In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, wordt het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen door de deken van de Orde van Advocaten Den Haag op zijn verzoek om aanwijzing van een advocaat beoordeeld. Eiser had op 29 maart 2024 de deken verzocht om een advocaat aan te wijzen, maar de deken heeft pas op 16 juli 2024 een beslissing genomen, wat resulteerde in een overschrijding van de redelijke termijn voor het nemen van een besluit. De rechtbank oordeelt dat de deken moet worden aangemerkt als bestuursorgaan in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat het verzoek van eiser om een advocaat aan te wijzen moet worden beschouwd als een aanvraag in de zin van de Awb. De rechtbank stelt vast dat de deken een dwangsom verschuldigd is wegens het niet tijdig beslissen op het verzoek van eiser. De dwangsom wordt vastgesteld op € 947, en de rechtbank veroordeelt de deken tot betaling van deze dwangsom aan eiser. Daarnaast krijgt eiser een vergoeding voor zijn proceskosten van € 15,40. Het beroep tegen de afwijzing van de aanvraag om aanwijzing van een advocaat wordt niet-ontvankelijk verklaard, omdat de bestuursrechtelijke weg in dit geval niet openstaat. De uitspraak is gedaan door mr. A.T. de Kwaasteniet, rechter, in aanwezigheid van mr. A. van der Weij, griffier.