6.3De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich op 12 en 16 juni 2025 schuldig gemaakt aan diefstal. Dit feit leidt tot financiële schade en overlast. Met betrekking tot de diefstal op 16 juni 2025 geldt daarnaast dat verdachte andermans erf heeft betreden, daar heeft rondgelopen en goederen heeft weggenomen. Een dergelijke handelswijze veroorzaakt gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Verdachte heeft bij de door hem gepleegde feiten bovendien geen respect getoond voor de eigendommen van anderen. De rechtbank neemt dat verdachte kwalijk.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 30 september 2025. Hieruit blijkt dat verdachte veelvuldig is veroordeeld voor vermogensdelicten.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het door J. Hakvoort, reclasseringsmedewerker bij het Leger des Heils, over verdachte opgemaakte reclasseringsadvies van 15 september 2025 (hierna: het reclasseringsadvies). De reclassering beschrijft dat verdachte staat geregistreerd als zeer actieve veelpleger en wordt besproken in het
veelplegersoverleg. Er is sprake van een delictpatroon wat betreft vermogensdelicten. De reclassering beschrijft verder dat verdachte de afgelopen jaren al meerdere trajecten heeft doorlopen bij verschillende instellingen, zowel in een vrijwillig als een verplicht kader. Binnen die trajecten heeft hij minimaal twee keer een begeleide woonplek gehad. Hij verliest deze woonplekken, omdat hij zich niet houdt aan afspraken/regels. Verdachte is zelfbepalend en impulsief. Het contact met hulpverleners en de reclassering verloopt stroef zodra hij (te vaak) wordt aangesproken op zijn gedrag. De tot nu toe ingezette hulpverlening heeft nog niet geleid tot gedragsverandering. Verdachte gaat zijn eigen gang en is ervan overtuigd dat hij het wel redt. Met verdachte is meermaals besproken dat bij recidive een ISD-maatregel kan worden opgelegd. Ondanks de dreiging van een ISD-maatregel en ondanks de verantwoordelijkheid die hij voelt voor zijn hond, is hij gerecidiveerd.
Volgens de reclassering is hernieuwde diagnostiek geïndiceerd en is klinische behandeling (of eventueel behandeling binnen detentie) nodig om het middelenmisbruik en de denkpatronen van verdachte te doorbreken. Het gebrek aan zelfinzicht, de manier waarop hij omgaat met problemen en zijn middelenverslaving moeten worden aangepakt. Daarvoor is volgens de reclassering een steviger juridisch kader nodig, zoals een ISD-maatregel. In het geval van een veroordeling adviseert de reclassering dan ook om een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen.
De op te leggen straf of maatregel
De rechtbank onderschrijft de conclusie van de reclassering dat oplegging van de ISDmaatregel is aangewezen.
Aan de vereisten voor het opleggen van de ISD-maatregel, zoals gesteld in artikel 38m Sr, is voldaan. Er is sprake van een advies als bedoeld in het vierde lid en de bewezenverklaarde feiten zijn feiten waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het strafblad van verdachte van 30 september 2025 blijkt verder dat verdachte in de vijf jaar voorafgaand aan de door hem gepleegde feiten tenminste driemaal ter zake van misdrijven is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf. Die veroordelingen zijn onherroepelijk en de onderhavige bewezenverklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen. De rechtbank stelt vast dat de tot op heden aan verdachte opgelegde straffen, waaronder onvoorwaardelijke gevangenisstraffen en voorwaardelijke gevangenisstraffen met bijzondere voorwaarden, verdachte er niet toe hebben bewogen zijn gedrag te veranderen. Er moet dan ook ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan. De veiligheid van goederen vereist het opleggen van de maatregel.
Er is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt. Uit het strafblad van 30 september 2025 blijkt dat verdachte over een periode van vijf jaren processenverbaal tegen zich zag worden opgemaakt voor tenminste tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit.
Verdachte heeft ter terechtzitting nadrukkelijk naar voren gebracht dat hij geen onvoorwaardelijke ISD-maatregel wil, omdat hij inmiddels gemotiveerd is om te veranderen en het ISD-traject niet nodig is om deze verandering te bewerkstelligen. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
De ISD-maatregel wordt beschouwd als een uiterst middel. Verdachte heeft problemen op verschillende leefgebieden, kampt met een drugsverslaving en heeft onvoldoende zelfinzicht. Er is sprake van een hoge kans op recidive. Eerdere hulpverleningstrajecten, vrijwillig en gedwongen, en eerder reclasseringstoezicht hebben niet tot minder recidive geleid. In het reclasseringsadvies komt bovendien naar voren dat verdachte is gerecidiveerd, nadat meermaals met hem was besproken dat bij recidive een ISD-maatregel aan de orde zou kunnen komen. Gelet op deze omstandigheden acht de rechtbank ter beveiliging van de maatschappij en ter beëindiging van recidive door verdachte nodig dat aan verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel wordt opgelegd. Alternatieven, zoals een voorwaardelijke ISD-maatregel of een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zijn naar het oordeel van de rechtbank niet toereikend.
De rechtbank zal de ISD-maatregel opleggen voor de duur van twee jaren, zonder op voorhand te bepalen dat een tussentijdse toetsing zal plaatsvinden. De rechtbank acht namelijk van belang dat er binnen de ISD-maatregel voldoende tijd is om te werken aan een oplossing voor de problematiek van verdachte met behulp van eventuele nieuwe verdiepende diagnostiek en met behandeling en begeleiding. De mogelijkheid om tijdens de ISD-maatregel een tussentijdse toetsing aan te vragen, blijft bestaan. Als verdachte ervoor zou kiezen om niet mee te werken binnen de ISD-maatregel, dan wordt in ieder geval de maatschappij voor de duur van de ISD-maatregel beschermd tegen het herhaaldelijk strafbaar, overlastgevend en schadeveroorzakend gedrag van verdachte. Gelet op het doel van de maatregel, ziet de rechtbank geen aanleiding het voorarrest in mindering te brengen op de duur van de maatregel.