6.3De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een diefstal van een bromfiets en een diefstal van een snorfiets. Diefstal is een ergerlijk strafbaar feit dat veel schade, overlast en hinder veroorzaakt voor de eigenaren van de voertuigen. Verdachte heeft er met zijn handelen blijk van gegeven geen respect te hebben voor andermans eigendommen en heeft enkel gedacht aan zijn eigen financiële gewin.
Verdachte heeft daarnaast opzettelijk brand gesticht bij een schuurdeur, waarbij schade is ontstaan aan de schuurdeur en waarbij het risico bestond dat de brand zou overslaan naar de goederen die zich in de schuur bevonden. Brandstichting is een gevaarlijk feit en verdachte heeft er met zijn handelen voor gezorgd dat de bewoners van de omringende woningen zich onveilig voelen, te meer omdat het niet de eerste keer was dat er bij deze schuurdeur en in deze buurt brand werd gesticht.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van verdachte van 12 november 2024. Hieruit blijkt dat verdachte meerdere keren onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Verdachte is op 25 september 2024 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden vanwege verschillende vermogensdelicten en brandstichtingen. Deze veroordeling heeft plaatsgevonden na het plegen van het strafbare feit in de onderhavige strafzaak. Artikel 63 Sr is daarom van toepassing.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van de over verdachte opgemaakte rapporten van Reclassering Nederland (hierna: de reclassering) van 31 december 2024 en 3 januari 2025. Hieruit blijkt dat bij verdachte sprake is van een langdurig, uitgebreid en hardnekkig delictpatroon, dat zich kenmerkt in uiteenlopende delictplegingen. Verdachte staat bekend als stelselmatige dader en wordt besproken in het veelplegersoverleg van het Zorg- en Veiligheidshuis Twente. Er is sprake van een hardnekkige drugsverslaving, een pro-criminele houding en een beperkt probleembesef. Er zijn meerdere ambulante en klinische hulpverleningstrajecten ingezet en verdachte heeft van 2019 tot 2021 een ISD-maatregel doorlopen. Dit alles heeft tot op heden echter niet geleid tot het gewenste resultaat: het terugdringen van de kans op recidive. Verdachte haakte telkens voortijdig af, weigerde (klinische) zorg en recidiveerde in delictgedrag. De reclassering adviseert om bij een veroordeling een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen.
In het advies van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie van
25 september 2024 wordt geconcludeerd dat er geen contra-indicaties zijn voor oplegging van een ISD-maatregel.
De straf of maatregel
De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan alle voorwaarden die artikel 38m Sr aan het opleggen van een ISD-maatregel stelt. De bewezenverklaarde feiten zijn feiten waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Ook is verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan de onderhavige feiten ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf. De onderhavige feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen. Gelet op het hoge recidiverisico en het uitgebreide strafblad van verdachte moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan. De veiligheid van personen of goederen eist het opleggen van de maatregel.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat ook is voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag worden opgemaakt voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit.
Ondanks dat verdachte voldoet aan alle voorwaarden voor oplegging van de ISD-maatregel, is de rechtbank, met de officier van justitie, van oordeel dat het onvoorwaardelijk opleggen van deze maatregel op dit moment niet opportuun is. De reden hiervoor is dat verdachte vanwege zijn recente veroordeling van 25 september 2024, welke veroordeling inmiddels onherroepelijk is, reeds twee jaar in detentie zal verblijven. De maatschappij wordt dus al voor langere tijd beveiligd tegen het handelen van verdachte. De rechtbank zal de ISD-maatregel daarom voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van drie jaren, waardoor verdachte na zijn invrijheidsstelling een stevige stok achter de deur heeft om geen nieuwe strafbare feiten te plegen.
De rechtbank legt de ISD-maatregel voorwaardelijk op voor de duur van twee jaren. De rechtbank ziet geen aanleiding om op grond van artikel 38n, tweede lid Sr rekening te houden met de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De voorlopige hechtenis
De rechtbank zal het bevel tot voorlopige hechtenis conform artikel 72, derde lid van het Wetboek van Strafvordering opheffen.