs, nu er op dat moment nog geen conflict was tussen hem en verdachte.
Voor het onder 2 ten laste gelegde kan een bewezenverklaring volgen nu verdachte dit ook heeft bekend, aldus de raadsvrouw.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Ten aanzien van feit 1
Op grond van de hieronder vermelde bewijsmiddelen stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Verdachte verkeerde in de veronderstelling dat [slachtoffer] een ring van zijn partner had gestolen. [2] Op 5 oktober 2024 heeft verdachte daarom via WhatsApp een tekstbericht gestuurd aan [slachtoffer] met de tekst: “Mi mang arki mi dja breng die linga terug waar je het hebt gebracht maakt me niet uit maar die komt terug die je uit me osso hebt meegenomen broer maakt me niet uit met wat voor verhaal je komt maar ik zweer op me overleden moeder ik kom je koude”. [3] Direct nadat hij dit bericht heeft verstuurd – in diezelfde minuut – stuurde verdachte nog een bericht met het woord “kouwe” naar [slachtoffer] . [4] [slachtoffer] voelde zich door deze berichten bedreigd door verdachte. [5]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het niet zijn bedoeling was om het woord “koude” te sturen, maar dat het woord “kouwe” door WhatsApp automatisch werd gecorrigeerd in het woord “koude”. Hij bedoelde te sturen “kouwe” en daarom stuurde hij dat er in een bericht direct achteraan. Verdachte verklaarde dat hij boos was en dat hij met “kouwe” bedoelde “kauwen” in de zin van “opeten”. Daarmee wilde verdachte zeggen dat hij [slachtoffer] een paar klappen zou geven als hij de ring niet terug zou geven. Hij heeft met die woorden niet willen zeggen dat hij [slachtoffer] dood zou maken. [6]
De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij niet “koude” maar “kouwe” wilde sturen geloofwaardig, gelet op het feit dat hij het enkele woord “kouwe” direct na het eerdere bericht heeft gestuurd.
De rechtbank is van oordeel dat de in het genoemde WhatsApp-bericht gebezigde woorden in zijn algemeenheid bedreigend van aard zijn. De rechtbank is echter niet van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte bij het uiten van deze woorden opzet had op het bedreigen van [slachtoffer] met de dood. Dat verdachte ten tijde van het sturen een wapen in huis had en dat [slachtoffer] dit wapen heeft gezien, brengt daarin geen verandering nu verdachte het wapen niet aan [slachtoffer] heeft getoond en van bedreiging met een wapen ook geen sprake is in het WhatsApp-bericht. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het bedreigen met de dood.
De rechtbank is, gelet op het hiervoor overwogene, wel van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte [slachtoffer] heeft bedreigd met zware mishandeling.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
1. het proces-verbaal van de zitting van 21 januari 2025, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
2. het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van 7 oktober 2024, pagina 34;
3. het proces-verbaal onderzoek wapen van verbalisant [verbalisant 3] van
18 oktober 2024, pagina’s 44 en 45.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de hiervoor opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 5 oktober 2024 te Apeldoorn, [slachtoffer] schriftelijk en onder een bepaalde voorwaarde, heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte voornoemde [slachtoffer] op genoemde datum (digitaal) via WhatsApp een tekstbericht gezonden inhoudende (onder meer) de tekst: ‘Mi mang arki mi dja breng die linga terug waar je het hebt gebracht maakt me niet uit maar die komt terug die je uit me osso hebt meegenomen broer maakt me niet uit met wat voor verhaal je komt maar ik zweer op me overleden moeder ik kom je koude’;
2.
hij op 6 oktober 2024 te Enschede een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen (inclusief patroonhouder), van het merk BBM (Bruni), kaliber 9mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en munitie van categorie III, te weten 2 scherpe patronen (Kal.9mm) voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 285 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en artikel 26 Wet wapens en munitie (WWM). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: bedreiging met zware mishandeling;
feit 2
het misdrijf: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gesteld de eis van de officier van justitie fors te vinden. Zij heeft bepleit te volstaan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf waarvan de duur gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast zou dan nog een fors voorwaardelijk strafdeel kunnen worden opgelegd.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een bedreiging van [slachtoffer] . Toen verdachte hoorde dat zijn vrouw een ring kwijt was, heeft verdachte daar direct [slachtoffer] van beschuldigd. Verdachte heeft [slachtoffer] om die reden onder andere via WhatsApp bedreigd met dat hij hem in elkaar zou slaan, als [slachtoffer] de ring niet terug zou geven. Verdachte heeft door zijn manier van handelen angst veroorzaakt bij [slachtoffer] . Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen. Het vuurwapen werd aangetroffen met gespannen haan en twee patronen in het magazijn, in een kledingkast in de woning van verdachte. Het vuurwapen lag dus klaar om gebruikt te worden en verdachte kon er ook eenvoudig bij. In de woning van verdachte verbleven ook zijn vrouw en twee jonge kinderen die ook vrij toegang hadden tot de kast en daarmee tot het vuurwapen. Verdachte heeft geen enkele rekening gehouden met de risico’s die hier aan verbonden zijn. Daarbij komt dat het ongecontroleerde bezit van wapens in de samenleving een risico met zich brengt voor de veiligheid van personen. Dit rekent de rechtbank verdachte aan.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de straf gelet op de geldende oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Die oriëntatiepunten geven als uitgangspunt voor het voorhanden hebben van een vuurwapen in een woning een gevangenisstraf van vier maanden, waarbij in dit geval als strafverzwarende omstandigheid geldt dat het wapen schietklaar was. Voor het voorhanden hebben van twee stuks munitie wordt als uitgangspunt een geldboete tussen de € 150,-- en € 350,-- genoemd en voor een bedreiging geldt als uitgangspunt een geldboete van € 250,--.
De rechtbank houdt in strafverzwarende zin rekening met het verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 22 december 2024, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Gezien de ernst van de gepleegde feiten en de recidive kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Alles afwegende acht de rechtbank het passend en geboden aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 57 Sr en 55 WWM.

8.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf:bedreiging met zware mishandeling;
feit 2
het misdrijf:handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 2 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.W. Eshuis, voorzitter, mr. S.H. Peper en
mr. N.J.C. Monincx, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J. Seuters, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2025.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2024470870. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het proces-verbaal van de zitting van 21 januari 2025, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.
3.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] van 6 oktober 2024, met bijlagen, pagina 28.
4.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] van 6 oktober 2024, met bijlagen, pagina 28; Het proces-verbaal van de zitting van 21 januari 2025, voor zover inhoudende, de verklaring van verdachte.
5.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] van 7 oktober 2024, pagina’s 14 en 15.
6.Het proces-verbaal van de zitting van 21 januari 2025, voor zover inhoudende, de verklaring van verdachte.