ECLI:NL:RBOVE:2025:5340

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
29 augustus 2025
Publicatiedatum
29 augustus 2025
Zaaknummer
ak_25_1911_1912
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor het verdiept plaatsen van zonnepanelen en inrichten van een landschapstuin

Deze uitspraak betreft de omgevingsvergunning die op 4 juni 2025 door het college is verleend voor het verdiept plaatsen van 100 zonnepanelen en het inrichten van een landschapstuin. Eisers, bestaande uit vier personen uit [woonplaats 1], zijn het niet eens met deze vergunningverlening. Zij stellen dat er onvoldoende rekening is gehouden met hun belang bij een open landschap en dat niet is onderzocht of de zonnepanelen op een andere locatie geplaatst konden worden. Hierop hebben zij beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het college de omgevingsvergunning terecht heeft verleend. De belangen van de eisers zijn voldoende meegewogen en het college heeft onderbouwd dat het plan ruimtelijk inpasbaar is. Het beroep van de eisers is ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de zonnepanelen, hoewel zichtbaar, door de verdiepte plaatsing het vrije zicht niet belemmeren en dat de open uitstraling van het gebied niet wordt aangetast. De voorzieningenrechter concludeert dat het college niet gehouden is om alternatieve locaties te onderzoeken en dat de belangenafweging die het college heeft gemaakt, gerechtvaardigd is. De uitspraak is gedaan door mr. E.C. Rozeboom, voorzieningenrechter, en is openbaar uitgesproken op 29 augustus 2025.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummers: ZWO 25/1911 en 25/1912
uitspraak van de voorzieningenrechter op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser 1], [eiser 2], [eiser 3], [eiser 4], uit [woonplaats 1],

hierna gezamenlijk te noemen: [eisers] e.a.
en

het college van burgemeester en wethouders van [plaats]

(gemachtigde: H. Puttenstein).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel: [de vergunninghouder] uit [woonplaats 2] (de vergunninghouder).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de door het college verleende omgevingsvergunning van 4 juni 2025 voor het verdiept plaatsen van 100 zonnepanelen en het inrichten van een landschapstuin aan de [adres]. [eisers] e.a. zijn het met deze vergunningverlening niet eens. Volgens hen is onvoldoende gekeken naar hun belang bij een open landschap en is onvoldoende onderzocht of de zonnepanelen op een andere locatie konden worden geplaatst. Zij hebben daarom beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
2. De voorzieningenrechter oordeelt dat het college de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. Het college heeft de belangen van [eisers] e.a. voldoende meegewogen bij het nemen van het besluit en heeft voldoende onderbouwd dat het plan ruimtelijk inpasbaar is. [eisers] e.a. krijgen geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Omdat de voorzieningenrechter uitspraak doet op het beroep, wijst zij het verzoek om een voorlopige voorziening af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

3. Op 23 mei 2023 heeft [de vergunninghouder] een aanvraag bij het college ingediend voor een omgevingsvergunning voor het plaatsen van 100 zonnepanelen aan de [adres]. Het gaat daarbij om een locatie op het agrarisch perceel, gelegen achter zijn woonperceel op hetzelfde adres.
4. Op 22 november 2024 heeft het college een ontwerpbesluit genomen om de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen. Vanaf 27 november 2024 is het ontwerpbesluit voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. Op 7 januari 2025 hebben [eisers] e.a. met nog vier andere omwonenden een pro-forma zienswijze ingediend. Op 16 januari 2025 hebben zij hun zienswijze aangevuld. Het college heeft op de zienswijze gereageerd met een zienswijzenota. Deze zienswijzenota maakt onderdeel uit van de verleende omgevingsvergunning.
5. Bij besluit van 4 juni 2025 (het bestreden besluit) heeft het college een omgevingsvergunning verleend aan [de vergunninghouder] voor het verdiept plaatsen van 100 zonnepanelen en het inrichten van een landschapstuin. Het gaat daarbij om de activiteit ‘bouwen’, en ‘handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening’. Waar in het besluit staat: “Wij vinden dat deze belangen onevenredig worden aangetast. Wij werken daarom niet mee aan een afwijking van het bestemmingsplan”, is sprake van een verschrijving. Bedoeld is dat het college de belangen niet onevenredig vindt aangetast en dat wel wordt meegewerkt aan afwijking van het bestemmingsplan voor het gebruik van het perceel.
6. [eisers] e.a. hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
7. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 26 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [eiser 1] en [eiser 3], de gemachtigde van het college en [de vergunninghouder].
8. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist zij ook op het beroep van [eisers] e.a. daartegen. [1]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Juridisch kader
9. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo.
10. De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 23 mei 2023. Dat betekent dat in dit geval het recht van toepassing blijft zoals dat gold vóór 1 januari 2024.
11. Niet in geschil dat de gevraagde zonnepanelen en landschapstuin niet passen binnen de bestemming op het betreffende perceel. Het college heeft de vergunning verleend voor afwijkend gebruik omdat hij dat ruimtelijk inpasbaar acht. Van belang voor de beoordeling van het beroep van [eisers] e.a. is of het college tot dat oordeel heeft kunnen komen dat de vergunde activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat het project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing.
De beoordeling
12. Het beroep van [eisers] e.a. komt er – kort samengevat – op neer dat de zonnepanelen en de landschapstuin niet passend zijn in het landschap omdat de open uitstraling van het gebied wordt aangetast. Ook is onvoldoende onderzocht of de panelen niet geplaatst kunnen worden op het woonperceel. Verder heeft het college onvoldoende gereageerd op de zienswijzen van [eisers] e.a. en is er aan het verkeerde bestemmingsplan getoetst, omdat het bestemmingsplan ‘Chw bestemmingsplan [plaats] en [woonplaats 1] 2022 (binnenstad en woongebieden)’ nog niet in werking was getreden ten tijde van het doen van de aanvraag.
13. Uit het dossier volgt dat de aanvraag omgevingsvergunning is ingediend op 23 mei 2023. Het bestemmingsplan ‘Chw bestemmingsplan [plaats] en [woonplaats 1] 2022 (binnenstad en woongebieden)’ is vastgesteld op 13 juli 2023. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) volgt dat het college bij het nemen van een besluit op een aanvraag in beginsel het recht moet toepassen, zoals dat op dat moment geldt. [2] Het gaat daarbij dus om het moment van het besluit op de aanvraag, en niet om het moment van indiening. Het college heeft op 4 juni 2025 een besluit genomen op de aanvraag en heeft daarom terecht de aanvraag getoetst aan het bestemmingsplan ‘Chw bestemmingsplan [plaats] en [woonplaats 1] 2022 (binnenstad en woongebieden)’.
14. De voorzieningenrechter stelt vast dat, hoewel [eisers] e.a. de te plaatsen zonnepanelen kunnen zien liggen, dit zicht door de verdiepte plaatsing van de panelen is beperkt. De plaatsing zorgt er niet voor dat het vrije zicht wordt belemmerd of dat het open landschap wordt onderbroken. [eisers] e.a. kijken immers niet tegen de zijkant van de panelen aan en de zonnepanelen blokkeren het zicht op bijvoorbeeld de horizon niet. Ditzelfde geldt voor de landschapstuin. De vrees van [eisers] e.a. dat zij straks geen herten meer zullen zien lopen, is bovendien door [de vergunninghouder] op zitting weerlegd, omdat hij heeft toegelicht dat de herten ook rond de zonnepanelen zullen kunnen en blijven lopen. Het is de voorzieningenrechter verder gebleken dat het college wel degelijk heeft onderzocht of de zonnepanelen niet op een alternatieve locatie geplaatst konden worden, zoals op het woonperceel, maar dat dit om verschillende redenen niet wenselijk of mogelijk is. Daarbij overweegt de voorzieningenrechter dat het college niet gehouden is om alternatieven te onderzoeken bij het beoordelen van een aanvraag. Het college dient immers op de aanvraag te beslissen zoals deze is ingediend. Als het college de aangevraagde locatie van de zonnepanelen (ondanks strijd met het bestemmingsplan) ruimtelijk inpasbaar acht, kan een alternatieve locatie slechts een rol spelen bij de belangenafweging die het college dient te maken bij de beoordeling van de aanvraag. Het college heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter de belangen zo af mogen wegen als het heeft gedaan. Dat het college onvoldoende zou hebben gereageerd op de zienswijze van [eisers] e.a. is de voorzieningenrechter tot slot niet gebleken, nu alle aangevoerde punten in de zienswijzenota zijn besproken.
15. Gelet op het bovenstaande slagen de beroepsgronden van [eisers] e.a. niet.

Conclusie en gevolgen

16. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. [eisers] e.a. krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C. Rozeboom, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Fortuin, griffier, uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 4 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2619.