ECLI:NL:RBOVE:2025:5751

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
29 september 2025
Publicatiedatum
26 september 2025
Zaaknummer
08-222986-24 (P), 08-278034-24 (gevoegd), 08-279755-25 (gevoegd)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige verdachte voor diefstal met geweld en openlijke geweldpleging in vereniging

Op 29 september 2025 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2010. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan diefstal met geweld en openlijke geweldpleging, gepleegd in vereniging. De feiten vonden plaats op verschillende data in 2024, waarbij de verdachte samen met anderen geweld heeft gebruikt tegen meerdere slachtoffers, waaronder [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 1 juli 2024 samen met anderen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4] heeft gedwongen tot de afgifte van goederen door middel van geweld en bedreiging. Daarnaast heeft hij op 22 februari 2024 openlijk geweld gepleegd tegen [slachtoffer 2] en op 11 april 2024 tegen [slachtoffer 3]. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 140 uren, waarvan 100 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Tevens zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de jeugdreclassering en de verplichting om mee te werken aan hulpverlening. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]. De uitspraak is gedaan in het openbaar en is gepubliceerd op Rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Familie en Jeugd
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-222986-24 (P), 08-278034-24 (gevoegd), 08-279755-25 (gevoegd)
Datum vonnis: 29 september 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2010 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [woonplaats] .

1.De toelichting op dit vonnis

De officier van justitie heeft verdachte (hierna: [verdachte] ) opgeroepen om voor de rechter te verschijnen. Deze oproep wordt een dagvaarding genoemd. De tenlastelegging is een onderdeel van de dagvaarding en hierin staat beschreven aan welke strafbare feiten [verdachte] zich schuldig zou hebben gemaakt.
Op 12 mei 2025 en daarna op 15 september 2025 hebben de officier van justitie, [verdachte] en zijn raadsvrouw mr. J.H. Rump tijdens een zitting achter gesloten deuren gezegd wat zij van de beschuldigingen vinden. De rechtbank heeft daar naar geluisterd.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van de door of namens [slachtoffer 1] ,
[slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] gevraagde schadevergoedingen.
De rechtbank schrijft in dit vonnis wat zij van de beschuldigingen vindt. Dit doet zij aan de hand van verschillende stappen in een bepaalde volgorde, zoals de wet die voorschrijft. De rechtbank komt in dit vonnis tot de conclusie dat de feiten die de officier van justitie [verdachte] verwijt, kunnen worden bewezen.
[verdachte] heeft zich tweemaal schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging en ook aan een diefstal met geweld. Hij krijgt daarom een straf opgelegd: een werkstraf voor de duur van 140 uren met aftrek van het voorarrest, waarvan 100 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank zal daarbij bijzondere voorwaarden stellen op de wijze zoals zij deze aan het eind van dit vonnis heeft geformuleerd.

2.De tenlastelegging

De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Voor de leesbaarheid van dit vonnis nummert de rechtbank het feit van de zaak met parketnummer 08-222986-24 als feit 1, het feit van de zaak met parketnummer ‌08-279755-24 als feit 2 en het feit van de zaak met parketnummer 08-278034-24 als feit 3.
De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging van 15 september 2025, kort en bondig weergegeven, op neer dat [verdachte] :
feit 1: op 1 juli 2024 in [plaats 1] samen met anderen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4] met (dreiging met) geweld heeft gedwongen tot de afgifte van meerdere goederen (
primair), dan wel samen met anderen met (dreiging met) geweld meerdere goederen heeft weggenomen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4] ;
feit 2:op 22 februari 2024 in [plaats 2] openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] (
primair), dan wel hem samen met anderen heeft mishandeld (
subsidiair);
feit 3: op 11 april 2024 in [plaats 2] openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 3] (
primair), dan wel hem samen met anderen heeft mishandeld (
subsidiair).
Voluit luidt de tenlastelegging aan [verdachte] , dat:
feit 1 primair
hij op of omstreeks 01 juli 2024 te [plaats 1] , althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld
[slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een of meerdere iPhone(s), powerbank(s), airpods, USB-C kabels, aansteker(s) en/of (de sleutel van) een fatbike, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 1] en/of een derde toebehoorde(n)
door
- die [slachtoffer 1] een of meermalen te slaan en/of te stompen,
- aan die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen “zakken leeg” en/of “pak ze”, althans woorden van gelijke strekking
- die [slachtoffer 4] met kracht bij zijn shirt ter hoogte van zijn borst en/of keel vast te pakken en/of
- aan die [slachtoffer 4] dreigend de woorden toe te voegen “zakken leeg” en/of “pak ze”, althans woorden van gelijke strekking;
feit 1 subsidiair
hij op of omstreeks 01 juli 2024 te [plaats 1] , althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een of meerdere iPhone(s), powerbank(s), airpods, USB-C kabels, aansteker(s) en/of (de sleutel van) een fatbike, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 4] en/of een derde toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd door geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- die [slachtoffer 1] een of meermalen te slaan en/of te stompen en/of
- aan die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen “zakken leeg” en/of “pak ze”, althans woorden van gelijke strekking;
- die [slachtoffer 4] met kracht bij zijn shirt ter hoogte van zijn borst en/of keel vast te pakken en/of
- aan die [slachtoffer 4] dreigend de woorden toe te voegen “zakken leeg” en/of “pak ze”, althans woorden van gelijke strekking;
feit 2 primair
hij op of omstreeks 22 februari 2024 te [plaats 2] , althans in Nederland, openlijk, te weten, bij/aan/op het Stationsplein, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 2] , door die [slachtoffer 2] een of meermalen tegen zijn lichaam trappen;
feit 2 subsidiair
hij op of omstreeks 22 februari 2024 te [plaats 2] , althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
[slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] een of meermalen tegen zijn lichaam trappen;
feit 3 primair
hij op of omstreeks 11 april 2024 te [plaats 2] , althans in
Nederland, openlijk, te weten, in/bij/op de [locatie 1] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 3] , door die [slachtoffer 3]
- een of meermalen tegen zijn lichaam te duwen en/of
- een of meermalen tegen zijn hoofd, althans zijn lichaam, te slaan en/of te stompen;
feit 3 subsidiair
hij op of omstreeks 11 april 2024 te [plaats 2] , althans in
Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
[slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] een of meermalen tegen zijn hoofd, althans zijn lichaam, te slaan en/of te stompen.

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt het onder feit 1 subsidiair, feit 2 primair en feit 3 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Van het onder feit 1 primair ten laste gelegde moet [verdachte] volgens de officier van justitie worden vrijgesproken.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw bepleit dat [verdachte] van het onder feit 1 primair, feit 2 primair en subsidiair en feit 3 primair en subsidiair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, omdat hij tijdens beide incidenten geen onderdeel heeft uitgemaakt van de groep die geweldshandelingen heeft verricht. De raadsvrouw is van mening dat het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde
Vrijspraak afpersing in vereniging
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] van het onder feit 1 primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Uit het dossier en de behandeling op de zitting blijkt dat de goederen niet onder dwang zijn afgegeven door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4] , zoals vereist is voor een bewezenverklaring van afpersing, maar dat de goederen zijn afgepakt door [verdachte] en/of een mededader. De rechtbank zal [verdachte] dus vrijspreken van de onder feit 1 primair ten laste gelegde afpersing.
Diefstal met geweld in vereniging
[verdachte] heeft bekend dat hij het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde heeft gepleegd. Tijdens de zitting is door [verdachte] of zijn raadsvrouw ten aanzien van dit feit geen vrijspraak bepleit. De rechtbank komt op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen [1] tot een bewezenverklaring van het aan [verdachte] ten laste gelegde feit, waarbij de rechtbank overeenkomstig artikel 359, derde lid, laatste volzin Sv zal volstaan met de volgende opsomming van de bewijsmiddelen:
de (bekennende) verklaring van [verdachte] , afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 15 mei 2025;
het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 1 juli 2024 (pagina’s 6 tot en met 11);
het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 4] van 1 juli 2024 (pagina’s 12 tot en met 16).
Ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde
De rechtbank komt op grond van de hieronder opgenomen feiten en omstandigheden, die in de bewijsmiddelen [2] zijn vervat en waarop de bewezenverklaring steunt, tot een bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde openlijke geweldpleging.
De rechtbank overweegt als volgt.
De feiten en omstandigheden
[slachtoffer 2] verklaart in zijn aangifte dat hij op 22 februari 2024 met [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] over de [locatie 2] in [plaats 2] loopt en dat zij een groep van twintig personen tegen komen. [3] [slachtoffer 2] kent een aantal personen van deze groep: [verdachte] , [naam 4] , [naam 5] en [naam 6] , [naam 7] en [slachtoffer 1] , [naam 8] en [naam 9] . [naam 4] loopt op [slachtoffer 2] af en slaat met zijn linkerhand met kracht in het gezicht van [slachtoffer 2] . [4] Hij voelt een harde klap op zijn kaak. Vervolgens geeft [naam 4] hem een duw waardoor [slachtoffer 2] in de gracht belandt. Nadat hij eruit is gekomen, gaat [slachtoffer 2] snel richting het station. Onderweg komt hij bij de fietsenstalling van [locatie 3] , [locatie 3] in [plaats 2] , [naam 7] tegen. Uit woede heeft hij [naam 7] een paar klappen gegeven. [5] Als [naam 7] op de grond ligt, deelt hij ook nog een aantal tikken uit. Terwijl hij dit doet wordt hij uit het niets van [naam 7] afgetrapt en voelt hij dat mensen op hem in blijven trappen. Op enig moment komt iemand in een oranje vest en met een bivakmuts op aanlopen en slaat [slachtoffer 2] met een wapenstok tegen zijn linkeroogkas.
De politie heeft camerabeelden van [locatie 3] bekeken en haar bevindingen opgeschreven. Deze beelden zijn ook op de zitting door de rechtbank getoond aan en besproken met alle aanwezigen. De politieagenten beschrijven dat zij op de beelden tussen 14:45:46 en 14:45:48 uur zien dat [slachtoffer 2] op de grond valt en dat [verdachte] en [naam 10] naar hem toe rennen. [6] [naam 7] staat op, rent naar [slachtoffer 2] toe en geeft hem een schop met zijn rechterbeen. Tegelijkertijd geeft [verdachte] ook een schop met zijn rechterbeen. [verdachte] verdwijnt vervolgens uit beeld. Om 14:45:56 uur ziet de politie in de linkerkant van het beeld een been met een grijze trainingsbroek en een zwarte streep. Dit been maakt een schoppende beweging richting het hoofd van [slachtoffer 2] . [7] De politieagenten herkennen dit been als het been van [verdachte] door zijn signalement. [verdachte] draagt dezelfde broek als [naam 7] , echter staat [naam 7] vol op in beeld.. Tussen 14:45:57 en 14:46:01 uur geeft [verdachte] in totaal drie schoppen in de richting van het hoofd van [slachtoffer 2] . In diezelfde tijd geeft [naam 7] een schop tegen [slachtoffer 2] en geeft [naam 11] ook een schop richting het hoofd van [slachtoffer 2] . [8]
[verdachte] verklaart op de zitting van 15 mei 2025 dat hij zichzelf herkent op de beelden en dat hij [slachtoffer 2] een trap heeft gegeven. [9]
Overwegingen en conclusies
De rechtbank stelt op basis van de inhoud van de bewijsmiddelen vast dat [verdachte] op
22 februari 2024 in [plaats 2] [slachtoffer 2] tegen zijn lichaam heeft getrapt. Ook mededaders hebben geweld tegen [slachtoffer 2] gepleegd. De rechtbank is van oordeel dat [verdachte] en zijn mededaders dit geweld in vereniging tegen [slachtoffer 2] hebben gepleegd, waarbij [verdachte] door tegen het lichaam van [slachtoffer 2] te trappen een (voldoende significante) bijdrage heeft geleverd aan het gepleegde geweld. De gedraging van [verdachte] staat niet op zichzelf, maar vormt een onderdeel van het gezamenlijk optreden en dus van een optreden “in vereniging”.
De verklaring van [verdachte] dat hij [slachtoffer 2] heeft geschopt maar hem niet heeft geraakt en dat het zijn bedoeling was om anderen van [slachtoffer 2] af “te schoppen”, volgt de rechtbank niet, alleen al nu deze verklaring niet overeenkomt met wat op de beelden te zien is. Datzelfde geldt voor het briefje dat [slachtoffer 2] geschreven zou hebben. Hierin speelt mee dat de omstandigheden waaronder het briefje door [slachtoffer 2] geschreven zou zijn niet bekend zijn bij de rechtbank. Ook kan de rechtbank niet onomstotelijk vaststellen dat het briefje daadwerkelijk geschreven is door [slachtoffer 2] .
De rechtbank is van oordeel dat het onder feit 2 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen.
Ten aanzien van het onder feit 3 ten laste gelegde
De rechtbank komt op grond van de hieronder opgenomen feiten en omstandigheden, die in de bewijsmiddelen [10] zijn vervat en waarop de bewezenverklaring steunt, tot een bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde openlijke geweldpleging. De rechtbank overweegt als volgt.
De feiten en omstandigheden
[slachtoffer 3] verklaart in zijn aangifte dat hij op 11 april 2024 bij de [locatie 4] in [plaats 2] staat te kletsen met [naam 12] , [naam 13] , [naam 14] en [naam 15] en [naam 16] . [11] Dan komt [naam 17] aanlopen. Hij is boos op [slachtoffer 3] en begint te schelden. [verdachte] en [naam 15] komen aanlopen. [12] [naam 15] duwt [slachtoffer 3] met twee handen tegen zijn schouder. Hierop duwt [slachtoffer 3] [naam 15] van zich af. [naam 15] en [slachtoffer 3] pakken vervolgens elkaars armen vast en [slachtoffer 3] heeft [naam 15] naar de grond gehaakt. [naam 15] staat weer op en vliegt samen met [verdachte] en [naam 11] op [slachtoffer 3] af. [13] Zij slaan op het hoofd van [slachtoffer 3] . [slachtoffer 3] verklaart dat hij ook van achteren wordt geslagen en dat het voelde alsof hij met de vuisten werd geslagen. Door ingrijpen van een omstander is het slaan gestopt.
De getuige [naam 16] ziet een groepje van ongeveer tien jongeren lopen. [14] Zij schreeuwen “daar is [slachtoffer 3] ” en beginnen tegen zijn fiets te schoppen. Op een gegeven moment beginnen twee jongens, [verdachte] en [naam 15] , op het hoofd van [slachtoffer 3] te slaan met de platte hand. [15] Het ging heel snel en [naam 16] weet niet hoe vaak zij hebben geslagen. Vervolgens legt [slachtoffer 3] [naam 15] op de grond. Dan begint het uit de hand te lopen en vier jongens beginnen [slachtoffer 3] te slaan. Deze jongens waren [verdachte] , [naam 15] , [naam 17] en een neef van [verdachte] en [naam 15] . [16]
Uit de medische verklaring van een arts van de huisartsenpost van 11 april 2024 volgt dat bij [slachtoffer 3] onder zijn wenkbrauw een scheurwond/sneewond van 1,5 centimeter is geconstateerd. [17]
[verdachte] verklaart op de zitting van 15 september 2025 dat hij [slachtoffer 3] heeft geduwd. [18]
Overwegingen en conclusies
De rechtbank stelt op basis van de inhoud van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen vast dat [verdachte] op 11 april 2024 in [plaats 2] tegen [slachtoffer 3] geweld heeft gebruikt. Dat volgt niet alleen uit zijn eigen verklaring, maar ook de aangifte van [slachtoffer 3] en de verklaring van getuige [naam 16] . Ook mededaders hebben geweld tegen [slachtoffer 3] gepleegd. De rechtbank is van oordeel dat [verdachte] en zijn mededaders dit geweld in vereniging tegen [slachtoffer 3] hebben gepleegd, waarbij [verdachte] alleen al door [slachtoffer 3] te duwen een (voldoende significante) bijdrage heeft geleverd aan het gepleegde geweld. De gedraging van [verdachte] staat niet op zichzelf, maar vormt een onderdeel van het gezamenlijk optreden en dus van een optreden “in vereniging”. De rechtbank is van oordeel dat het onder feit 3 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank vindt op grond van de inhoud van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
feit 1 subsidiair
hij op 1 juli 2024 te [plaats 1] , tezamen en in vereniging met anderen,
een iPhone, powerbanks, airpods, USB-C-kabel, aansteker en (de sleutel van) een fatbike, die aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 4] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door
- die [slachtoffer 1] te slaan
- aan die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen “pak ze”, althans woorden van gelijke strekking;
- die [slachtoffer 4] met kracht bij zijn shirt ter hoogte van zijn keel vast te pakken en
- aan die [slachtoffer 4] dreigend de woorden toe te voegen “zakken leeg”;
feit 2 primair
hij op 22 februari 2024 te [plaats 2] , openlijk, te weten, bij/aan het Stationsplein, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 2] , door die [slachtoffer 2] tegen zijn lichaam te trappen;
feit 3 primair
hij op 11 april 2024 te [plaats 2] , openlijk, te weten, in/bij de [locatie 1] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 3] , door die [slachtoffer 3]
- tegen zijn lichaam te duwen en
- tegen zijn hoofd, althans zijn lichaam, te slaan en/of te stompen.
De rechtbank vindt niet bewezen wat aan [verdachte] meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. [verdachte] is daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 141 en 312 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1 subsidiair:
het misdrijf:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld
tegen personen, gepleegd met het oogmerk op die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl
het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 2 primair:
het misdrijf:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
feit 3 primair:
het misdrijf:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

6.De motivering van de straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat [verdachte] wordt veroordeeld tot een werkstraf van 140 uren met aftrek van het voorarrest, waarvan 100 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie heeft geëist dat aan het voorwaardelijk strafdeel de door de Raad van de Kinderbescherming (hierna: de Raad) geadviseerde bijzondere voorwaarden worden gekoppeld.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit om te volstaan met de oplegging van een geheel voorwaardelijke straf, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden die de Raad heeft geadviseerd.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van [verdachte] zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen.
De rechtbank vindt daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De aard en de ernst van de gepleegde feiten
[verdachte] heeft zich tweemaal schuldig gemaakt aan een openlijke geweldpleging en ook aan een diefstal met geweld. Van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4] zijn spullen gestolen. Daarbij is geslagen en zijn dreigende woorden in hun richting gezegd. Het is vernederend hoe [verdachte] en zijn mededaders [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4] hebben bejegend. Daarnaast heeft [verdachte] tegen [slachtoffer 3] met anderen ernstig geweld gepleegd, waaronder het inslaan op zijn hoofd. Ook heeft hij [slachtoffer 2] schoppen, onder meer tegen zijn hoofd, gegeven. [verdachte] was bij deze feiten onderdeel van een groep die geweld op hen heeft uitgeoefend, waarbij letsel is veroorzaakt. [verdachte] heeft op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en het eigendomsrecht van anderen. Het is ook een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dit soort geweld lichamelijke en/of psychische gevolgen kunnen ondervinden.
De persoon van [verdachte]
Wat betreft de persoon van [verdachte] heeft de rechtbank gekeken naar het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 13 november 2024, waaruit volgt dat hij niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld. De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van een rapport van de Raad en de toelichting die de vertegenwoordigers van de Raad en de jeugdreclassering op de zitting hebben gegeven. Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van wat [verdachte] , zijn moeder en zijn stiefvader over zijn persoonlijke omstandigheden hebben verteld.
[verdachte] is een nu 14-jarige jongen die ondanks zijn jonge leeftijd al veel heeft meegemaakt. In het gezin waar [verdachte] onderdeel van uitmaakt waren veel conflicten, ook met geweld. [verdachte] heeft een tijdje niet thuis gewoond. Ook op school ging het vaak niet goed. Er was ook sprake van schoolverzuim. Sinds mei 2024 is de thuissituatie van [verdachte] verbeterd. Het gezin krijgt sindsdien de hulp die zij nodig hebben. [verdachte] lijkt het ouderlijk gezag meer te accepteren dan voorheen, houdt zich aan afspraken en er hebben geen nieuwe incidenten meer plaatsgevonden. In de afgelopen periode was sprake van toezicht en begeleiding door de jeugdreclassering. De Raad en de jeugdreclassering hebben op de zitting, net als [verdachte] en zijn moeder, gezegd dat het nu beter met hem gaat. [verdachte] gaat met andere jongens om, werkt een aantal uren per week als bezorger van eten en gaat weer naar school. Op school heeft [verdachte] een nieuwe mentor, die duidelijk is in de richting van [verdachte] . Dit heeft [verdachte] nodig. In zijn vrije tijd doet [verdachte] aan voetbal, kickboksen en gamen. Sinds juli 2024 heeft [verdachte] geen nieuwe politiecontacten meer gehad. [verdachte] heeft op dit moment behoefte aan rust en wil om die reden geen nieuwe behandeling starten. Wat ook een rol speelt, is dat [verdachte] last heeft van migraine. Hier krijgt hij medicatie voor. Door de migraine kan [verdachte] snel overbelast raken in zijn hoofd.
De Raad adviseert een geheel voorwaardelijke werkstraf. De schoolgang en een positieve vrijetijdsbesteding hebben prioriteit. Een onvoorwaardelijke werkstraf kan [verdachte] overbelasten. [verdachte] heeft zich in de afgelopen periode gehouden aan de voorwaarden en zijn gedrag is verbeterd, maar er zijn nog wel zorgen. De Raad vindt het belangrijk dat [verdachte] blijft werken aan zijn gedrag en begeleiding krijgt, om zoveel mogelijk te voorkomen dat hij weer de fout ingaat. Daarom adviseert de Raad om aan een voorwaardelijke straf de volgende bijzondere voorwaarden te koppelen: een meldplicht bij de jeugdreclassering, de verplichting om mee te werken aan ondersteuning of verwijzing naar een andere hulpverleningsinstanties als de jeugdreclassering dat nodig vindt en het hebben van een passende dagbesteding. De Raad vindt het daarnaast wenselijk dat [verdachte] meewerkt aan eventuele diagnostiek en een behandeling gericht op trauma en hechting als dat op enig moment wel noodzakelijk wordt geacht. Zowel [verdachte] als zijn moeder kunnen zich vinden in het advies van de Raad.
De strafoplegging
Omdat [verdachte] minderjarig is, past de rechtbank het jeugdstrafrecht toe. De rechtbank houdt vervolgens bij het bepalen van de straf en de hoogte ervan rekening met straffen die in vergelijkbare gevallen door rechters zijn opgelegd. Daarnaast heeft de rechtbank gekeken naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor jeugdigen. Deze oriëntatiepunten zijn in het leven geroepen om te komen tot een consistent landelijk straftoemetingsbeleid. De rechtbank houdt er rekening mee dat [verdachte] zijn gedrag heeft gebeterd. De reeks van strafbare feiten die [verdachte] heeft gepleegd zijn ernstig en rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank een deels voorwaardelijke werkstraf. [verdachte] moet niet te zwaar worden belast, maar de strafbare feiten die hij heeft gepleegd zijn wel zodanig ernstig dat hij de gevolgen van zijn daden moet voelen.
De rechtbank vindt het, alles afwegend, passend en geboden om aan [verdachte] op te leggen een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 140 uren met aftrek van het voorarrest, waarvan 100 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Om zoveel mogelijk te voorkomen dat [verdachte] in de toekomst weer de fout ingaat en hem daar de benodigde hulp voor te geven, zal de rechtbank aan het voorwaardelijke strafgedeelte de door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarden koppelen. Als [verdachte] tijdens de proeftijd een strafbaar feit pleegt of de andere voorwaarden niet naleeft, moet hij alsnog de volledige werkstraf uitvoeren. De rechtbank zal de jeugdreclassering de opdracht geven toezicht te houden op de naleving door [verdachte] van de opgelegde bijzondere voorwaarden en hem ten behoeve daarvan te begeleiden.

7.De schade van benadeelden

7.1
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
heeft zich ten aanzien van het onder feit 1 subsidiair bewezen verklaarde als benadeelde partij in dit strafproces gevoegd. Hij vordert [verdachte] te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 764,--, bestaande uit materiële en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
telefoon € 224,--;
powerbank € 15,--.
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 525,-- gevorderd.
7.2
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De vader van [slachtoffer 2] heeft zich als wettelijk vertegenwoordiger (ouder) van zijn zoon namens hem ten aanzien van het onder feit 2 primair bewezen verklaarde als benadeelde partij in dit strafproces gevoegd. Ter zitting heeft mr. A.T. Vulpen, advocaat in Hilversum, de vordering namens de benadeelde partij aangepast. Gevorderd wordt [verdachte] te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 1.129,17, bestaande uit materiële en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
iPhone € 315,--;
trainingspak € 214,17.
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 600,-- gevorderd.
7.3
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
De vader van [slachtoffer 3] heeft zich als wettelijk vertegenwoordiger (ouder) van zijn zoon namens hem ten aanzien van het onder feit 3 primair bewezen verklaarde als benadeelde partij in dit strafproces gevoegd. Hij vordert [verdachte] te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 750,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag is gevorderd ter vergoeding van immateriële schade.
7.4
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toewijsbaar is tot een bedrag van € 539,--, bestaande uit de kostenposten telefoon
€ 224,--, powerbank € 15,-- en een bedrag van € 300,-- aan immateriële schadevergoeding. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] is volgens de officier van justitie toewijsbaar tot een bedrag van € 829,17, bestaande uit de kostenposten iPhone € 315,--, trainingspak
€ 214,17 en een bedrag van € 300,-- aan immateriële schadevergoeding. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] is volgens de officier van justitie toewijsbaar tot een bedrag van
€ 150,-- aan immateriële schadevergoeding. De toe te wijzen bedragen moeten volgens de officier van justitie worden vermeerderd met de daartoe geldende wettelijke rente.
7.5
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet betwist. Gelet op de bepleite vrijspraken moeten de benadeelde partijen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] volgens de verdediging in hun vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard. Mocht de rechtbank daar anders naar kijken, dan moeten de toe te wijzen bedragen aan schadevergoeding volgens de verdediging worden gematigd.
7.6
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op basis van de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting vast dat voldoende verband bestaat tussen het onder feit 1 subsidiair, feit 2 primair (enkel wat betreft de immateriële schade) en feit 3 primair bewezen verklaarde handelen van [verdachte] en de door de benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] gestelde schade om te kunnen aannemen dat aan de benadeelden door dit handelen rechtstreekse schade is toegebracht.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De rechtbank is van oordeel dat de opgevoerde materiële schadeposten, die overigens niet door de verdediging zijn betwist, voldoende met bewijsstukken zijn onderbouwd en aannemelijk zijn. De gevorderde materiële schadeposten zijn dus toewijsbaar voor een bedrag van in totaal € 239,--.
Op basis van artikel 6:106, aanhef en sub b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de benadeelde onder meer recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding anders dan vermogensschade als sprake is van lichamelijk letsel. Daarvan is in dit geval sprake. De benadeelde partij is tijdens de diefstal met geweld op zijn kaak geslagen en had hierdoor pijn aan zijn kaak. Om die reden kan de benadeelde partij aanspraak maken op smartengeld.
De rechtbank houdt bij het vaststellen van de hoogte van het schadebedrag rekening met de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen worden toegekend. De rechtbank vindt op basis van deze in deze zaak ter beoordeling voorliggende stukken en de onderbouwing daarvan (en gelet op het toegewezen geldbedrag in vonnissen van mededaders) een bedrag van € 300,-- aan smartengeld billijk.
De rechtbank zal, op basis van het voorgaande, de door de benadeelde partij gevorderde schadevergoeding toewijzen tot een bedrag van € 539,--, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf 1 juli 2024. Dat maakt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige deel niet-ontvankelijk wordt verklaard. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De wettelijk vertegenwoordigers van [verdachte] zijn naar burgerlijk recht net als de mededaders van [verdachte] hoofdelijk aansprakelijk voor de schade. Dit betekent dat de wettelijk vertegenwoordigers van [verdachte] tegenover de benadeelde partij voor het hele bedrag aansprakelijk zijn.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij heeft de materiële schadeposten naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. De rechtbank vindt dat op grond van de bij de vordering gegeven onderbouwing tegenover de gemotiveerde betwisting op dit moment onvoldoende kan worden vastgesteld dat de gevorderde materiële schadeposten in zodanig verband staat met het door [verdachte] gepleegde strafbare feit dat deze hem volledig als gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De schadeposten lijken op basis van het dossier meer het gevolg te zijn van het eerdere incident, dat vóór het onder feit 2 primair bewezen verklaarde heeft plaatsgevonden. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadeposten alsnog nader te onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal de benadeelde partij die gelegenheid niet bieden. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De rechtbank neemt haar eerdere overwegingen in dit vonnis over de immateriële schade in aanmerking en stelt vast dat bij [slachtoffer 2] sprake is van lichamelijk letsel. [slachtoffer 2] had een rode schaafplek en een blauwe plek bij zijn linkeroog. Ook had hij blauwe plek op zijn bovenarm en een schaafwond op zijn knie De rechtbank houdt bij het vaststellen van de hoogte van het schadebedrag rekening met de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen worden toegekend. De rechtbank vindt op basis van deze in deze zaak ter beoordeling voorliggende stukken en de onderbouwing daarvan (en gelet op het toegewezen geldbedrag in vonnissen van mededaders) een bedrag van € 150,-- aan smartengeld billijk, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf 22 februari 2024. Dat maakt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige deel niet-ontvankelijk wordt verklaard. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De wettelijk vertegenwoordigers van [verdachte] zijn naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
De rechtbank stelt vast op grond van haar eerdere overwegingen in dit vonnis dat bij [slachtoffer 3] sprake is van lichamelijk letsel. Hij had een scheurwond boven zijn linkeroog, waarvan nu een litteken zichtbaar is. De rechtbank houdt bij het vaststellen van de hoogte van het schadebedrag rekening met de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen worden toegekend. De rechtbank vindt op basis van deze in deze zaak ter beoordeling voorliggende stukken en de onderbouwing daarvan (en gelet op het toegewezen geldbedrag in vonnissen van mededaders) een bedrag van € 150,-- aan smartengeld billijk, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf 11 april 2024. Dat maakt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige deel niet-ontvankelijk wordt verklaard. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De wettelijk vertegenwoordigers van [verdachte] zijn naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade.
7.7
Aansprakelijkheid
Omdat [verdachte] ten tijde van de bewezen verklaarde strafbare feiten de leeftijd van veertien jaren nog niet had bereikt, zijn op grond van de artikelen 6:164 en 6:169 BW en
artikel 51g, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering de wettelijk vertegenwoordigers van [verdachte] aansprakelijk voor de schade die de benadeelde partijen rechtstreeks hebben geleden door de bewezen verklaarde strafbare feiten. Als aansprakelijke partij dienen de wettelijk vertegenwoordigers van [verdachte] daarom aan de benadeelde partijen bovengenoemde bedragen aan schadevergoeding te betalen.
De wettelijk vertegenwoordigers van [verdachte] worden ook veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen in deze procedure hebben gemaakt, tot op heden begroot op nul, en ook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering.
7.8
Geen schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal geen schadevergoedingsmaatregel opleggen. Zoals hiervoor is overwogen, zijn de wettelijk vertegenwoordigers aansprakelijk voor de schade die door [verdachte] aan een derde is toegebracht. Aan de wettelijk vertegenwoordigers kan geen schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd, omdat zij niet zijn aan te merken als verdachten.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op artikelen 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 141 en 312 Sr.
9.
De beslissing
De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder
feit 1 primairten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 subsidiair, feit 2 primair en feit 3 primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 subsidiair:
het misdrijf:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met
geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk op die diefstal gemakkelijk te
maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 2:
het misdrijf:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
feit 3:
het misdrijf:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstraf,voor de duur van
140 (honderdveertig) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast voor de duur van
70 (zeventig) dagen.
- beveelt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste zestig dagen doorgebracht in verzekering of voorlopige hechtenis twee uren per dag aftrek plaatsvindt;
- bepaalt dat van deze werkstraf
een gedeelte van 100 (honderd) uren niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten als verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende voorwaarden niet is nagekomen:
- de
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte (zich) gedurende de proeftijd (of zoveel korter als de jeugdreclassering nodig vindt):
  • meldt bij de jeugdreclassering op de door jeugdreclassering te bepalen tijdstippen, zo vaak en zolang deze instelling dat nodig vindt, en zich houdt aan de aanwijzingen die de jeugdreclassering hem in dat kader geeft;
  • meewerkt aan diagnostiek en/of behandeling bij Accare (of een soortgelijke instelling), als en voor zolang de jeugdreclassering dat nodig vindt;
  • meewerkt aan de door jeugdreclassering noodzakelijke ondersteuning of verwijzing naar andere hulpverleningsinstanties, die gedurende de begeleiding door de jeugdreclassering noodzakelijk wordt gevonden om de kans op herhaling te verkleinen;
  • een (door de jeugdreclassering) te bepalen zinvolle dagbesteding heeft in de vorm van school of werk;
- draagt aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Overijssel, afdeling Jeugdreclassering, met als verantwoordelijke gemeente Steenwijkerland (AST106), op om
toezichtte houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat verdachte:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
- wijst de vordering van
de benadeelde partij [slachtoffer 1](feit 1 subsidiair) toe tot een bedrag van
€ 539,--;
  • veroordeelt de wettelijk vertegenwoordigers van verdachte tot betalingaan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van een bedrag van € 539,--, bestaande uit materiële en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2024, te weten dat als en voor zover al door een ander (gedeeltelijk) is betaald, de wettelijk vertegenwoordigers van verdachte (in zoverre) van deze verplichting zijn bevrijd;
  • veroordeelt de wettelijk vertegenwoordigers van verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
  • bepaalt dat de benadeelde partij voor het
de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
  • wijst de vordering van
  • veroordeelt de wettelijk vertegenwoordigers van verdachte tot betalingaan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van een bedrag van € 150,--, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 februari 2024;
  • veroordeelt de wettelijk vertegenwoordigers van verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
  • bepaalt dat de benadeelde partij voor het
de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
  • wijst de vordering van
  • veroordeelt de wettelijk vertegenwoordigers van verdachte tot betalingaan de benadeelde partij [slachtoffer 3] van een bedrag van € 150,--, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 april 2024;
  • veroordeelt de wettelijk vertegenwoordigers van verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
  • bepaalt dat de benadeelde partij voor het
opheffing (geschorste) bevel voorlopige hechtenis
- heft het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M.J. Vijftigschild, voorzitter, mr. M. van Bruggen en
mr. D.E. Schaap, rechters, allen ook kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. N. Klunder en mr. C.L. Struik, griffiers, en in het openbaar uitgesproken op 29 september 2025.
De jongste rechter is niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie-eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2024304241. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie-eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2024084238. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
3.Pagina 14, de eerste tot en met de zevende zin van de tweede alinea.
4.Pagina 14, de negende tot en met de vijftiende zin van de tweede alinea.
5.Pagina 14, de derde alinea, en op pagina 15, de eerste tot en met de tiende zin van de eerste alinea.
6.Pagina 210, de eerste en derde alinea.
7.Pagina 210, de achtste alinea.
8.Pagina 210, de tiende, elfde en dertiende alinea.
9.De verklaring van [verdachte] , afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 15 mei 2025.
10.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie-eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2024165472. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
11.Pagina 6, de eerste tot en met de achtste zin van de eerste alinea.
12.Pagina 6, de eerste tot en met de tiende zin van de tweede alinea.
13.Pagina 6, de dertiende tot en met de negentiende zin van de tweede alinea.
14.Pagina 10, de eerste tot en met de vierde zin van de tweede alinea.
15.Pagina 10, de eerste tot en met de derde zin van de derde alinea.
16.Pagina 10, de eerste tot en met de vierde zin van de vierde alinea.
17.Een geschrift, te weten een medische verklaring van een arts van de huisartsenpraktijk over het letsel bij [slachtoffer 3] van 11 april 2024.
18.De verklaring van [verdachte] , afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 23 september 2025.