Bijlage regels die voor deze zaak belangrijk zijn
Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015)
Artikel 2.1.3, tweede lid, aanhef en onder b en c, van de Wmo 2015 bepaalt dat in de door de gemeenteraad vast te stellen verordening in ieder geval wordt bepaald:
b. op welke wijze de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld waarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn;
c. welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.
Artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wmo 2015 bepaalt dat indien bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, het college in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken, een onderzoek uitvoert overeenkomstig het tweede tot en met achtste lid. Het college bevestigt de ontvangst van de melding.
Artikel 2.3.1, zesde lid, van de Wmo 2015 bepaalt dat bij het onderzoek aan de cliënt dan wel diens vertegenwoordiger wordt medegedeeld welke mogelijkheden bestaan om te kiezen voor de verstrekking van een pgb. De cliënt dan wel diens vertegenwoordiger wordt in begrijpelijke bewoordingen ingelicht over de gevolgen van die keuze.
Artikel 2.3.1, zevende lid, van de Wmo 2015 bepaalt dat de cliënt dan wel diens vertegenwoordiger het college de gegevens en bescheiden moet verschaffen die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
Artikel 2.3.6, eerste lid, van de Wmo 2015 bepaalt dat, indien de cliënt dit wenst, het college hem een pgb verstrekt dat de cliënt in staat stelt de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken.
Artikel 2.3.6, tweede lid, van de Wmo 2015 bepaalt dat een pgb wordt verstrekt, indien:
a. de cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;
b. de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerkvoorziening als pgb budget wenst geleverd te krijgen;
c. naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.
Artikel 3.2.6, derde lid, van de Wmo 2015 bepaalt dat bij het beoordelen van de kwaliteit als bedoeld in het tweede lid, onder c, het college meeweegt of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt.
Artikel 2.3.6, vierde lid, van de Wmo 2015 bepaalt dat bij verordening kan worden bepaald onder welke voorwaarden betreffende het tarief, de persoon aan wie een pgb wordt verstrekt, de mogelijkheid heeft om diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen te betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk.
Artikel 2.3.6, vijfde lid, van de Wmo 2015 bepaalt dat het college een pgb kan weigeren:
a. voor zover de kosten van het betrekken van de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen van derden hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening of;
b. indien het college eerder toepassing heeft gegeven aan artikel 2.3.10, eerste lid, onderdeel a, d en e.
Artikel 2.3.8, derde lid, van de Wmo 2015 bepaalt dat de cliënt verplicht is aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
Verordening maatschappelijke ondersteuning Hardenberg 2023 (Verordening)
Artikel 7.1, van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Hardenberg 2023 (Verordening) bepaalt dat als een inwoner in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening voor diensten (o.a. begeleiding en huishoudelijke hulp), maar de ondersteuning zelf wenst in te kopen door middel van een door het college te verstrekken pgb, het college beoordeelt of wordt voldaan aan alle wettelijke voorwaarden om in aanmerking te komen voor een pgb zoals omschreven in artikel 2.3.6 van de Wmo 2015.
Artikel 7.1, tweede lid, van de Verordening bepaalt dat het college beoordeelt of de inwoner en/of zijn pgb-beheerder (indien van toepassing), in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen en het uitvoeren van de aan een pgb verbonden taken. De inwoner of zijn pgb-beheerder dient ten minste aan te geven dat:
a. hij zijn eigen situatie overziet, dan wel die van de inwoner en hij een duidelijk beeld heeft van de zorgvraag, de belangen en ondersteuning die inwoner nodig heeft;
b. wat de inwoner wenst in te kopen met het pgb en waarom de inwoner de ondersteuning in de vorm van een pgb wenst te ontvangen;
c. waarom de maatwerkvoorziening in redelijkheid geschikt is om het doel of resultaat te behalen waarvoor het pgb is verstrekt;
d. indien van toepassing; wie de inwoner heeft gemachtigd om zijn belangen ten aanzien van het pgb te behartigen en de aan het pgb verbonden taken uit te voeren;
e. hij op de hoogte is van de regels en verplichtingen die horen bij het pgb, of weet die zelf bij de desbetreffende instanties (online) te vinden;
f. hij in staat is om een overzichtelijke pgb-administratie bij te houden, waardoor hij inzicht heeft in de bestedingen van het pgb;
g. hij voldoende vaardig is om te communiceren met de gemeente, zorgverzekeraar of het zorgkantoor, de SVB en zorgverleners;
h. hij in staat is om zelfstandig te handelen en onafhankelijk voor een pgb-aanbieder of informele ondersteuner te kiezen en ook kan motiveren waarom deze geschikt is.
i. hij in staat is om afspraken te maken en vast te leggen, en om dit te verantwoorden aan verstrekkers van het pgb;
j. hij kan beoordelen en beargumenteren of de geleverde zorg passend en kwalitatief goed is;
k. hij de inzet van een pgb-aanbieder en/ of informele ondersteuner kan coördineren, waardoor de zorg door kan gaan, ook bij verlof en ziekte;
l. hij is in staat om als werk- of opdrachtgever de pgb-aanbieder of informele ondersteuner aan te sturen en aan te spreken op hun functioneren;
m. hij voldoende juridische kennis heeft over het werk- of opdrachtgeverschap of weet deze kennis te vinden;
n. er geen sprake is van een omstandigheid zoals genoemd in artikel 7.3 lid 2 van de verordening;
o. de motivatie waarom het natura-aanbod van de gemeente niet passend is en een pgb gewenst is.
Artikel 7.1, vierde lid, van de Verordening bepaalt dat het college beoordeelt of de inwoner (of zijn pgb-beheerder) in staat is om het pgb te beheren. Daarnaast beoordeelt het college of de ondersteuning die de inwoner met het pgb wenst in te kopen naar het oordeel van het college van voldoende kwaliteit is en dus veilig, doeltreffend, doelmatig en inwonergericht is. Het pgb-beheer en de kwaliteit van de ondersteuning wordt getoetst door het bewuste keuzegesprek en het budgetplan zoals omschreven in lid 1 t/m 3.
Artikel 7.1, vijfde lid, van de Verordening bepaalt dat de kwaliteit van de met het pgb ingekochte professionele ondersteuning minimaal moet voldoen aan de eisen die de gemeente stelt aan de gecontracteerde zorgaanbieders die vergelijkbare ondersteuning leveren. Hierbij moeten pgb-aanbieders en een eventuele onderaannemer die onder zijn verantwoordelijkheid werkzaamheden verricht, voldoen aan de (kwaliteits)criteria zoals genoemd in bijlage 1, en:
a. ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007);
b. adequaat opgeleid personeel in dienst hebben met een afgeronde voor de ondersteuning relevante opleiding zoals genoemd in bijlage 1;
c. een VOG van alle werknemers (en eventueel vrijwilligers) kunnen overleggen, niet ouder dan 3 maanden;
d. beschikken over een volledig geïntegreerd kwaliteitssysteem dat voldoet aan de landelijke eisen(minimaal ISO-9001 versie 2015 of gelijkwaardig);
e. een verklaring betalingsgedrag belastingdienst kunnen tonen;
f. een afschrift van de meest recente jaarrekening - of in het geval van een ZZP’er een balans en een winst- en verliesrekening -kunnen tonen;
g. verzekerd zijn tegen beroeps- en/of bedrijfsaansprakelijkheid;
h. aangesloten zijn bij een beroepsvereniging.
Artikel 7.1, zesde lid, van de Verordening bepaalt dat een pgb alleen mogelijk is indien naar het oordeel van het college wordt voldaan aan alle voorwaarden, zoals genoemd in hoofdstuk 7 van deze verordening, om in aanmerking te komen voor een pgb en:
a. er geen weigeringsgrond van toepassing is zoals omschreven in artikel 7.5;
b. in voldoende mate zal bijdragen aan het bereiken van het in het ondersteuningsplan opgenomen beoogde doel of resultaat;
c. er op geen enkele manier druk is uitgeoefend om de dienstverlening, in welke vorm dan ook, van deze persoon of organisatie te betrekken.
Artikel 7.1, zevende lid, van de Verordening bepaalt dat het niet voldoen aan de kwaliteitseisen tot gevolg heeft dat het college de aanvraag van de inwoner voor ondersteuning in de vorm van een pgb afwijst. Het college kan de pgb-aanbieder een waarschuwing met een redelijke hersteltermijn geven of de pgb-aanbieder niet (langer) accepteren in het kader van een pgb.
Artikel 7.1, achtste lid, van de Verordening bepaalt dat de inwoner of zijn pgb-beheerder een arbeids-of zorgovereenkomst dient af te sluiten met de pgb-aanbieder en/of informele ondersteuner.
Artikel 7.1, negende lid, van de Verordening bepaalt dat indien inwoner of zijn pgb-beheerder niet (volledig) het budgetplan (of andere relevante formulieren) invult of niet meewerkt aan de gesprekken omtrent het pgb, na het bieden van een hersteltermijn, geen pgb wordt verstrekt.