ECLI:NL:RBOVE:2025:566

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 februari 2025
Publicatiedatum
3 februari 2025
Zaaknummer
08.287731.24, 08.359143.24, 08.241357.24 (ttz. gev), 08.330846.23 (tul) en 21.002656.19 (tul) (P).
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tenuitvoerlegging van gevangenisstraffen en oplegging van ISD-maatregel na diefstal en brandstichting

Op 3 februari 2025 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 31-jarige man, die zich schuldig had gemaakt aan diefstal van een bromfiets en een snorfiets, alsook aan brandstichting. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot de tenuitvoerlegging van twee eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraffen van 119 dagen en 3 weken. Daarnaast is de verdachte onderworpen aan een voorwaardelijke maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren, met een proeftijd van drie jaren. De feiten die aan de veroordeling ten grondslag liggen, zijn gepleegd in Almelo. De verdachte heeft op 2 december 2023 een bromfiets gestolen, op 3 mei 2024 een snorfiets en op 7 september 2024 brand gesticht bij een schuurdeur. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de diefstallen heeft gepleegd door middel van braak en dat hij opzettelijk brand heeft gesticht, waarbij gemeen gevaar voor goederen te duchten was. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde straffen toegewezen, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden van de voorwaardelijke straffen heeft gehouden. De rechtbank heeft de benadeelde partijen in hun vorderingen niet-ontvankelijk verklaard, omdat de schade onvoldoende was onderbouwd. De uitspraak is gedaan na een openbare terechtzitting op 20 januari 2025, waarbij de rechtbank kennis heeft genomen van de vordering van de officier van justitie en de verdediging van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummers: 08.287731.24, 08.359143.24, 08.241357.24 (ttz. gev), 08.330846.23 (tul) en 21.002656.19 (tul) (P).
Datum vonnis: 3 februari 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1993 in [geboorteplaats] ,
nu verblijvende in de [locatie] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 20 januari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. J.O.A.N. de Vries, advocaat in Utrecht, naar voren is gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van wat door de benadeelde partij [slachtoffer 1] is aangevoerd.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
  • parketnummer 08.241357.24:al dan niet samen met een ander een bromfiets heeft gestolen door middel van braak of verbreking
    ;
  • parketnummer 08.359143.24:een snorfiets heeft gestolen
    ;
  • parketnummer 08.287731.24:opzettelijk brand heeft gesticht, waardoor gevaar voor goederen is ontstaan.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
parketnummer 08.241357.24
hij op of omstreeks 2 december 2023 te Almelo
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een bromfiets (merk: Iva Lux50, kenteken [kenteken] ), in elk geval enig goed, dat/die
geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte
en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om
het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s)
zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg
te nemen bromfiets onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door
middel van braak en/of verbreking;
parketnummer 08.359143.24
hij op of omstreeks 3 mei 2024 te Almelo
een snorfiets/bromfiets (merk Marengo), in elk geval enig goed, dat/die geheel of
ten dele aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander toebehoorde
heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
parketnummer 08.287731.24
hij op of omstreeks 7 september 2024 te Almelo
opzettelijk
brand heeft gesticht
door een envelop, althans een voorwerp op/tegen (de klink van) een schuurdeur
(van een woning gelegen aan [adres 1] ) te zetten en/of die envelop, althans dat
voorwerp in aanraking te brengen met open vuur, ten gevolge waarvan die envelop,
althans dat voorwerp en/of die schuurdeur geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten de zich in die schuur en/of
de nabije omgeving bevindende goederen,
te duchten was.

3.De bewijsmotivering

3.1
Parketnummer 08.241357.24
3.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
3.1.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit omdat niet kan worden vastgesteld dat de bromfiets die door verdachte is meegenomen de bromfiets van [slachtoffer 2] was.
3.1.3
Het oordeel van de rechtbank
Vaststaande feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 2 december 2023 tussen 15:00 en 16:30 uur is de bromfiets (merk: IVA Lux50, kleur: zwart) van [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) gestolen aan de [adres 2] .
Op de bewegende beelden van een beveiligingscamera van de [supermarkt] supermarkt, gelegen aan de [adres 3] , is te zien dat op 2 december 2023 omstreeks 15:47 uur twee mannen (man 1 en man 2) samen aan komen lopen en de [supermarkt] ingaan. Omstreeks 15:54 uur loopt man 2 de [supermarkt] uit, waarna hij links afslaat en bij een zwarte bromfiets gaat staan. Na enkele minuten zwaait hij naar iemand, waarna man 1 weer in beeld komt en bij man 2 en de bromfiets gaat staan. Man 2 wijst vervolgens in de richting van de camera, waarop man 1 zijn rug naar de camera keert. Vervolgens zitten beide mannen meerdere keren aan de bromfiets. Om 16:03 uur zet man 2 zonder enige moeite het stuur van de bromfiets recht, waarna hij de bromfiets van de standaard haalt en, vergezeld door man 1, met de bromfiets aan de hand wegloopt. Man 2 wordt door verbalisanten herkend als verdachte.
Op 12 december 2023 wordt de bromfiets van [slachtoffer 2] in Hengelo aangetroffen. Op de bromfiets is naast het originele contactslot een nieuw contactslot gemonteerd.
Overwegingen
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat verdachte binnen het tijdsbestek waarin de diefstal van de zwarte bromfiets van [slachtoffer 2] heeft plaatsgevonden, aanwezig was op de locatie waar die bromfiets is gestolen. De rechtbank stelt ook vast dat verdachte op precies die locatie een daar geparkeerde zwarte bromfiets heeft meegenomen, nadat hij meermalen aan die bromfiets heeft gezeten, terwijl hij zich van de camera afwendt. Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van deze gedragingen, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een voltooide diefstal van de bromfiets van [slachtoffer 2] . De rechtbank acht het door de raadsvrouw van verdachte geschetste alternatieve scenario dat de bromfiets die verdachte heeft meegenomen een door hem geleende bromfiets betreft en niet de bromfiets van [slachtoffer 2] , onaannemelijk. Verdachte heeft zelf geen handen en voeten gegeven aan dit scenario en ook overigens ontbreekt iedere vorm van onderbouwing. De rechtbank kan dan ook niet anders dan concluderen dat het verdachte is geweest die de bromfiets van [slachtoffer 2] heeft gestolen. Gelet op de omstandigheid dat de bromfiets van [slachtoffer 2] is aangetroffen, voorzien van een nieuw contactslot, is de rechtbank van oordeel dat verdachte de bromfiets door middel van verbreking heeft gestolen.
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat om vast te kunnen stellen dat er bij de diefstal van de bromfiets, sprake was van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en een of meer anderen. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het medeplegen.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan.
3.2
Parketnummer 08.359143.24
3.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
3.2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadvrouw heeft vrijspraak bepleit omdat de herkenningen van verdachte door de verbalisanten onvoldoende betrouwbaar zijn om voor het bewijs te gebruiken. De herkenningen zijn gebaseerd op onduidelijke, wazige beelden en herkenningen aan de hand van overeenkomst in kleding hebben onvoldoende bewijskracht. De herkenning door verbalisant [verbalisant 1] is daarnaast onbetrouwbaar omdat deze is beïnvloed door de beschuldigingen van aangever en omdat het onduidelijk is in hoeverre deze verbalisant eerder contact heeft gehad met verdachte en hoe frequent.
3.2.3
Het oordeel van de rechtbank
De betrouwbaarheid van de herkenningen
De rechtbank stelt voorop dat behoedzaamheid geboden is bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van een herkenning in het kader van het bewijs. Dit geldt te meer als een herkenning van doorslaggevend belang is om de betrokkenheid van een verdachte bij het hem ten laste gelegde aan te tonen. Het komt bij de beoordeling van het bewijs aan op een toetsing van de betrouwbaarheid van de door de verbalisant(en) gedane herkenning op basis van foto’s en/of beelden, mede in het licht van de overige omstandigheden, om al dan niet tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van een herkenning acht de rechtbank de volgende elementen van belang. In de eerste plaats moet worden beoordeeld of de camerabeelden of ‘stills’ daarvan voldoende duidelijk en helder zijn om een gezichtsherkenning op te kunnen baseren. Hierbij is van belang wat de mate van kwaliteit van de beelden is en in hoeverre hierop voldoende duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken zichtbaar zijn. Het tweede beoordelingselement staat daarmee in nauw verband, namelijk hoe goed de herkenner de verdachte kent. Hoe beter men verdachte (visueel) kent, hoe minder visuele informatie nodig is voor een betrouwbare herkenning. Verder zijn de aard en frequentie van het contact en het tijdverloop sinds de ontmoeting(en) van belang. Een derde beoordelingselement is het aantal in aanmerking komende herkenningen, die onafhankelijk van elkaar zijn gedaan. Hoe meer dat er zijn, hoe hoger de bewijskracht van de herkenning. Ten slotte dient de rechtbank te bekijken of er feiten en omstandigheden zijn die een herkenning mogelijk zouden kunnen falsificeren of onbetrouwbaar zouden (kunnen) maken.
Met inachtneming van het voorgaande overweegt de rechtbank het volgende.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de camerabeelden en ‘stills’ daarvan die zich in het dossier bevinden van voldoende kwaliteit en voldoende duidelijk om als basis voor een herkenning te dienen. Het betreft beelden waarop niet alleen het gezicht van de persoon die door de verbalisanten wordt herkend als verdachte, duidelijk in beeld is, maar ook zijn lichaamshouding, postuur en kleding. De rechtbank overweegt verder dat verdachte door twee verbalisanten afzonderlijk is herkend. Beide verbalisanten hebben inzichtelijk gemotiveerd hoe zij tot herkenning van verdachte zijn gekomen. Zij herkennen verdachte op basis van uiterlijke kenmerken zoals het kapsel (“inhammen van zijn haargrens”/ “terugtrekkende haargrens”), gezicht (“ingevallen”) en postuur. Verbalisant [verbalisant 1] relateert verder dat het vest van de man op de beelden (met nummer 78 op de mouw) overeenkomt met het vest dat verdachte droeg op de ochtend nadat het tenlastegelegde had plaatsgevonden. De rechtbank merkt daarbij op dat verdachte op dat moment in dezelfde straat was als waar het tenlastegelegde had plaatsgevonden. De rechtbank acht de herkenningen van voornoemde verbalisanten specifiek en onderscheidend. In het verlengde hiervan overweegt de rechtbank dat een van de verbalisanten die verdachte heeft herkend – [verbalisant 2] – verdachte in het kader van zijn functie veelvuldig en recent nog heeft gezien. Van feiten of omstandigheden die de herkenningen zouden kunnen falsificeren of onbetrouwbaar zouden kunnen maken, is de rechtbank niet gebleken. Tegen deze achtergrond is de rechtbank van oordeel dat de herkenningen door de hierboven genoemde verbalisanten betrouwbaar zijn. De rechtbank zal die herkenningen dan ook betrekken in het bewijs. Het verweer van de verdediging wordt verworpen.
Vaststaande feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
In de nacht van 3 mei 2024 is de snorfiets van het merk Marengo van [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3] ) gestolen. De snorfiets stond voor de woning van [slachtoffer 3] in [plaats] .
Op bewegende beelden van de deurbelcamera van [slachtoffer 3] is te zien dat verdachte op de snorfiets gaat zitten, vervolgens weer afstapt, de snorfiets vasthoudt en een handeling aan de voorkant van de snorfiets verricht. Daarna komt de snorfiets in beweging en loopt verdachte met de snorfiets de straat op.
Conclusie
De rechtbank acht op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan.
3.3
Parketnummer 08.287731.24
3.3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
3.3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit. Door haar is aangevoerd dat verdachte geen opzet had op het stichten van brand, ook niet in voorwaardelijke zin. Verder was er geen gemeen gevaar voor goederen te duchten van de brand.
3.3.3
Het oordeel van de rechtbank
Vaststaande feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van de inhoud van het dossier en de behandeling ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
In de nacht van 7 september 2024 belde getuige [getuige] de politie over een schuurdeur die in brand had gestaan aan [adres 1] . Deze schuurdeur bevindt zich in een onderdoorgang van appartementen/woningen.
Die nacht om 02:17 uur loopt verdachte uit de voordeur van [adres 4] . Hij loopt vervolgens met een voorwerp in zijn hand naar de onderdoorgang. Verdachte loopt even later terug naar [adres 4] en gaat naar binnen.
Vervolgens is er een lichtschijnsel te zien in het glas van de voordeur. Dit lichtschijnsel wisselt van omvang – het wordt verschillende keren groter en sterker en vervolgens weer wat kleiner – en beweegt. Het lichtschijnsel is gedurende ongeveer twee minuten te zien. Ook de muur onder de onderdoorgang licht gedurende deze twee minuten verschillende keren op.
De schuurdeur van [adres 1] had brandschade. Er was bij deze schuurdeur in juli 2024 ook brand geweest. Na de brandmelding van 7 september 2024 was er nieuwe brandschade aanwezig. Ook lagen er nieuwe asresten voor de schuurdeur. Getuige [getuige] heeft op het midden van de schuurdeur een 20 centimeter hoge vlam gezien.
Overwegingen
De rechtbank concludeert uit het voorgaande dat verdachte in de nacht van 7 september 2024 brand heeft gesticht bij de schuurdeur van [adres 1] . Verdachte is vervolgens weggelopen en heeft de brand ongecontroleerd laten branden. De brand heeft ongeveer twee minuten heeft geduurd.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte opzet had op de brandstichting. Op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van de brand (de duur en omvang) en het gedrag van verdachte (het weglopen bij en ongecontroleerd laten branden van de brand) is de rechtbank van oordeel dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan dan dat verdachte opzet heeft gehad op het stichten van brand. Contra-indicaties voor het aannemen van opzet op het stichten van brand zijn naar het oordeel van de rechtbank niet aanwezig, ondanks het door verdachte geschetste, alternatieve scenario. Dit scenario komt erop neer dat bij het aansteken van een sigaret per ongeluk ook een envelop die verdachte wilde posten, vlam vatte, waarna hij deze envelop op de grond gooide. Volgens verdachte doofde het vuur bij de envelop vervolgens zo uit en heeft de vlam de schuurdeur van [adres 1] niet bereikt. Dit scenario schuift de rechtbank als ongeloofwaardig terzijde, gelet op het volgende. De verklaring van verdachte dat de vlam zo uitdoofde en de schuurdeur niet heeft bereikt, wordt weerlegd door de inhoud van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen. Verdachte heeft over het verloop van de brand en zijn handelen in reactie daarop bovendien wisselend en inconsistent verklaard. Voorts was de brand, gelet op zijn uiterlijke verschijningsvorm, van een andere en aanzienlijk grotere orde dan slechts een kortdurende brandende envelop. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte opzet had op de brandstichting.
Gelet op de duur en omvang van de brand is de rechtbank van oordeel dat bij de brandstichting gemeen gevaar voor goederen te duchten was. De rechtbank stelt voorop dat de stelling van de verdediging dat de schuurdeur brandwerend was, op geen enkele wijze is onderbouwd. Of de schuurdeur in enige mate brandwerend dan wel brandvertragend was, doet in deze zaak bovendien niet ter zake, omdat de rechtbank heeft vastgesteld dat de schuurdeur, op 7 september 2024, daadwerkelijk vlam heeft gevat. Het is een feit van algemene bekendheid dat vuur onvoorspelbaar is en zich snel kan verspreiden. Dit maakt naar het oordeel van de rechtbank dat er tijdens de brandstichting naar algemene ervaringsregels sprake was van een voorzienbaar gemeen gevaar voor de goederen in de schuur.
Conclusie
De rechtbank acht op het grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten onder de parketnummers 08.241357.24, 08.359143.24 en 08.287731.24 heeft begaan, met dien verstande dat:
parketnummer 08.241357.24
hij op 2 december 2023 te Almelo een bromfiets (merk: Iva Lux50, kenteken [kenteken] ), die
aan [slachtoffer 2] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen bromfiets onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
parketnummer 08.359143.24
hij op 3 mei 2024 te Almelo een snorfiets (merk Marengo), die aan [slachtoffer 3] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
parketnummer 08.287731.24
hij op 7 september 2024 te Almelo opzettelijk brand heeft gesticht door een voorwerp tegen een schuurdeur (van een woning gelegen aan [adres 1] ) te zetten en dat voorwerp in aanraking te brengen met open vuur, ten gevolge waarvan dat voorwerp en die schuurdeur geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten de zich in die schuur bevindende goederen te duchten was.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 157, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
parketnummer 08.241357.24
het misdrijf:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
parketnummer 08.359143.24
het misdrijf:
diefstal;
parketnummer 08.287731.24
het misdrijf:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van twee jaren voorwaardelijk wordt opgelegd, met een proeftijd van drie jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om, bij bewezenverklaring van brandstichting, te volstaan met een gevangenisstraf van drie maanden. Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring van alle feiten komt, heeft de raadsvrouw verzocht te volstaan met de oplegging van een gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van de tijd die door verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een diefstal van een bromfiets en een diefstal van een snorfiets. Diefstal is een ergerlijk strafbaar feit dat veel schade, overlast en hinder veroorzaakt voor de eigenaren van de voertuigen. Verdachte heeft er met zijn handelen blijk van gegeven geen respect te hebben voor andermans eigendommen en heeft enkel gedacht aan zijn eigen financiële gewin.
Verdachte heeft daarnaast opzettelijk brand gesticht bij een schuurdeur, waarbij schade is ontstaan aan de schuurdeur en waarbij het risico bestond dat de brand zou overslaan naar de goederen die zich in de schuur bevonden. Brandstichting is een gevaarlijk feit en verdachte heeft er met zijn handelen voor gezorgd dat de bewoners van de omringende woningen zich onveilig voelen, te meer omdat het niet de eerste keer was dat er bij deze schuurdeur en in deze buurt brand werd gesticht.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van verdachte van 12 november 2024. Hieruit blijkt dat verdachte meerdere keren onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Verdachte is op 25 september 2024 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden vanwege verschillende vermogensdelicten en brandstichtingen. Deze veroordeling heeft plaatsgevonden na het plegen van het strafbare feit in de onderhavige strafzaak. Artikel 63 Sr is daarom van toepassing.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van de over verdachte opgemaakte rapporten van Reclassering Nederland (hierna: de reclassering) van 31 december 2024 en 3 januari 2025. Hieruit blijkt dat bij verdachte sprake is van een langdurig, uitgebreid en hardnekkig delictpatroon, dat zich kenmerkt in uiteenlopende delictplegingen. Verdachte staat bekend als stelselmatige dader en wordt besproken in het veelplegersoverleg van het Zorg- en Veiligheidshuis Twente. Er is sprake van een hardnekkige drugsverslaving, een pro-criminele houding en een beperkt probleembesef. Er zijn meerdere ambulante en klinische hulpverleningstrajecten ingezet en verdachte heeft van 2019 tot 2021 een ISD-maatregel doorlopen. Dit alles heeft tot op heden echter niet geleid tot het gewenste resultaat: het terugdringen van de kans op recidive. Verdachte haakte telkens voortijdig af, weigerde (klinische) zorg en recidiveerde in delictgedrag. De reclassering adviseert om bij een veroordeling een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen.
In het advies van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie van
25 september 2024 wordt geconcludeerd dat er geen contra-indicaties zijn voor oplegging van een ISD-maatregel.
De straf of maatregel
De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan alle voorwaarden die artikel 38m Sr aan het opleggen van een ISD-maatregel stelt. De bewezenverklaarde feiten zijn feiten waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Ook is verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan de onderhavige feiten ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf. De onderhavige feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen. Gelet op het hoge recidiverisico en het uitgebreide strafblad van verdachte moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan. De veiligheid van personen of goederen eist het opleggen van de maatregel.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat ook is voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag worden opgemaakt voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit.
Ondanks dat verdachte voldoet aan alle voorwaarden voor oplegging van de ISD-maatregel, is de rechtbank, met de officier van justitie, van oordeel dat het onvoorwaardelijk opleggen van deze maatregel op dit moment niet opportuun is. De reden hiervoor is dat verdachte vanwege zijn recente veroordeling van 25 september 2024, welke veroordeling inmiddels onherroepelijk is, reeds twee jaar in detentie zal verblijven. De maatschappij wordt dus al voor langere tijd beveiligd tegen het handelen van verdachte. De rechtbank zal de ISD-maatregel daarom voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van drie jaren, waardoor verdachte na zijn invrijheidsstelling een stevige stok achter de deur heeft om geen nieuwe strafbare feiten te plegen.
De rechtbank legt de ISD-maatregel voorwaardelijk op voor de duur van twee jaren. De rechtbank ziet geen aanleiding om op grond van artikel 38n, tweede lid Sr rekening te houden met de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De voorlopige hechtenis
De rechtbank zal het bevel tot voorlopige hechtenis conform artikel 72, derde lid van het Wetboek van Strafvordering opheffen.

7.De schade van benadeelden

7.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
Parketnummer 08.241357.24
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 2.200,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. Ter vergoeding van materiële schade wordt een bedrag van € 1.000,00 gevorderd en ter vergoeding van immateriële schade een bedrag van € 1.200,00.
Parketnummer 08.287731.24
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces.
De benadeelde partij heeft in het voegingsformulier geen schadebedrag opgegeven.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
Parketnummer 08.241357.24, [slachtoffer 2]
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering nauwelijks is onderbouwd en heeft de rechtbank verzocht om bij het bepalen van de hoogte van de te vergoeden schade gebruik te maken van haar schattingsbevoegdheid en de materiële schade op € 500,00 te schatten. De benadeelde partij moet voor het meer of anders gevorderde niet-ontvankelijk worden verklaard.
Parketnummer 08.287731.24, [slachtoffer 1]
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat er geen schade is opgevoerd.
7.3
Het standpunt van de verdediging
Parketnummer 08.241357.24, [slachtoffer 2]
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd. De omvang van de geleden materiële schade is niet te schatten, omdat onduidelijk is hoe oud de bromfiets is.
Parketnummer 08.287731.24, [slachtoffer 1]
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Parketnummer 08.241357.24, [slachtoffer 2]
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade stelt de rechtbank ambtshalve vast dat dit geen immateriële schade betreft zoals bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW), maar dat het gaat om kosten voor een vervangend vervoermiddel, wat moet worden beschouwd als een vorm van vermogensschade. De rechtbank zal deze schadepost dan ook als gevorderde materiële schade beoordelen.
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schade is echter onvoldoende komen vast te staan, omdat de gestelde schade onvoldoende is onderbouwd, terwijl door of namens verdachte de omvang ervan gemotiveerd is betwist. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadepost alsnog nader te onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal de benadeelde partij die gelegenheid niet bieden. De rechtbank zal geen gebruikmaken van de bevoegdheid de schade te schatten, omdat er onvoldoende aanknopingspunten in het dossier aanwezig zijn om een schatting op te baseren.
De rechtbank zal de benadeelde partij daarom in de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Parketnummer 08.287731.24, [slachtoffer 1]
Nu de benadeelde partij geen schadebedrag op het voegingsformulier heeft opgevoerd, kan de benadeelde partij in de vordering niet worden ontvangen.

8.De vorderingen tenuitvoerlegging

8.1
Parketnummer 08.330846.23
8.1.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 12 juni 2024 van de politierechter van deze rechtbank is de verdachte veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen waarvan 119 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 27 juni 2024.
8.1.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
8.1.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen, zodat verdachte na zijn invrijheidstelling een duidelijk kader met toezicht en regels heeft in de vorm van bijzondere voorwaarden. Subsidiair heeft zij verzocht de bijzondere voorwaarden te wijzigen door als voorwaarde toe te voegen dat verdachte zinvolle dagbesteding volgt, zodat dit na de invrijheidstelling van verdachte een minder vrijblijvend karakter heeft.
8.1.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de vordering toewijzen nu verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. Het is gebleken dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan het plegen van een nieuwe strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
8.2
Parketnummer 21.002656.19
8.2.1
Arrest waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij arrest van 16 juni 2021 van gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is de verdachte veroordeeld voor zover van belang tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 weken met een proeftijd van 3 jaren. De proeftijd is ingegaan op 1 juli 2021.
8.2.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
8.2.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
8.2.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de vordering toewijzen nu verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. Het is gebleken dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan het plegen van nieuwe strafbare feiten heeft schuldig gemaakt.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 38n en 38p Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
parketnummer 08.241357.24, het misdrijf, diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
parketnummer 08.359143.24, het misdrijf: diefstal;
parketnummer 08.287731.24, het misdrijf: opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
maatregel
- legt aan verdachte op de maatregel tot
plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2(
twee) jaren;
- bepaalt dat deze maatregel
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
schadevergoeding
parketnummer 08.241357.24
-bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen;
parketnummer 08.287731.24
-bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen;
tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf met parketnummer 08.330846.23
- beveelt de
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 12 juni 2024 voorwaardelijk opgelegde
gevangenisstrafvoor de duur van
119 (honderd negentien) dagen;
tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf met parketnummer 21.002656.19
- beveelt de
tenuitvoerleggingvan de bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 16 juni 2021 voorwaardelijk opgelegde
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) weken;
opheffing bevel voorlopige hechtenis (parketnummer 08.287731.24)
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.P. Heisterkamp, voorzitter, mr. P.M.F. Schreurs en
mr. R.A. Hebly, rechters, in tegenwoordigheid van S. Wongsokerto, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 3 februari 2025.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Parketnummer 08.241357.24
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2023556655. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [aangeefster] , en de daarbij gevoegde bijlage, pagina’s 6 en 8, voor zover inhoudend als de verklaring van aangeefster, zakelijk weergegeven:
[aangeefster] deed aangifte namens [slachtoffer 2] .
De scooter van mijn vader is gestolen toen ik hem mee had naar het werk.
Ik werk bij [bedrijf] op de [adres 2] . Hij stond voor de [bedrijf] precies.
Het is gebeurd op 2 december
[de rechtbank leest 2 december 2023]. En ik denk tussen 15:00-16:30.
- Goederenbijlage
Voertuig: Bromfiets (Bromscooter)
Merk/type: Iva Lux50
kenteken: [kenteken]
2.
Het proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 11 en 12, voor zover inhoudend als relaas van de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , zakelijk weergegeven:
Op 12 december 2023, waren wij, verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 3] , belast met het uitkijken van camerabeelden. Wij hebben de beelden bekeken naar aanleiding van een diefstal. De beelden zijn van de beveiliging camera's van de [supermarkt] supermarkt gelegen aan de [adres 3] .
Wij zagen dat de beelden van 2 december 2023 zijn.
Wij zagen op de beelden twee mannen omstreeks 15.47 uur de supermarkt [supermarkt] gelegen aan de [adres 3] inliepen. Wij zagen dat zij bij elkaar hoorden omdat zij tegelijk naar binnen liepen en in de supermarkt naar dezelfde artikelen keken en achter elkaar aan liepen.
Ik, verbalisant [verbalisant 3] , herken man 2 direct als zijnde [verdachte] . Ik herken [verdachte] aan zijn houding, postuur, kleding en gezicht. [verdachte] is in november 2023 in het bij zijn van mij aangehouden ter zake heling c.q. diefstal. Toen heb ik hem ook voor het laatst gezien en had hij dezelfde jas aan. Zijn gezicht kwam overeen met hoe ik in november 2023 zag. Dit geld ook voor zijn postuur en houding.
Man 2 rekende zijn producten af en liep omstreeks 15.54 uur, de winkel uit. Wij zagen dat man 2 vervolgens links van uitgang/ingang in de richting van een zwarte bromfiets liep. Wij zagen dat man 2 bij de bromfiets wachtte. Vervolgens zagen wij na enkele minuten dat man 2 naar iemand zwaaide. Kort hierna omstreeks 15.58 uur, man 1 weer in beeld kwam. Wij zagen dat man 1 naar man 2 liep.
Wij zagen dat man 1 en 2 vervolgens bij elkaar stonden. Man 2 zette zijn rugzak op de bromfiets. Het viel ons op dat man naar de camera wees en vervolgens man 1 zijn rug keerde in de richting van de camera. Man 1 en man 2 bleven nog een tijdje staan bij de bromfiets. Daarbij zaten man 1 en 2 meerdere keren aan de bromfiets. Om 16.03 uur zette man 2 het stuur van de bromfiets recht. Vervolgens haalde man 2 de bromfiets van de standaard af en liep samen met man 1 en met de bromfiets aan de hand weg.
3.
Het proces-verbaal van herkenning door een opsporingsambtenaar [verbalisant 5] , pagina’s 19-20, voor zover inhoudend als het relaas van de verbalisant, zakelijk weergegeven:
De persoon op foto 1 herken ik als:
[verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1993 in [geboorteplaats] en wonende aan [adres 4] .
Grondslag herkenning
Ik ken hem vanuit mijn werkzaamheden als politieagent te Almelo. Ik ben de persoon meerdere keren tegengekomen tijdens mijn werkzaamheden. Ook heb ik hem meerdere keren gesproken. Ik herkende hem aan het totaalbeeld van zijn kenmerken. Ik herkende hem aan zijn kleding, postuur, huidskleur, gezichtsvorm en gezichtsbeharing. Aan zijn herkenning droegen de volgende specifieke kenmerken bij: Zijn gezichtsbeharing is opvallend. Verdachte heeft donkere gezichtsbeharing en vrij hoog op zijn wangen. Ik herkende hem onmiddellijk toen ik de foto zag. Over zijn (mogelijke) identiteit was mij door anderen geen informatie verstrekt. Ik droeg geen voorkennis van de zaak waarin herkenning van de persoon werd gevraagd.
4.
Het proces-verbaal van herkenning door een opsporingsambtenaar [verbalisant 6] , pagina’s 24-25, voor zover inhoudend als het relaas van de verbalisant, zakelijk weergegeven:
De persoon op foto 1 herken ik als:
[verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1993 in [geboorteplaats] en wonende aan [adres 4] .
Grondslag herkenning
Ik ken hem vanuit mijn werkzaamheden als politieagent in Almelo, gemeente Almelo.
Tijdens mijn politieagent in Almelo heb ik [verdachte] veelvuldig gezien en gesproken. Dit was tijdens staande en / of aanhoudingen. Ik herkende hem aan het totaalbeeld van zijn kenmerken. Ik herkende [verdachte] aan zijn postuur, zijn huidskleur, de vorm van zijn gezicht en zijn houding.
Aan zijn herkenning droegen de volgende specifieke kenmerken bij:
De vorm van zijn gezicht, de stond van zijn mond en de gezichtsbeharing.
Ik heb de bewegende beelden waarop de diefstal te zien was ook gezien en ik herkende verdachte [verdachte] direct bij het zien van de diefstal. Ook de tweede persoon die voorbij kwam lopen en bij verdachte [verdachte] kwam staan herkende ik.
Ik herkende hem onmiddellijk toen ik de foto zag. Over zijn (mogelijke) identiteit
was mij door anderen geen informatie verstrekt.
Ik droeg geen voorkennis van de zaak waarin herkenning van de persoon werd gevraagd.
5.
Het (aanvullend) proces-verbaal van bevindingen PL0600-2023556655-8, opgemaakt door [verbalisant 7] , hoofdagent en gesloten op 21 december 2023, voor zover inhoudend, op pagina 1 van 2, als relaas van de verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op 21 december 2023 heb ik een nader onderzoek ingesteld naar de bromfiets door mij aangetroffen aan de [adres 5] op 12 december 2023. Ik zag dat er naast het originele contactslot een nieuw contactslot was gemonteerd.
Voertuig: Bromfiets (Bromscooter)
Merk/type: Iva Lux50
kenteken: [kenteken]
parketnummer 08.359143.24
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2024201659. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] , pagina 6, voor zover inhoudend als de verklaring van aangever, zakelijk weergegeven:
Mijn scooter is vannacht voor de deur weg gestolen.
2.
Het proces-verbaal van aanvullend verhoor aangever [slachtoffer 3] , pagina’s 11 en 12, voor zover inhoudend als de verklaring van aangever, zakelijk weergegeven:
Mijn bromfiets stond voor mijn woning. Ik woon aan de [adres 6] . De snorfiets stond op slot. De snorfiets stond op stuurslot en op normaal slot. Ik heb een camera aan de voorkant van mijn woning hangen. Dit is een ringdeurbel. De camera stond gericht op de snorfiets. Op de beelden zag ik dat er op vrijdag 3 mei 2024 omstreeks 02.10 uur
een persoon in beeld kwam. Ik zag dat de man een grijs vest droeg. Ik zag dat er 78 op de rechtermouw stond.
3.
Het proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 17 en 18, voor zover inhoudend als relaas van de verbalisant, zakelijk weergegeven:
Ik, verbalisant [verbalisant 7] , was op 6 mei 2024 belast met het opsporingsonderzoek naar de diefstal van een snorfiets gepleegd in de nacht van 2 mei 2024 op 3 mei 2024 aan
de [adres 6] . In dit onderzoek zijn de camerabeelden ter beschikking gesteld door aangever die door mij zijn bekeken en waarvan ik mijn bevindingen in dit proces-verbaal heb beschreven.
Bevindingen uitkijken beelden:
Ik bekeek de ter beschikking gestelde camerabeelden.
Bestand: [bestandsnaam 1]
Ik zag linksboven in beeld 'ring' staan. Ik zag rechtsonder in beeld
03/05/202402:08:59CEST
Ik zag rechts in beeld een deur. Ik zag links onder in beeld een zwart voertuig staan.
02:09:01: Ik zag links onderin in beeld een rechterarm in beeld. Ik zag dat op de rechter mouw, boven de ellenboog het getal zeven (7) staan. Ik zag dat de persoon een vest of een jas aanhad met een capuchon. Ik zag dat er op de rug een symbool.
02:09:0: Ik zag dat de persoon handelingen doet bij de snorfiets. Ik zag dat de persoon op de snorfiets ging zitten.
02:09:33: Ik zag dat de persoon weer van de snorfiets afstapt.
Bestand: [bestandsnaam 2]
Ik zag rechts in beeld een deur. Ik zag links onder in beeld een zwart voertuig staan.
03/05/2024 02:12:46 CEST: Ik zag een persoon vanuit links onder in beeld komen. Ik
zag dat de persoon een capuchon over zijn hoofd droeg. Ik zag dat de persoon met zijn
rechterhand de snorfiets vasthield. Ik zag dat er een zeven (7) op de rechtermouw stond.
02:13:05 Ik zag dat de persoon handeling deed aan de voorkant van de snorfiets. Ik zag dat de snorfiets in beweging kwam.
02:13:16: Ik zag de persoon de snorfiets draaide met de voorkant richting de weg. Ik
zag dat de persoon met snorfiets de straat opliep. Ik zag dat de persoon links
uitbeeld liep.
4.
Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 31, voor zover inhoudend als het relaas van
[verbalisant 1] , zakelijk weergegeven:
Ik herken [verdachte] als de persoon, die op de camerabeelden stonden van aangever [slachtoffer 3] , terwijl hij de scooter stal in de nacht van 2 op 3 mei 2024 aan de [adres 6] . Ik herken deze persoon aan het gezicht, aan zijn haardracht, aan zijn inhammen van zijn haargrens en aan zijn vest met nummer 78 erop.
5.
Het proces-verbaal van herkenning van opsporingsambtenaar [verbalisant 2] , pagina’s 26-27, voor zover inhoudend als het relaas van de verbalisant, zakelijk weergegeven:
De persoon en op still 1 herken ik als: [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1993 in [geboorteplaats] , wonende aan [adres 4] .
Grondslag herkenning
Ik ken hem vanuit mijn werkzaamheden als vanuit het werk op straat.
Ik ken de persoon goed. In het afgelopen jaar heb ik hem meerdere keren gezien.
Ik herkende hem aan het totaalbeeld van zijn kenmerken.
Ik herken de persoon aan zijn haardracht, postuur en flaporen.
Aan zijn herkenning droegen de volgende specifieke kenmerken bij:
Ik herken de persoon aan zijn specifieke kenmerken namelijk: terugtrekkende
haargrens, normaal postuur, flaporen en ingevallen gezicht.
Ik herkende hem onmiddellijk toen ik de still zag. Over zijn (mogelijke) identiteit
was mij door anderen geen informatie verstrekt.
Ik droeg geen voorkennis van de zaak waarin herkenning van de persoon werd gevraagd.
Parketnummer 08.287731.24
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2024422792. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] en de daarbij gevoegde fotobijlage, pagina’s 15-23, voor zover inhoudend als de verklaring van aangever, zakelijk weergegeven:
Mijn schuurdeur is op 7 september 2024 tussen 02.00 uur en 02.30 uur in brand gestoken en hierdoor geheel vernield. De gehele deur is zwartgeblakerd en stuk.
Genoemde deur bevindt zich aan de linkerzijde van het flatgebouw waar ik woon. Dit is
aan de [adres 1] . Deze schuurtjes bevinden zich onder een onderdoorgang waar auto's tussen 2 flatgebouwen door kunnen rijden. Mijn schuurdeur is 2 keer in brand gestoken. Op 13 juli 2024 heb ik aangifte gedaan van de eerste brand aan mijn schuurdeur. Op zaterdag 7 september 2024 ben ik gebeld dat er wederom brand was geweest bij de eerstgenoemde schuurdeur. Uw collega die mij belde, heeft mij een foto gestuurd van de schade aan mijn schuurdeur. U vroeg mij vanochtend toen u mij belde, goed naar de foto van 7 september en 13 juli 2024 te kijken. Ik zag dat er enige verschillen in de beide foto’s van de deur zitten als je ze naast elkaar legt. Ik zag dat er op de foto van 7 september 2024 asresten op de grond rechts voor de schuurdeur liggen. Ik had 13 juli alle asresten weggeveegd dus dit zijn nieuwe brand/ asresten.
2.
De eigen waarneming van de rechtbank ter terechtzitting op 20 januari 2025, van camerabeelden, te weten:
Bestand 1 ( [bestandsnaam 3] )
Bij aanvang van het bekijken van het beeldenbestand zijn links boven de datum 2024-09-07 en het tijdstip 02:14:34 zichtbaar. De rechtbank ziet [adres 1] .
Op 2024-09-07 is om 02:17:27 te zien dat de voordeur van een woning aan de rechterzijde van [adres 1] wordt geopend. Er komt een persoon naar buiten. De persoon houdt een voorwerp in zijn handen en loopt rechtsaf de straat in, in de richting van een onderdoorgang.
Bestand 2 ( [bestandsnaam 4] )
Bij aanvang van het bekijken van het beeldenbestand zijn links boven de datum 2024-09-07 en het tijdstip 02:17:35 zichtbaar. In beeld is [adres 1] . De rechtbank ziet dat de persoon onder de onderdoorgang is en daar even uit beeld verdwijnt. Vervolgens komt de persoon weer in beeld, met in zijn linkerhand een voorwerp dat oplicht, en loopt de persoon terug naar de woning waar hij eerder naar buiten was gekomen. De persoon gaat naar binnen en doet de voordeur dicht. In het glas van de voordeur is vervolgens een lichtschijnsel te zien. Dit lichtschijnsel wisselt van omvang – het wordt meerdere keren groter en sterker en vervolgens weer wat kleiner – en beweegt. Het lichtschijnsel is gedurende ongeveer twee minuten te zien. Ook de muur onder de onderdoorgang licht gedurende deze twee minuten verschillende keren op.
3.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] van 9 september 2024, pagina’s 26-27, voor zover inhoudend, zakelijk weergegeven:
Op 9 september 2024 omstreeks 14.45 uur was ik, [verbalisant 8] , werkzaam als rechercheur bij
de basisteam recherche te Almelo. Op verzoek van de coördinator nam ik contact op met
de melder van de brand in dit proces. Ik heb gebeld met melder [getuige] om een
getuigenverklaring op te nemen naar aanleiding van de door hem op 7 september 2024 om
2.24
uur gedane melding betreffende brand.
[getuige] verklaarde dat hij op 7 september 2024 omstreeks 2.24 uur de brand
uit zijn slaapkamerraam had gezien. Op het midden van de deur was een 20
centimeter hoge vlam.
4.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 20 januari 2025, voor zover inhoudende al de verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Op 7 september 2024 verbleef ik in de woning van mijn stiefvader aan [adres 4] . Ik herken mijzelf als de persoon die te zien is op de beelden die op de zitting zijn getoond.