ECLI:NL:RBOVE:2025:5696

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 september 2025
Publicatiedatum
24 september 2025
Zaaknummer
C/08/319156 / HA ZA 24-315
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid dierenarts bij aankoopkeuring van dressuurpaard

In deze zaak heeft eiser, een dressuurruiter, een paard aangeschaft voor de hogere dressuursport. Voor de aankoop heeft zij een keuring laten uitvoeren door een dierenarts van gedaagde, een dierenartspraktijk. Eiser stelt dat het paard tijdens de keuring al kreupel was en dat de dierenarts belangrijke veterinaire gebreken en risico's niet heeft vermeld in het keuringsrapport. Eiser vordert een verklaring voor recht dat gedaagde aansprakelijk is voor de schade en betaling van schadevergoeding. Gedaagde voert verweer en stelt dat de dierenarts zijn werkzaamheden naar behoren heeft uitgevoerd.

De rechtbank heeft beoordeeld of de dierenarts heeft gehandeld zoals een redelijk bekwaam vakgenoot zou doen. De dierenarts heeft zijn bevindingen in het keuringsrapport vastgelegd en besproken met een vertegenwoordiger van eiser. De rechtbank concludeert dat eiser onvoldoende heeft aangetoond dat het paard al kreupel was tijdens de keuring, vooral gezien het feit dat het paard na de keuring succesvol heeft deelgenomen aan wedstrijden. De rechtbank wijst de vorderingen van eiser af, omdat niet is komen vast te staan dat de dierenarts tekort is geschoten in zijn zorgplicht. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/319156 / HA ZA 24-315
Vonnis van 24 september 2025
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] (Italië),
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. L.M. Schelstraete,
tegen
[gedaagde] B.V.,
te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. S.A. Wensing.

1.Samenvatting

1.1.
[eiser] heeft een paard gekocht voor de hogere dressuursport. Voorafgaand aan de koop heeft zij een aankoopkeuring laten uitvoeren door [naam 1] , een dierenarts van [gedaagde] . [eiser] stelt dat het paard tijdens de keuring al kreupel was. Volgens haar heeft [naam 1] veterinaire gebreken en (verhoogde) risico’s over het hoofd gezien, althans niet of onvoldoende in het keuringsrapport vermeld en met haar gecommuniceerd. Hij heeft het paard ten onrechte goedgekeurd. Zij vordert een verklaring voor recht dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade en vordert daarnaast betaling van schadevergoeding. [gedaagde] voert verweer.
1.2.
Beoordeeld moet worden of [naam 1] – als werknemer van [gedaagde] – heeft gehandeld zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot te werk zou gaan. [naam 1] heeft zijn bemerkingen aan het paard naar aanleiding van het onderzoek weergegeven in het keuringsrapport en besproken met [naam 4] , die namens [eiser] bij de keuring aanwezig was. Het had na de afronding van de aankoopkeuring en de conclusie ‘Clinical acceptable, Radiographical some remarks, Manageable sporthorse”
op de weg van [naam 4] gelegen om met [eiser] te bespreken of deze bemerkingen in het rapport aanleiding waren voor verder onderzoek. Dat heeft zij niet gedaan. [eiser] heeft onvoldoende onderbouwd dat het paard al kreupel was bij de aankoopkeuring. Dat rijmt ook niet met het feit dat het paard na de keuring en de levering nog twee wedstrijden op hoger niveau heeft gereden en heeft gewonnen. De rechtbank concludeert dan ook dat niet vast is komen te staan dat [naam 1] is tekortgeschoten in de nakoming van de opdracht tot het keuren van het paard. De vorderingen van [eiser] worden daarom afgewezen.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 16 april 2025
- de akte wijziging van eis
- de akte overlegging productie 23 van [eiser]
- de akte overlegging producties 24 tot en met 31 van [eiser]
- de akte overlegging producties 4 tot en met 9 van [gedaagde]
- de mondelinge behandeling van 28 augustus 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de spreekaantekeningen van [eiser]
- de spreekaantekeningen van [gedaagde] .
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[eiser] beoefent de dressuursport. In 2023 overwoog zij het paard [naam 2] te kopen; een zwarte merrie van (toen) negen jaar oud met microchipnummer [nummer 1] en levensnummer [nummer 2] . Het paard was op dat moment eigendom van [bedrijf 1] uit Duitsland.
3.2.
[naam 1] is als dierenarts verbonden aan [gedaagde] . Op 2 juni 2023 heeft [naam 1] een aankoopkeuring bij het paard uitgevoerd. Hierbij waren [naam 3] (namens [bedrijf 1] ) en [naam 4] (namens [eiser] ) aanwezig.
Tijdens de keuring zijn flexproeven uitgevoerd aan de benen van het paard. Hiervan zijn video’s gemaakt. Op pagina twee van het onderzoeksrapport staat dat [naam 1] de
“forced flexion”aan alle vier de benen van het paard als niet sensitief (“not sensitive”) heeft beoordeeld en dat hij het
“trotting after 1 min. flexion”aan alle vier de benen van het paard als negatief (
-) heeft beoordeeld.
Op de eerste pagina van het onderzoeksrapport heeft [naam 1] het volgende geconcludeerd:
“CONCLUSION
Clinical acceptable
Radiographical some remarks
-> Manageable sporthorse”
Op de tweede pagina van het onderzoeksrapport heeft [naam 1] een aantal opmerkingen gemaakt, waaronder
“RH and LF toed in”,
“both inside legs bit short”, “LH stifle: calcification distal pattelar ligament” en “Ultrasound: hind legs all within physiological limits”.
3.3.
Op 16 of 17 juni 2023 heeft [eiser] het paard van [bedrijf 1] gekocht voor € 620.000,00. Op 28 juni 2023 is de koopsom betaald en is het paard geleverd. Het paard is daarna nog enkele maanden bij [bedrijf 1] gebleven.
3.4.
Op 30 september en 1 oktober 2023 heeft het paard onder [naam 3] meegedaan aan dressuurwedstrijden in Duitsland in de klasse Intermediaire A en B. Bij beide wedstrijden zijn zij op de eerste plaats geëindigd met als scores 69,912% respectievelijk 70,163%.
3.5.
Op 22 oktober 2023 is het paard overgebracht naar [bedrijf 2] in België.
3.6.
Op 7 en 21 november 2023 is het paard onderzocht door [naam 5] , de vaste dierenarts van [bedrijf 2] .
3.7.
Op 21 februari 2024 is [gedaagde] namens [eiser] aansprakelijk gesteld voor de schade die zij lijdt doordat ernstige gebreken die de sportprestaties van het paard beperken, tijdens de keuring over het hoofd zijn gezien, althans niet zijn gemeld aan [eiser] .
3.8.
Op 4 april 2024 is het paard opnieuw onderzocht door [naam 5] . In zijn verklaring van die datum heeft hij geschreven dat het paard rechtsvoor, rechtsachter en linksachter kreupelheid vertoont. Daarnaast heeft hij het volgende geschreven:
“(…) we have to deal here with a persistend lameness that already existed at the prepurchase exam ( video) and on the very first moment I saw the horse under the saddle at Wiekevorst on 7/11/2023.”
3.9.
Op 8 mei 2024 is het paard onderzocht door dierenarts [naam 6] . Hij heeft een beoordeling geschreven over het aankooponderzoek van [naam 1] . Hierin heeft hij het volgende verklaard:
“(…) there are several remarks or risks that were not described clearly or not
described completely:
-
The 4 feet abnormal shape and conformation
-
The findings during laryngoscopy
-
The lameness of the right front limb
-
The lameness of left hind limb and positive flexion test in relation to the findings during X-ray and ultrasound examination
This lack of information or perception could bring a lack of documentation for the whole diagnosis and appreciation of the horse, including its prognosis to achieve a potential career.
In my opinion, there should have been a more complete report and a potential proposal to perfom additional examinations. This would have helped to get a more objective conclusion to evaluate suitability of this horse for the proposed use, and in any event all the (potential) increased risks could have been properly described.”
3.10.
Op 21 juni 2024 is [gedaagde] namens [eiser] gesommeerd om een bedrag van € 648.173,24 aan schadevergoeding te betalen.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert – na wijziging van eis – samengevat:
i. primair te verklaren voor recht dat [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de opdracht tot het keuren van het paard en aansprakelijk is voor de schade die zij daardoor lijdt,
dan wel subsidiair te verklaren voor recht dat [gedaagde] op grond van artikel 6:162, 6:170, 6:171 en/of 6:172 van het Burgerlijk Wetboek (BW) aansprakelijk is tegenover haar;
veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 649.197,97 aan schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente;
veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1.
Aangezien [eiser] in Italië woont en [gedaagde] in Nederland gevestigd is, is er sprake van een grensoverschrijdend geschil. De rechtbank moet daarom eerst beoordelen of zij bevoegd is om het geschil te beoordelen en zo ja, welk recht van toepassing is.
5.2.
Aangezien de gedaagde partij ( [gedaagde] ) in Nederland gevestigd is, heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht op grond van artikel 4 lid 1 van Verordening (EU) Nr. 1215/2012 (Brussel I bis).
5.3.
Partijen hebben geen rechtskeuze gemaakt. Aangezien het in deze zaak over een overeenkomst inzake dienstverlening gaat (namelijk het uitvoeren van een keuring) en de dienstverlener ( [gedaagde] ) in Nederland gevestigd is, is op grond van artikel 4 lid 1 sub b Verordening (EG) Nr. 593/2008 (Rome I) Nederlands recht van toepassing.
Wie was de opdrachtgever?
5.4.
Partijen verschillen van mening over de vraag wie de opdracht heeft gegeven tot het uitvoeren van de aankoopkeuring. Volgens [eiser] was zij de opdrachtgever, maar volgens [gedaagde] was dat [naam 3] .
5.5.
Hoewel tussen partijen vaststaat dat [naam 3] de afspraak voor de keuring heeft gemaakt, is uit de onweersproken verklaring van [naam 1] op de mondelinge behandeling gebleken dat hij met [naam 4] heeft afgesproken wat er aan het paard onderzocht moest worden. Volgens [naam 1] heeft [naam 4] tijdens de keuring gebeld en overlegd met degene waarvan hij aannam dat het de (potentiële) koper van het paard was. [eiser] heeft bevestigd dat [naam 4] met haar telefonisch contact heeft opgenomen ten tijde van de keuring. Hieruit had [naam 1] moeten afleiden dat deze koper de opdrachtgever voor de keuring was. Bovendien zijn het rapport van de aankoopkeuring en de afgenomen bloedtest op naam van [eiser] gezet, is de factuur op haar naam gesteld en is de factuur ook door haar betaald. De naam van [naam 3] komt op geen enkel document voor. [eiser] heeft dan voldoende onderbouwd dat zij opdrachtgever voor de aankoopkeuring was
Zijn de algemene voorwaarden van toepassing?
5.6.
[gedaagde] stelt dat zij haar aansprakelijkheid heeft beperkt en beroept zich daarbij op de algemene voorwaarden die op het keuringsrapport staan. [eiser] betwist dat deze voorwaarden van toepassing zijn, althans beroept zich op vernietiging daarvan.
5.7.
Een beding in algemene voorwaarden is vernietigbaar als de gebruiker (in dit geval [gedaagde] ) de wederpartij (in dit geval [eiser] ) niet een redelijke mogelijkheid heeft geboden om van de algemene voorwaarden kennis te nemen. Dit staat in artikel 6:233 aanhef en onder b BW. [gedaagde] heeft onvoldoende onderbouwd dat zij de algemene voorwaarden vóór of bij het sluiten van de overeenkomst aan [naam 4] of [eiser] ter hand heeft gesteld en/of dat partijen over deze voorwaarden hebben gesproken. Dat geldt des te meer nu [eiser] het keuringsrapport niet heeft ondertekend. [eiser] heeft dan ook terecht een beroep op vernietiging van het beding gedaan.
Is er sprake van een tekortkoming?
5.8.
Partijen hebben een overeenkomst van opdracht gesloten, zoals bedoeld in artikel 7:400 BW. In artikel 7:401 BW is bepaald dat de opdrachtnemer bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed opdrachtnemer in acht moet nemen. Dit houdt in dat hij moet handelen zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot te werk zou gaan. In deze zaak gaat het om de vraag of [naam 1] aan zijn zorgplicht heeft voldaan of dat hij daarin is tekortgeschoten. Daarbij geldt op grond van artikel 6:170 lid 1 BW dat [gedaagde] als werkgever aansprakelijk is voor een (eventuele) tekortkoming van [naam 1] als werknemer.
5.9.
[eiser] stelt dat zij het paard heeft gekocht voor de hogere dressuursport – specifiek Grand Prix niveau – en dat [gedaagde] de geschiktheid van het paard voor dat gebruiksdoel moest beoordelen. Volgens haar heeft [naam 1] bij de aankoopkeuring veterinaire gebreken en (verhoogde) risico’s over het hoofd gezien, althans niet of onvoldoende in het rapport vermeld en met haar gecommuniceerd. [naam 1] heeft volgens haar: 1) de afwijkende conformatie aan de vier voeten onvoldoende beschreven, 2) ten onrechte de stembandafwijking geclassificeerd als “normaal”, 3) ten onrechte geen kreupelheid aan het rechter voorbeen beschreven, 4) ten onrechte de buigproef van het linker achterbeen als “negatief” in plaats van “positief” beschreven, 5) ten onrechte niet onderkend dat er mogelijk een verband bestond tussen de positieve buigproef aan het linker achterbeen en de door hem beschreven calcificatie in de knie van het linker achterbeen en ten onrechte niet geadviseerd om nader onderzoek naar dit mogelijke verband te laten uitvoeren. [eiser] stelt dat het paard kreupel is en tijdens de keuring al was, dat het paard daardoor niet geschikt is voor de hogere dressuursport en dat [naam 1] het paard dus ten onrechte heeft goedgekeurd. Zij verwijst daarbij naar de verklaringen van [naam 5] en [naam 6] .
5.10.
[gedaagde] betwist dat [naam 1] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn zorgplicht. [naam 1] stelt dat hij het keuringsrapport volledig heeft ingevuld en hij heeft in aanvulling daarop op de mondelinge behandeling verklaard dat hij tijdens de keuring heeft opgemerkt dat de voorvoeten van het paard “niet helemaal lekker” waren en dat hij daarom heeft voorgesteld om de aankoopkeuring uit te breiden met extra onderzoek. [naam 4] heeft daarover gebeld met [eiser] , waarna het uitgebreide onderzoek heeft plaatsgevonden. Daarbij zijn er meer foto’s en echo’s gemaakt. Ook is de buigproef na inspanning van het paard herhaald hetgeen niet altijd gebeurt. De bevindingen zijn op pagina twee van het keuringsrapport vermeld. [naam 1] heeft verklaard dat hij nog steeds achter de conclusie “clinical acceptable” staat en dat hij daarmee heeft bedoeld dat als het paard goed zouden worden gemanaged – bijvoorbeeld door de bemerkingen regelmatig te controleren – het paard geschikt was voor de beoogde carrière in de sport. Als er “good” of “sound” zou hebben gestaan, zou dat volgens hem beter zijn geweest dan “clinical acceptabe”. Het zou minder zijn geweest bij de conclusie “flawless”.
5.11.
[gedaagde] verwijst daarnaast naar de door haar overgelegde rapporten van dierenarts [naam 8], van dierenarts [naam 7] en van de collega-dierenartsen van [gedaagde] . [naam 8] heeft verklaard dat het rapport van [naam 1] een correcte presentatie is van de bevindingen die op de echo’s en foto’s te constateren zijn. Daarnaast heeft hij verklaard dat [naam 1] terecht kon stellen dat de risico’s aanvaardbaar waren bij een negenjarig sportpaard op Prix St. Georges of Intermediaire niveau. [naam 7] heeft verklaard dat [naam 1] de keuring heeft uitgevoerd op een wijze welke verwacht mag worden van een vakbekwaam dierenarts. De dierenartsen van [gedaagde] hebben verklaard dat de conclusie van [naam 1] verdedigbaar is, gezien de beperkte ernst van de bevindingen en het beoogde gebruik. Daarnaast voert [gedaagde] aan dat het paard na de keuring nog aan twee wedstrijden op hoger niveau heeft meegedaan en beide wedstrijden heeft gewonnen.
5.12.
De rechtbank stelt vast dat [eiser] zich bij de aankoopkeuring heeft laten bijstaan door [naam 4] . [naam 4] is volgens [eiser] bekend met de aankoop en verkoop van paarden en daarmee verband houdende keuringen. Tussen partijen is niet in geschil dat de keuring een aankoopkeuring betrof voor dressuursport op hoger niveau.
5.13.
Uit het rapport van [naam 6] blijkt niet zonder meer dat [naam 1] tot een andere (eind)conclusie over het paard voor het beoogde gebruiksdoel had moeten komen. Volgens [naam 6] had [naam 1] bepaalde bemerkingen wel duidelijker en vollediger in het rapport moeten uitleggen. De bemerkingen zijn echter op het rapport van de aankoopkeuring vermeld en nergens is uit gebleken dat [naam 1] [naam 4] hier onvoldoende over heeft geïnformeerd of dat het haar niet duidelijk was. Het had op de weg van [naam 4] gelegen om deze bemerkingen met [eiser] te bespreken en met haar te overleggen of dit aanleiding was voor een vervolgonderzoek. [naam 4] heeft dat kennelijk niet gedaan.
5.14.
Alleen ten aanzien van de buigproef stelt [naam 6] dat deze voor het linker achterbeen als positief (+) in plaats van negatief (-) had moeten worden beoordeeld, omdat op de video van de buigproef volgens hem
“a clear discomfort of the left hind limb”zichtbaar was. [naam 6] heeft echter ook verklaard dat video’s lastig te vergelijken zijn met directe evaluatie. Deze waarneming laat zich ook niet verenigen met de verklaring van [naam 1] dat hij het been makkelijk kon oppakken en dat hij weinig tegendruk of reactie van het paard kreeg op het buigen ervan, hetgeen bij ‘clear discomfort’ wel mag worden verwacht. Dat [naam 1] deze buigproef niet als positief heeft beoordeeld maakt nog niet dat er sprake is van een tekortkoming.
5.15.
[naam 5] heeft weliswaar verklaard dat de kreupelheid al zou hebben bestaan bij de aankoopkeuring, maar dit is niet nader uitgelegd of onderbouwd en is daarom onvoldoende om tot dat oordeel te komen. [naam 5] heeft het paard voor het eerst op 7 november 2023 onder het zadel gezien. De rechtbank hecht daarbij ook belang aan het feit dat het paard ná de aankoopkeuring, maar vóór het onderzoek van [naam 5] op 7 november 2023 – namelijk op 30 september en 1 oktober 2023 – twee wedstrijden op hoger niveau heeft gereden, hoge punten heeft gehaald (rond de 70%) en tweemaal de eerste prijs heeft gewonnen. Als het paard op 2 juni 2023 kreupelheid vertoonde, dan valt hiermee niet te rijmen dat zij nog zonder problemen is bereden met dergelijke goede resultaten om vervolgens weer kreupel te zijn wegens hetzelfde euvel. Voor zover [eiser] stelt dat het paard bij die wedstrijden mogelijk is gesedeerd is dat onvoldoende onderbouwd.
5.16.
Op de mondelinge behandeling is nog aan bod gekomen dat [naam 1] het paard twee keer eerder heeft gezien voor een algehele gezondheidscheck en dat hij het paard één keer heeft behandeld aan het facetgewricht in de hals.
Hoewel het uit oogpunt van transparantie goed denkbaar was geweest dat [naam 1] dit bij de keuring had genoemd, maakt dat de uitkomst van deze procedure niet anders, aangezien het facetgewricht geen rol speelt bij de (kreupelheid)klachten waar het in deze procedure om gaat. Dat [naam 1] geen onafhankelijk onderzoek heeft verricht omdat hij het paard kent, heeft [eiser] niet gemotiveerd gesteld.
5.17.
De rechtbank concludeert op grond van voorgaande dat niet vast is komen te staan dat [naam 1] is tekortgeschoten in de nakoming van de opdracht tot het keuren van het paard. Niet kan worden vastgesteld dat [naam 1] met zijn bevindingen niet heeft gehandeld zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend dierenarts betaamt.
[naam 1] heeft zijn bemerkingen aan het paard naar aanleiding van het onderzoek bovendien voldoende duidelijk weergegeven in het keuringsrapport en deze besproken met [naam 4] . De vorderingen van [eiser] worden daarom afgewezen.
5.18.
Bij de mondelinge behandeling heeft [eiser] het verzoek gedaan om het gehele veterinaire dossier van het paard over te leggen. Dit verzoek wordt afgewezen. Voor zover [eiser] stelt dat er iets in zou kunnen staan over de kreupelheid die hier aan de orde is, geldt dat [naam 1] dit heeft betwist en dat [eiser] dit onvoldoende heeft onderbouwd, zodat sprake is van een fishing expedition.
5.19.
Op de mondelinge behandeling is besproken dat [eiser] inmiddels ook een procedure in Duitsland is gestart tegen [bedrijf 1] , de verkoper van het paard. [gedaagde] heeft verzocht om afgifte van de stukken uit de Duitse procedure. Dit verzoek zal ook worden afgewezen, omdat zij daar onvoldoende belang bij heeft, aangezien de vorderingen van [eiser] tegen [gedaagde] worden afgewezen.
Proceskosten
5.20.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Dat geldt ook voor de proceskosten in het incident. Bij vonnis van 13 november 2024 zijn de proceskosten in het incident tot aan dat moment gecompenseerd. Bij vonnis van 16 april is de beslissing over de verdere proceskosten in het incident aangehouden tot het eindvonnis. Aangezien [gedaagde] na 13 november 2024 nog een akte in het incident heeft ingediend, zal hiervoor een halve salarispunt in rekening worden gebracht. De proceskosten van [gedaagde] worden daarmee begroot op:
- griffierecht
6.617,00
- salaris advocaat
8.755,00
(2,5 punten × € 3.502,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
totaal
15.550,00

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
6.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 15.550,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Smedes en in het openbaar uitgesproken op 24 september 2025.