3.3.Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft alle gedragingen bekend die onder feit 1 primair en onder 2 primair ten laste zijn gelegd. Uit de verklaring van verdachte en de hierna te noemen bewijsmiddelen, stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 30 maart 2024 reed verdachte met een snelheid van ongeveer 100 kilometer per uur, hetgeen aanzienlijk hoger was dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 60 kilometer per uur, over een voor hem onbekende weg (de Weerselosestraat in Hertme). In deze weg bevond zich een scherpe bocht naar links. Bij het naderen en inrijden van deze bocht heeft verdachte zijn snelheid niet zodanig aangepast dat hij de auto tijdig tot stilstand had kunnen brengen en de weg waarin deze bocht zich bevond voldoende had kunnen overzien. Hij heeft de bocht niet gevolgd en raakte met zijn auto rechts van de weg, waarna hij tegen een boom botste. Na het ongeval is er 17 milligram per liter GHB in zijn bloed aangetroffen waar de grenswaarde 10 milligram per liter GHB is. Tijdens de zitting heeft verdachte verklaard dat hij voorafgaand aan de autorit GHB heeft gebruikt, en er tijdens het door hem besturen van de auto seksuele handelingen hebben plaatsgevonden met passagier [slachtoffer] .
Juridisch kader
Voor een bewezenverklaring van feit 1 is vereist dat er (1) sprake is van een causaal verband tussen de gedragingen van verdachte en het ongeval, (2) dat verdachte een schuldverwijt kan worden gemaakt en (3) dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel, dan wel zodanig letsel dat hierdoor tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
1. Causaal verband
Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een causaal verband tussen de gedragingen van verdachte en het ongeval. Doordat verdachte de maximumsnelheid aanzienlijk heeft overschreden, en mogelijk was afgeleid door de seksuele handelingen die tijdens het rijden werden verricht, is de auto met een te hoge snelheid door de bocht gereden, van de weg geraakt en tegen een boom aan gebotst. Aannemelijk is ook dat het drugsgebruik aan het plaatsvinden van het ongeval heeft bijgedragen, nu algemeen bekend is dat GHB een negatieve invloed heeft op het inschattings- en reactievermogen.
2. Schuld
Om tot het oordeel te komen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 moet er in ieder geval sprake zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid, onachtzaamheid en/of onoplettendheid van verdachte. Daarbij is het van belang dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. Gekeken moet worden naar het geheel van gedragingen van verdachte, naar de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en verder naar de overige omstandigheden waaronder die overtreding is begaan.
De rechtbank heeft reeds vastgesteld dat de verdachte de maximumsnelheid heeft overschreden en in een toestand verkeerde als bedoeld in artikel 8, derde lid WVW gelet op de hoeveelheid GHB die in zijn bloed is aangetroffen. Verdachte heeft dus meerdere verkeersregels geschonden; hij heeft met een veel te hoge snelheid (een overschrijding van de maximumsnelheid van maar liefst 40 kilometer per uur), onder invloed van GHB gereden, terwijl hij bovendien tijdens het rijden door seksuele handelingen -ten minste in enige mate- moet zijn afgeleid van een veilige deelname aan het verkeer.
Gelet op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval – zoals hiervoor overwogen – is de rechtbank van oordeel dat het ongeval aan verdachte zijn schuld te wijten is, omdat verdachte zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam heeft gereden.
3. Zwaar lichamelijk letsel
Als gevolg van het ongeval heeft [slachtoffer] lichamelijk letsel opgelopen. Dit letsel bestond uit een gebroken bovenarm, een gebroken enkel en een gebroken kuitbeen. Daarnaast was sprake van letsel aan een rugwervel. Voor de behandeling van de arm- en enkelbreuk was een operatieve ingreep noodzakelijk. Gelet op de aard van het letsel en de noodzaak van operatief ingrijpen, is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] .
De bewijsmiddelen
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan. De rechtbank komt tot een bewezenverklaring op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen:
het proces-verbaal van de terechtzitting van 22 september 2025, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
het proces-verbaal FO-verkeer PL0600-2024144566 (Forensisch onderzoek plaats delict) van 4 april 2024, pagina 15 t/m 38;
het proces-verbaal FO-verkeer PL0600-2024144566 (Analyse Data Event Data Recorder) van 9 april 2024, pagina 39 t/m 47;
het proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer] van 26 juni 2024, pagina 147 t/m 149;
het proces-verbaal rijden onder invloed van 6 november 2024, pagina’s 163 t/m 167;
een geschrift als bedoeld in artikel 344, lid 1 onder 5, Sv te weten het rapport Drugs in het verkeer van het Maasstad ziekenhuis van 6 mei 2024, in het aanvullende procesdossier met nummer PL0600-2024144566.