ECLI:NL:RBOVE:2025:5477

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 september 2025
Publicatiedatum
8 september 2025
Zaaknummer
08-952895-18
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in een ontnemingszaak

In deze ontnemingszaak heeft de rechtbank Overijssel op 11 september 2025 uitspraak gedaan. De zaak betreft de vordering van het Openbaar Ministerie om het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde vast te stellen op een bedrag van € 51.437,27. De procedure heeft plaatsgevonden op openbare terechtzittingen op 4 november 2021, 29 april 2022 en 28 augustus 2025. Tijdens deze zittingen zijn getuigen gehoord en is de verdediging in de gelegenheid gesteld om verzoeken in te dienen. Op 28 augustus 2025 heeft de officier van justitie aangekondigd de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie te vorderen, omdat er geen proces-verbaal van wederrechtelijk verkregen voordeel aanwezig was en er sprake was van een grove overschrijding van de redelijke termijn. De raadsman van de veroordeelde heeft zich in het standpunt van de officier van justitie kunnen vinden. De rechtbank heeft de vordering beoordeeld en geconcludeerd dat de officier van justitie in redelijkheid heeft kunnen stellen dat er geen belang meer is bij de voortzetting van de vervolging. De rechtbank heeft daarom het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging, waarbij zij de terughoudendheid van de rechterlijke toetsing in acht heeft genomen. Dit vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer voor strafzaken.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08-952895-18
Datum vonnis: 11 september 2025
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende op de vordering op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van de officier van justitie ten aanzien van de veroordeelde:
[veroordeelde] ,
geboren op [geboortedatum] 2000 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .

1.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 51.437,27.

2.De procedure

Het onderzoek is gehouden op de openbare terechtzittingen van 4 november 2021, 29 april 2022 en 28 augustus 2025. De rechtbank heeft op 4 november 2021 de behandeling aangehouden om de verdediging in de gelegenheid te stellen een verzoek tot het horen van getuigen in te dienen. Op 29 april 2022 heeft de rechtbank de behandeling aangehouden en de zaak verwezen naar de rechter-commissaris voor het horen van vier getuigen. De getuigen zijn gehoord op 6 juli 2022. De vordering is vervolgens behandeld op de terechtzitting van 28 augustus 2025. Veroordeelde en zijn raadsman, mr. D.C. Vlielander, zijn op die zitting niet verschenen. Tijdens een eerdere zitting op 4 november 2021 zijn veroordeelde en de raadsman wel verschenen. Daarom blijft sprake van een procedure op tegenspraak.
De officier van justitie heeft voorafgaand aan de zitting, bij e-mail van 15 augustus 2025, aangekondigd de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie te zullen vorderen, nu een proces-verbaal wederrechtelijk verkregen voordeel ontbreekt en er sprake is van een grove overschrijding van de redelijke termijn. De raadsman heeft bij e-mail van 19 augustus 2025 medegedeeld zich in het standpunt van de officier van justitie te kunnen vinden.
De officier van justitie heeft op de zitting medegedeeld bij zijn standpunt te blijven en gevorderd het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren.

3.De beoordeling van de vordering

De rechtbank stelt voorop dat rechterlijke toetsing van de wijze waarop het Openbaar Ministerie gebruikmaakt van haar bevoegdheid om tot vervolging over te gaan, met de nodige terughoudendheid dient te geschieden. Het Openbaar Ministerie komt een ruime beleidsvrijheid toe, die door de rechter in beginsel dient te worden gerespecteerd. Daarbij dient de rechter met name de zienswijze van het Openbaar Ministerie ten aanzien van het belang bij een ingezette strafvervolging expliciet mee te wegen. [1]
Nu de officier van justitie in deze zaak gemotiveerd het standpunt heeft ingenomen dat, gelet op de huidige stand van zaken, geen belang meer is bij voortzetting van de ingezette vervolging van veroordeelde, brengt de terughoudende toetsing mee dat de rechtbank niet lichtvaardig tot een andersluidend oordeel zou kunnen komen.
De rechtbank overweegt dat zij geen redenen ziet om in deze ontnemingszaak tot een andersluidend oordeel te komen. De officier van justitie heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er geen verder belang bij vervolging meer is. Het niet langer voortzetten van de vervolging is ook niet onverenigbaar met de beginselen van een goede procesorde.

4.De beslissing

De rechtbank verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.M.F. Schreurs, voorzitter, mr. M.A.H. Heijink en
mr. T.H. Kapinga, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.R. Kuiper, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 11 september 2025.

Voetnoten

1.HR 6 november 2012, ECLI:NL:HR:2012: BX4280