ECLI:NL:RBOVE:2025:565

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 januari 2025
Publicatiedatum
3 februari 2025
Zaaknummer
11314227 BH VERZ 24-6294
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S.J.S. Groeneveld - Koekkoek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugbetaling van btw door Stadsbank Oost Nederland B.V. aan cliënten zonder bijzondere bijstand voor bewindvoerderskosten

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, op 30 januari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen de belastingdienst en Stadsbank Oost Nederland B.V. (hierna: SON) over de terugbetaling van btw. De belastingdienst heeft SON met terugwerkende kracht vanaf 1 juli 2020 vrijgesteld van btw-afdracht voor diensten gerelateerd aan beschermingsbewind. SON heeft echter tot halverwege 2023 btw doorbelast aan haar cliënten, maar heeft deze over 2023 teruggestort. De centrale vraag in deze procedure is of SON verplicht is om de eerder doorbelaste btw aan cliënten terug te betalen, specifiek aan die cliënten die geen recht hebben op bijzondere bijstand voor bewindvoerderskosten.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de btw die door SON is doorbelast aan cliënten in de periode van 1 juli 2020 tot en met 31 december 2022 onverschuldigd is betaald, omdat SON achteraf niet btw-plichtig bleek te zijn. De rechter oordeelt dat de cliënten recht hebben op terugbetaling van deze btw, ongeacht de fiscale positie van SON of de gevolgen voor de cliënten. De kantonrechter heeft SON opgedragen om uiterlijk voor 1 oktober 2025 de btw terug te betalen aan de rechthebbenden en een overzicht van de relevante bewindsdossiers aan te leveren.

De beslissing van de kantonrechter benadrukt dat de terugbetaling van de btw niet afhankelijk is van de verwijtbaarheid van SON en dat de fiscale en administratieve gevolgen voor SON en de cliënten niet in de weg staan aan de verplichting tot terugbetaling. De rechter heeft ook aangegeven dat er geen aanleiding is om een tijdelijk tweede bewindvoerder te benoemen, gezien de professionaliteit van SON. De beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Toezicht - Bewindsbureau
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer : 11314227 BH VERZ 24-6294
datum : 30 januari 2025
Ambtshalve beschikking in de zaak van:
Stadsbank Oost Nederland B.V.
Postbus 1393
7500 BJ Enschede
hierna te noemen: SON

1.De procedure

1.1
Mevrouw [naam 1] , manager bij SON, meldt in haar e-mailbericht van 1 juni 2023 aan een medewerker van het bewindsbureau onder meer dat de belastingdienst eind 2022 heeft laten weten dat SON is vrijgesteld van de afdracht van btw op diensten die betrekking hebben op beschermingsbewind. Daarop heeft een medewerker van het bewindsbureau bij brief van 8 juni 2023 gereageerd. In die brief staat onder meer dat het niet toegestaan is btw door te belasten aan rechthebbenden indien een organisatie niet btw-plichtig is.
1.2
Vervolgens heeft op 6 mei 2024 een gesprek plaatsgevonden met SON en de kantonrechter. Namens SON zijn verschenen mevrouw [naam 1] , de heer [naam 2] en de heer [naam 3] , wethouder gemeente Enschede. Aan de orde is gekomen de vraag of SON de in rekening gebrachte btw, waarvan achteraf bleek dat zij die niet hoefde door te belasten en af te dragen, moet terugbetalen aan rechthebbenden die niet (of slechts ten dele) in aanmerking zijn gekomen voor bijzondere bijstand voor de bewindvoerderskosten.
1.3
Op 16 september 2024 heeft opnieuw een gesprek plaatsgevonden met SON. Daarop heeft de kantonrechter bij brief van 24 september 2024 laten weten dat zij van oordeel is dat de eerder ten onrechte in rekening gebrachte btw over de bewindvoerderskosten waarvoor geen bijzondere bijstand is verleend aan rechthebbenden moet worden terugbetaald. Hierop is door SON op 6 december 2024 gereageerd. SON heeft laten weten zich niet te kunnen vinden in het standpunt van de kantonrechter.

2.2. Het geschil

De belastingdienst heeft SON met terugwerkende kracht vanaf 1 juli 2020 vrijgesteld van btw-afdracht over de diensten die betrekking hebben op het beschermingsbewind. SON heeft tot halverwege 2023 de btw doorbelast aan haar cliënten, maar heeft de btw over 2023 weer teruggestort. De vraag die nu voorligt is of SON gehouden is om de btw die zij in de periode van 1 juli 2020 tot en met 31 december 2022 heeft doorbelast aan haar cliënten aan hen dient terug te betalen. In de gesprekken met SON is besloten dat dit vraagstuk alleen ziet op cliënten die niet in aanmerking komen voor bijzondere bijstand voor de bewindvoerderskosten, omdat de bewindvoerderskosten en dus ook de doorbelaste btw voor deze cliënten geheel of ten dele voor eigen rekening zijn gekomen.

3.Standpunt SON

SON stelt zich op het standpunt dat zij niet gehouden is de btw terug te betalen aan haar cliënten. Zij voert hiertoe het volgende aan.
SON heeft facturen uitgereikt aan cliënten waarop de verschuldigde omzetbelasting is vermeld, uitgaande van de eerder door de Belastingdienst gestelde verschuldigdheid. SON heeft omzetbelasting voldaan over de ontvangen vergoedingen die zijn vastgesteld op grond van de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren (hierna te noemen: de Regeling). Dat de Belastingdienst later tot een ander inzicht is gekomen onder invloed van de rechtspraak van het Europese Hof van Justitie en de uitspraken van de Hoge Raad van
14 april 2023 maakt dat niet anders. Bij de terug te geven omzetbelasting aan SON heeft de Belastingdienst geen eisen gesteld voor het teruggeven van de omzetbelasting. Daarnaast is er geen ‘level playing field’, omdat bewindvoerders met winstoogmerk de omzetbelasting in rekening kunnen brengen die de vergoeding van de Regeling verhoogt, terwijl zij ook de omzetbelasting in aftrek kunnen brengen. Hierdoor heeft SON geen voordeel genoten ten opzichte van andere bewindvoerders.
SON stelt dat bij de beoordeling van de vraag of sprake is van onverschuldigde betaling meerdere aspecten moeten worden meegewogen, zoals de fiscale positie van SON, de niet verwijtbaarheid van SON, de gevolgen voor de financiële positie van cliënten bij terugbetaling van de btw, de wijze waarop SON wordt geraakt door de terugbetaling en het tegenstrijdige belang van SON.

4.4. De beoordeling4.1 Op grond van artikel 1:447 lid 1 BW heeft de bewindvoerder aanspraak op een beloning overeenkomstig de Regeling. De forfaitaire jaarbeloning is inclusief onkostenvergoeding en exclusief btw (zie toelichting op de Regeling, p. 7).

4.2
De kantonrechter is van oordeel dat de btw waarvan achteraf is gebleken dat deze niet verschuldigd was dient te worden terugbetaald aan de cliënten.
4.3
In de periode van 1 juli 2020 tot en met 31 december 2022 heeft SON btw doorbelast aan haar cliënten, omdat zij de btw op dat moment verschuldigd was. Eind 2022 heeft de inspecteur van de belastingdienst laten weten dat SON met ingang van 1 juli 2020 niet meer btw-plichtig is. De kantonrechter is van oordeel dat de cliënten vanaf dat moment, 1 juli 2020, ook geen btw meer verschuldigd zijn en dat zij, weliswaar achteraf, de btw op grond van artikel 6:203 BW onverschuldigd hebben betaald. Immers kan een rechtsgrond ook met terugwerkende kracht komen te vervallen en daarvan is in deze zaak sprake. Om deze reden dient SON dan ook de btw over de eerdere genoemde periode terug te betalen aan de rechthebbenden. Dat de belastingdienst geen eisen heeft gesteld aan de terugbetaling van de btw maakt dit niet anders. SON heeft daarbij niet verwijtbaar gehandeld, maar dit is ook geen vereiste om tot de conclusie te komen dat sprake is van onverschuldigde betaling.
Ook de fiscale positie van SON, de administratieve gevolgen en de financiële gevolgen voor cliënten maken dit niet anders. De kantonrechter ziet ook niet in waarom het tegenstrijdige belang van SON de beslissing anders zou moeten maken. De kantonrechter neemt in deze beschikking een ambtshalve beslissing dat de bedragen terug moeten worden betaald. Vervolgens moet SON daar uitvoering aan geven. Daarbij gaat de kantonrechter uit van de professionaliteit en de (goede) ervaringen met SON. Dit betekent dat er geen aanleiding is om, zoals door SON wordt opgeworpen, een tijdelijk tweede bewindvoerder te benoemen.
4.4
Het eerste lid van artikel 9 van het Besluit kwaliteitseisen curatoren, beschermingsbewindvoerders en mentoren (hierna te noemen: het Besluit) bepaalt dat de curator, direct of indirect, geen ander voordeel mag genieten uit zijn positie van curator dan de beloning die hij voor zijn curatorschap heeft ontvangen. Het derde lid bepaalt dat het eerste lid ook van overeenkomstige toepassing is op bewindvoerders en mentoren.
SON heeft een geldbedrag van de belastingdienst terug ontvangen. De kantonrechter ziet daarin een voordeel voor SON uit het bewind, anders dan de bewindvoerdersvergoeding en dat is in strijd met artikel 9 van het Besluit. Ook om deze reden is de kantonrechter van oordeel dat SON de btw dient terug te betalen.
4.5
De slotsom is dat de kantonrechter zal bepalen dat de btw die SON heeft doorbelast bij rechthebbenden die niet (volledig) in aanmerking kwamen voor bijzondere bijstand voor de bewindvoerderskosten in de periode van 1 juli 2020 tot en met 31 december 2022 uiterlijk voor 1 oktober 2025 dient terug te worden betaald aan rechthebbenden. Dit betreft ook de dossiers waarin het bewind inmiddels is opgeheven of waarbij er een wijziging van bewindvoerder heeft plaatsgevonden.
Tot op dit moment heeft SON niet inzichtelijk gemaakt op welke bewindsdossiers deze discussie betrekking heeft. De kantonrechter zal SON daarom opdragen om uiterlijk 1 juli 2025 een overzicht aan te leveren met alle bewindsdossiers waarin terugbetaling moet plaatsvinden. De kantonrechter zal SON tevens opdragen een bewijs van terugbetaling toe te sturen. Voor wat betreft de lopende dossiers van SON kunnen deze worden gevoegd bij de rekening en verantwoording over het jaar 2025 of bij de eindrekening en -verantwoording indien het bewind in dat jaar eindigt.
De beslissing
De kantonrechter:
  • bepaalt dat SON de btw die zij heeft doorbelast aan rechthebbenden die niet (volledig) in aanmerking kwamen voor bijzondere bijstand voor de bewindvoerderskosten in de periode van 1 juli 2020 tot en met 31 december 2022 uiterlijk voor 1 oktober 2025 dient terug te betalen aan de rechthebbenden;
  • draagt SON op uiterlijk 1 juli 2025 een overzicht aan het bewindsbureau te sturen met alle bewindsdossiers waarin terugbetaling moet plaatsvinden;
  • draagt SON op een bewijs van deze terugbetaling te sturen aan het bewindsbureau of deze te voegen bij de rekening en verantwoording over het jaar 2025 of bij de eindrekening en -verantwoording indien het bewind in dat jaar eindigt.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.J.S. Groeneveld - Koekkoek, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2025, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beschikking kan, behoudens berusting, hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dagtekening van deze eindbeschikking door indiening van een beroepschrift (door een advocaat) ter griffie van het
gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.