In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel op 17 september 2025 uitspraak gedaan in een beroep dat [eiser] heeft ingesteld tegen de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het beroep betreft het niet tijdig beslissen op een verzoek om openbaarmaking van informatie op basis van de Wet open overheid (Woo), ingediend op 3 september 2024. Het verzoek omvatte alle werkgeversrapportages en verbeterplannen van de arbeidsinspectie over bedrijven in Overijssel waar tussen 1 januari 2023 en 1 januari 2024 arbeidsongevallen hebben plaatsgevonden, evenals onderliggende documenten zoals vergaderstukken en interne correspondentie.
De minister heeft op 18 september 2024 om precisering van het verzoek gevraagd, waarna [eiser] dit heeft gedaan. Op 25 september 2024 heeft de minister de beslistermijn met twee weken verlengd. Echter, op 3 februari 2025 heeft [eiser] de minister in gebreke gesteld, omdat er geen besluit was genomen. Op 2 april 2025 heeft [eiser] beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing. De rechtbank heeft het beroep op 17 september 2025 behandeld, waarbij [eiser] aanwezig was en de minister vertegenwoordigd werd door mr. [naam 1] en mr. [naam 2].
De rechtbank oordeelde dat de minister te laat was met het nemen van een besluit op het Woo-verzoek. Aangezien de minister niet heeft gereageerd op de ingebrekestelling, is het beroep ontvankelijk en gegrond verklaard. De rechtbank heeft de minister opgedragen om vóór 1 januari 2026 alsnog een besluit op het Woo-verzoek te nemen en heeft een dwangsom van € 100 per dag opgelegd, met een maximum van € 15.000. Tevens moet de minister het griffierecht van € 194 aan [eiser] vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.