ECLI:NL:RBOVE:2025:533

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 januari 2025
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
ak_24_2995
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen door deken Orde van Advocaten op verzoek om aanwijzing advocaat

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, wordt het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen door de deken van de Orde van Advocaten Den Haag op zijn verzoek om aanwijzing van een advocaat beoordeeld. Eiser had op 29 maart 2024 de deken verzocht om een advocaat aan te wijzen, maar de deken heeft pas op 16 juli 2024 een beslissing genomen, wat resulteerde in een overschrijding van de redelijke termijn voor het nemen van een besluit. De rechtbank oordeelt dat de deken moet worden aangemerkt als bestuursorgaan in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat het verzoek van eiser om een advocaat aan te wijzen moet worden beschouwd als een aanvraag in de zin van de Awb. De rechtbank stelt vast dat de deken een dwangsom verschuldigd is wegens het niet tijdig beslissen op het verzoek van eiser. De dwangsom wordt vastgesteld op € 947, en de rechtbank veroordeelt de deken tot betaling van deze dwangsom aan eiser. Daarnaast krijgt eiser een vergoeding voor zijn proceskosten van € 15,40. Het beroep tegen de afwijzing van de aanvraag om aanwijzing van een advocaat wordt niet-ontvankelijk verklaard, omdat de bestuursrechtelijke weg in dit geval niet openstaat. De uitspraak is gedaan door mr. A.T. de Kwaasteniet, rechter, in aanwezigheid van mr. A. van der Weij, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/2995
uitspraak van de enkelvoudige kamer van de rechtbank Overijssel in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

de deken van de Orde van Advocaten Den Haag.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het op 4 juli 2024 ingestelde beroep van eiser tegen het niet tijdig door de deken van de Orde van Advocaten Den Haag (hierna: de deken) beslissen op het door eiser gedane verzoek om aanwijzing van een advocaat.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 4 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de deken, mr. I. Aardoom-Fuchs, vergezeld van mr. C.P. Wesselink-Van Dijk.

Beoordeling door de rechtbank

De feiten
2.1.
Eiser heeft de deken op 29 maart 2024 verzocht om met toepassing van artikel 13 van de Advocatenwet een advocaat aan te wijzen naar aanleiding van het verdwijnen van een tweetal voertuigen na een aanhouding van eiser op 7 maart 2007. Bij e-mail van 31 mei 2024 heeft eiser de deken nadere informatie verstrekt. Tevens heeft eiser bij deze e-mail de deken in gebreke gesteld in verband met het niet tijdig beslissen op zijn verzoek om aanwijzing van een advocaat. Op 4 juli 2024 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn verzoek.
2.2.
Bij beschikking van 16 juli 2024 heeft de deken eisers verzoek om aanwijzing van een advocaat afgewezen. De deken heeft eiser erop gewezen dat hij binnen zes weken beklag van deze beschikking kan doen bij het Hof van Discipline.
Inhoudelijke beoordeling beroep in verband met niet tijdig beslissen
3.1.
Op grond van het bepaalde in artikel 4:17, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager van een beschikking een dwangsom indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt genomen.
3.2.
Artikel 1:3, tweede lid, van de Awb bepaalt dat onder een beschikking wordt verstaan: een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van een aanvraag daarvan. Onder een besluit wordt op grond van het eerste lid van artikel 1:3 van de Awb verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudelijke een publiekrechtelijke rechtshandeling. Onder een aanvraag wordt op grond van het derde lid van artikel 1:3 van de Awb verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.
3.3.
De rechtbank is van oordeel dat de deken moet worden aangemerkt als bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1 van de Awb. De deken is immers met enig openbaar gezag bekleed. De aanwijzing van een advocaat op grond van artikel 13 van de Advocatenwet heeft publiekrechtelijk rechtsgevolg. Op grond van het vierde lid van artikel 13 van de Advocatenwet brengt een dergelijke aanwijzing immers mee dat de aangewezen advocaat verplicht is om zijn diensten te verlenen. Het door eiser gedane verzoek om ten behoeve van hem een advocaat aan te wijzen moet daarom worden aangemerkt als een aanvraag in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Dat op grond van het bepaalde in artikel 13, derde lid, van de Advocatenwet geen bezwaar kan worden gemaakt tegen de afwijzing van een aanvraag om aanwijzing van een advocaat, doet er niet aan af dat de Awb wel van toepassing is op de behandeling van een dergelijke aanvraag.
3.4.
Omdat de Awb van toepassing is op de behandeling van eisers aanvraag, kon eiser met toepassing van het bepaalde in artikel 4:17 van de Awb beroep instellen tegen het niet tijdig beslissen op deze aanvraag.
3.5.
De rechtbank overweegt dat de redelijke termijn voor het beslissen op eisers verzoek om aanwijzing van een advocaat op grond van het bepaalde in artikel 4:13 van de Awb acht weken bedroeg. De deken had dus uiterlijk op 24 mei 2024 moeten beslissen. Bij e-mail van 31 mei 2024 heeft eiser de deken in gebreke gesteld in verband met het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag en sindsdien zijn (meer dan) twee weken verstreken.
3.6.
Het op 4 juli 2024 ingestelde beroep in verband met het niet tijdig beslissen is gegrond. Het niet tijdig beslissen op de aanvraag dient te worden vernietigd.
3.7.
Op grond van het bepaalde in artikel 4:17, derde lid, van de Awb is de deken met ingang van de dag waarop twee weken verstreken zijn na ontvangst van de ingebrekestelling een dwangsom verschuldigd in verband met het niet tijdig beslissen op de aanvraag.
3.8.
Eiser heeft verzocht om de dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Artikel 4:18 van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan de dwangsom binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden vaststelt.
3.9.
De deken heeft de hoogte van de dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank doet dit op grond van artikel 8:55c van de Awb nu alsnog. De dwangsom is in dit geval verschuldigd vanaf 15 juni 2024 tot 16 juli 2024 en bedraagt € 947.
Het op 16 juli 2024 genomen besluit
4.1.
Uit eisers aanvullend schrijven van 22 juli 2024 begrijpt de rechtbank dat eiser zich op het standpunt stelt dat het door hem ingestelde beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede gericht is tegen het op 16 juli 2024 door de deken genomen besluit.
4.2.
De rechtbank overweegt dat eiser blijkbaar een beroep heeft willen doen op het bepaalde in artikel 6:20, derde lid, van de Awb, waar is bepaald dat een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking heeft op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt. In dit geval volgt echter uit het bepaalde in artikel 13, derde lid, van de Advocatenwet dat een belanghebbende bij een verzoek om aanwijzing van een advocaat tegen een afwijzing van zijn verzoek beklag kan doen bij het Hof van Discipline. Op de behandeling van het beklag zijn de hoofdstukken 6 en 7 van de Awb niet van toepassing. De bestuursrechtelijke weg staat in een dergelijk geval niet open.
4.3.
Omdat de bestuursrechtelijke weg in geval van een afwijzing van een verzoek om aanwijzing van een advocaat niet openstaat, is het bepaalde in artikel 6:20, derde lid, van de Awb hier niet van toepassing. Het beroep, voor zover gericht tegen het op 16 juli 2024 genomen besluit, is daarom niet-ontvankelijk.

Conclusie en gevolgen

5.1.
Het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen op eisers verzoek om aanwijzing van een advocaat, is gegrond. De rechtbank stelt de door de deken aan eiser te betalen dwangsom wegens het niet tijdig beslissen vast op € 947.
5.2.
Het beroep, voor zover gericht tegen de weigering om een advocaat aan te wijzen, is niet-ontvankelijk.
5.3.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser ook een vergoeding voor zijn proceskosten. De deken moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 15,40 (reiskosten [plaats] - [woonplaats] ; heen en retour). Omdat gebleken is dat geen griffierecht is betaald, komt dit ook niet voor vergoeding in aanmerking. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • stelt de door de deken te betalen dwangsom vast op € 947;
  • verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 16 juli 2024, niet-ontvankelijk;
- veroordeelt de deken tot betaling van € 15,40 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.T. de Kwaasteniet, rechter, in aanwezigheid van mr. A. van der Weij, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op .
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.