ECLI:NL:RBOVE:2025:5131

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 augustus 2025
Publicatiedatum
4 augustus 2025
Zaaknummer
08.208019.24 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor pogingen tot zware mishandeling en wapenbezit

Op 7 augustus 2025 heeft de Rechtbank Overijssel een 39-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 267 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. De man is schuldig bevonden aan twee pogingen tot zware mishandeling en het voorhanden hebben van een ploertendoder en een hamer. De feiten vonden plaats op 24 juni 2024 in Zwolle, waar de verdachte twee slachtoffers met een ploertendoder heeft aangevallen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de slachtoffers zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd en bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en betaling van schadevergoedingen aan de slachtoffers. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan een licht verstandelijke beperking en psychotische kwetsbaarheid, en heeft geadviseerd om hem te blijven begeleiden in zijn behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.208019.24 (P)
Datum vonnis: 7 augustus 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1986 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 24 juli 2025.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. J.R.T. Jonker, advocaat in Zwolle, waarnemend voor mr. P.L. Hellinga, naar voren is gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van de door [reclasseringswerker] , werkzaam als reclasseringswerker, als deskundige gegeven toelichting.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:heeft geprobeerd [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, dan wel hem heeft mishandeld;
feit 2:heeft geprobeerd [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, dan wel hem heeft mishandeld;
feit 3:een ploertendoder voorhanden heeft gehad;
feit 4:een hamer bij zich heeft gedragen bestemd om letsel toe te brengen of te dreigen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 24 juni 2024 te Zwolle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, heeft verdachte die [slachtoffer 1] een of meerdere malen met een wapenstok (ploertendoder), althans met een hard voorwerp op het hoofd en/of het (boven)lichaam geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 juni 2024 te Zwolle [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] een of meerdere malen met een wapenstok (ploertendoder), althans met een hard voorwerp op het hoofd en/of het (boven)lichaam te slaan;
2.
hij op of omstreeks 24 juni 2024 te Zwolle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, heeft verdachte die [slachtoffer 2] een of meerdere malen met een wapenstok (ploertendoder) en/of een hamer, althans met een of meerdere hard(e) voorwerp(en) op het hoofd en/of het (boven)lichaam geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 juni 2024 te Zwolle [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] een of meerdere malen met een wapenstok (ploertendoder) en/of een hamer, althans met een of meerdere hard(e) voorwerp(en) op het hoofd en/of het (boven)lichaam te slaan;
3.
hij op of omstreeks 24 juni 2024 te Zwolle een wapen van categorie I, onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten een ploertendoder, voorhanden heeft gehad;
4.
hij op of omstreeks 24 juni 2024 te Zwolle een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een hamer zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en/of de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen heeft gedragen.

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde onder feit 1 primair, feit 2 primair (met uitzondering van het slaan met de hamer), feit 3 en feit 4 wettig en overtuigend kan worden bewezen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde onder feit 1 en feit 2. Verdachte heeft geen (voorwaardelijk) opzet gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Het subsidiair ten laste gelegde onder die feiten kan wettig en overtuigend worden bewezen, met uitzondering van het slaan met de hamer zoals ten laste gelegd onder feit 2.
Ten aanzien van feit 3 heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Verdachte moet van feit 4 worden vrijgesproken, omdat uit het dossier niet kan worden afgeleid dat verdachte de hamer heeft gebruikt om te slaan dan wel te dreigen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
De verklaring van verdachte
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij met een ploertendoder in zijn hand heeft uitgehaald in de richting van [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) en [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ). Het zou kunnen dat verdachte hierbij de hoofden van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] heeft geraakt. De ploertendoders heeft verdachte gekocht via internet. Verdachte heeft de hamer vastgehouden, maar hij heeft hier niet mee geslagen.
3.3.2
De redengevende feiten en omstandigheden
Vanwege de onderlinge samenhang zal de rechtbank de redengevende feiten en omstandigheden van de feiten hierna gezamenlijk bespreken. De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 24 juni 2025 staat [slachtoffer 2] bij de woning aan de [adres 2] . Uit het niets slaat verdachte hem van achteren met een ploertendoder meerdere keren op zijn hoofd, borst en schouders. [slachtoffer 2] weet de ploertendoder van verdachte af te pakken. Verdachte loopt zijn woning in, pakt een hamer uit zijn woning en loopt opnieuw richting [slachtoffer 2] , die probeert te voorkomen dat verdachte hem opnieuw slaat door hem vast te pakken. [slachtoffer 1] is inmiddels naar buiten gekomen, ziet verdachte met een moker in zijn hand en haalt verdachte en [slachtoffer 2] uit elkaar. De ploertendoder en de hamer worden van verdachte afgepakt. [slachtoffer 1] blijft bij verdachte staan, die enigszins tot rust lijkt te komen. Dan loopt verdachte weer zijn woning in en pakt hij een tweede ploertendoder die hij in zijn rechterzak stopt. Verdachte loopt naar buiten richting [slachtoffer 1] . Verdachte haalt de ploertendoder uit zijn zak, trekt deze uit elkaar en slaat [slachtoffer 1] meerdere keren met de ploertendoder op zijn hoofd, schouders en in zijn zij. [slachtoffer 1] geeft verdachte een knietje en pakt de ploertendoder af, waarna de confrontatie eindigt.
Zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 1] hebben verwondingen aan het hoofd opgelopen.
3.3.3
De overwegingen van de rechtbank
Feit 1
- Poging tot zware mishandeling?
Voor bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit is vereist dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1] .
Op grond van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte heeft gehandeld met vol opzet. De vervolgvraag is of bij verdachte sprake is geweest van opzet in voorwaardelijke zin op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1] .
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals in het onderhavige geval zwaar lichamelijk letsel – is aanwezig indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank overweegt dat een ploertendoder een hard wapen is en het slaan daarmee kan dus grote impact hebben. Verdachte sloeg niet alleen tegen het (boven)lichaam van [slachtoffer 1] , maar ook meerdere keren tegen zijn hoofd. In het hoofd bevinden zich vitale functies en het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een kwetsbaar onderdeel van het menselijk lichaam is. Geweld, uitgeoefend op het hoofd kan daarom vergaande gevolgen hebben. De rechtbank weegt verder mee dat getuige [getuige 1] heeft verklaard dat verdachte op [slachtoffer 1] aan het ‘rammen’ was en dat verdachte het wapen hanteerde terwijl hij in een gemoedstoestand verkeerde waarover hij zelf heeft verklaard dat hij boos was en het gevoel had dat hij (onder andere) [slachtoffer 1] moest uitschakelen. De rechtbank is – gezien de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan – van oordeel dat verdachte met zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Feit 2
- Partiële vrijspraak
De rechtbank is allereerst van oordeel dat op grond van de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte [slachtoffer 2] met een hamer heeft geslagen. De rechtbank zal verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
- Poging tot zware mishandeling?
Nu de rechtbank verdachte vrijspreekt van het slaan met de hamer blijft bij de beoordeling van feit 2 primair eenzelfde feitencomplex over als bij de beoordeling van feit 1. Ook in dit geval is de rechtbank, onder verwijzing naar het beoordelingskader zoals dat is uiteengezet bij de beoordeling van feit 1, van oordeel dat geen sprake is van vol opzet maar dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen en dus heeft gehandeld met voorwaardelijk opzet. [slachtoffer 2] is eveneens meermalen met de ploertendoder tegen het hoofd, een kwetsbaar lichaamsdeel, geslagen, verdachte verkeerde in dezelfde gemoedstoestand als hiervoor omschreven en handelde met de intentie om [slachtoffer 2] uit te schakelen. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat verdachte [slachtoffer 2] ‘molesteerde’. Het primair ten laste gelegde is daarmee wettig en overtuigend bewezen.
Feit 3
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opgave van die bewijsmiddelen in de bewijsbijlage.
Feit 4
De rechtbank overweegt als volgt. Nadat [slachtoffer 2] door verdachte werd geslagen met de ploertendoder en deze werd afgepakt, pakte verdachte de hamer uit zijn woning en liep hij opnieuw richting [slachtoffer 2] met de hamer in het zicht. Zowel [slachtoffer 2] als de te hulp geschoten [slachtoffer 1] en zijn vrienden voelden zich genoodzaakt verdachte tegen te houden en de hamer af te pakken. De rechtbank is van oordeel dat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de hamer, gelet op zijn aard en onder die gegeven omstandigheden, bestemd was om letsel aan personen toe te brengen dan wel te dreigen en komt tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde onder feit 4.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 24 juni 2024 te Zwolle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer 1] meerdere malen met een wapenstok (ploertendoder) op het hoofd en het (boven)lichaam heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 24 juni 2024 te Zwolle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer 2] meerdere malen met een wapenstok (ploertendoder) op het hoofd en het (boven)lichaam heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op 24 juni 2024 te Zwolle een wapen van categorie I, onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten een ploertendoder, voorhanden heeft gehad;
4.
hij op 24 juni 2024 te Zwolle een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een hamer zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen heeft gedragen.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en de artikelen 13, 27, 54 en 55 van de Wet wapens en munitie. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1 primair, feit 2 primair
telkens het misdrijf: poging tot zware mishandeling;
feit 3
het misdrijf: handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
feit 4
de overtreding: handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte voor feit 1 primair, feit 2 primair en feit 3 te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 266 dagen waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Zij vordert om aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden te verbinden, zoals geadviseerd door de reclassering en de dadelijke uitvoerbaarheid daarvan te bevelen. De officier van justitie heeft verder gevorderd om ten aanzien van feit 4, een overtreding, toepassing te geven aan artikel 9a Sr.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om, indien de rechtbank komt tot bewezenverklaring van feit 1 primair, feit 2 primair, feit 3 en feit 4, aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van het voorarrest en een geheel voorwaardelijke taakstraf met een proeftijd van twee jaren met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, zonder de dadelijke uitvoerbaarheid daarvan te bevelen.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich op 24 juni 2024 schuldig gemaakt aan vier strafbare feiten. [slachtoffer 2] werd uit het niets door verdachte aangevallen met een ploertendoder en op dreigende wijze geconfronteerd met een hamer. [slachtoffer 1] , die de confrontatie tussen verdachte en [slachtoffer 2] probeerde te beëindigen en verdachte tot rust probeerde te brengen, werd eveneens plotseling door verdachte geslagen met de ploertendoder. Dat de confrontaties zijn gestopt voordat ernstiger letsel is ontstaan, is de danken aan adequaat ingrijpen van aangevers en getuigen. De gedragingen van verdachte hebben niet alleen pijn en letsel veroorzaakt, maar feiten als deze zorgen ook voor angstgevoelens bij slachtoffers en getuigen.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 6 juni 2025. Hieruit blijkt dat verdachte in de afgelopen vijf jaren niet is veroordeeld voor strafbare feiten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het over verdachte opgemaakte pro Justitia rapport van 18 april 2025, opgesteld door J. Marx, psychiater. Hierin is te lezen dat bij verdachte sprake is van een licht verstandelijke beperking en een psychische stoornis in de vorm van psychotische kwetsbaarheid. De aanwezigheid van schizofrenie kan niet worden uitgesloten. Verdachte werd in het verleden meerdere malen met een (drugs)psychose opgenomen bij Dimence en in de periode rondom het ten laste gelegde waren psychotische symptomen aanwezig. Een psychose uit zich bij verdachte door bizarre gedachten, achterdocht naar zijn omgeving en het horen van stemmen. Vanuit de problematiek van verdachte is hij minder goed in staat om op een constructieve wijze om te gaan met spanningen. Oplopende spanningen met buurtbewoners hebben mogelijk aanleiding gegeven tot (rand)psychotische overschrijdingen en het ontstaan van een vicieuze cirkel waarbij verdachte nog minder goed in staat is om te gaan met stressoren. De psychiater adviseert – bij bewezenverklaring – de ten laste gelegde feiten 1 en 2 in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen omdat beïnvloeding van de beschreven pathologie in enige mate wordt verondersteld.
Verdachte heeft verklaard dat hij de ploertendoder kocht omdat hij deze mooi vond. De hamer had verdachte in zijn bezit voor klussen binnenshuis. Beïnvloeding van de pathologie op feit 3 en feit 4 kan niet worden aangetoond. De psychiater ziet dan ook geen reden om die ten laste gelegde feiten verminderd (of niet) aan verdachte toe te rekenen. Het risico op recidive voor vergelijkbare feiten als het ten laste gelegde wordt onder de huidige omstandigheden – waarin verdachte reeds ambulante hulpverlening krijgt en onder reclasseringstoezicht staat – gezien als laag. Zonder ondersteuning neemt het risico op psychotische ontregeling, het risico op geweld en in samenhang daarmee het risico op recidive toe. Geadviseerd wordt om verdachte interventies en reclasseringstoezicht aan te bieden in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel.
De rechtbank onderschrijft de overwegingen en conclusies van de deskundige over de vaststelling van de gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis en de mate van toerekenbaarheid en neemt deze over.
In het over verdachte opgemaakte reclasseringsrapport van 8 juli 2025 is te lezen dat de begeleiding van Limor en het reclasseringstoezicht in het kader van de schorsing zorgen voor stabiliteit bij verdachte. Verdachte is aangemeld voor ambulante behandeling bij het FACT-team van Trajectum Zwolle. Onder de huidige omstandigheden schat de reclassering het risico op recidive in als laag en de reclassering is van oordeel dat het belangrijk is om het ingezette traject voort te zetten zodat zicht blijft op verdachte en zijn leefomstandigheden, er een signaleringsplan kan worden opgesteld en de mogelijkheid tot opschaling bestaat bij een ontregeling dan wel psychose. Het behandeladvies is met verdachte besproken en hij is bereid zich in te zetten voor behandeling. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf aan verdachte op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling en ambulante begeleiding. Het opleggen van een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan het voorarrest kan de ingezette behandeling en begeleiding doorkruisen en kan leiden tot verlies van de woning van verdachte. Dit is onwenselijk en risicoverhogend. De reclassering geeft voorkeur aan oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf. Vanwege de psychosomatische klachten van verdachte is oplegging van een taakstraf onwenselijk.
Op te leggen straf of maatregel
De rechtbank stelt voorop dat adequate behandeling en begeleiding van verdachte prioriteit heeft om het recidiverisico laag te houden. Verdachte is sinds 18 december 2024 geschorst uit voorlopige hechtenis en houdt zich aan zijn schorsingsvoorwaarden. De opgezette behandeling en het toezicht hebben tot nu toe een positieve uitwerking gehad en hebben gezorgd voor meer stabiliteit in het leven van verdachte. De reclassering heeft geen signalen ontvangen waaruit blijkt dat er opnieuw onrust is ontstaan in de buurt nadat verdachte is teruggekeerd. Oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, die de duur van het reeds ondergane voorarrest van 177 dagen overschrijdt, zal het ingezette behandeltraject doorkruisen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte de kans moet krijgen om de positieve ontwikkeling voort te zetten in het kader van bijzondere voorwaarden. Ook houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met het feit dat de bewezen verklaarde feiten 1 primair en 2 primair in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte – ten aanzien van feit 1 primair, feit 2 primair en feit 3 – moet worden opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van 267 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met aftrek van de tijd die verdachte al in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, met een proeftijd van drie jaren en daaraan gekoppeld de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. De rechtbank legt geen voorwaardelijke taakstraf op, nu verdachte niet in staat wordt geacht deze succesvol uit te voeren.
Het bewezen verklaarde feit 4 betreft een overtreding, waarvoor afzonderlijke strafoplegging moet volgen. De rechtbank acht het niet opportuun om voor deze overtreding afzonderlijk een straf of maatregel op te leggen. De rechtbank zal daarom toepassing geven aan artikel 9a Sr.
De rechtbank is van oordeel dat de op grond van artikel 14c Sr te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid, Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar moeten zijn nu er – bij onderbreking of afbreking van het ingezette behandeltraject en toezicht – ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van één of meer personen.

7.De schade van de benadeelden

7.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
[slachtoffer 1]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 550,00 ter vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan.
[slachtoffer 2]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 1.140,27, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit de post ‘kapotte zonnebril’ ter hoogte van € 140,27. Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 1.000,00 gevorderd.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat zowel de vordering van [slachtoffer 1] als de vordering van [slachtoffer 2] in het geheel kunnen worden toegewezen. De officier van justitie vordert om in beide gevallen de wettelijke rente toe te kennen en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer 1] in het geheel kan worden toegewezen. Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2] Tamadan heeft de raadsman verzocht de gevorderde immateriële schade te matigen tot een bedrag van € 550,00. De gevorderde materiële schade kan worden toegewezen.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer 1]
Immateriële schade
De rechtbank van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het handelen van verdachte (feit 1 primair) immateriële schade heeft geleden. Op grond van artikel 6:106, aanhef en sub b, van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding anders dan vermogensschade als de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, zoals in deze zaak het geval is. Het geweldsincident heeft bij [slachtoffer 1] verwondingen op zijn hoofd veroorzaakt. De hoogte van het gevorderde bedrag aan immateriële schadevergoeding is door de verdediging niet betwist. Gelet op de aard van het letsel en de bedragen in vergelijkbare gevallen worden toegekend, acht de rechtbank de toekenning van het gevorderde bedrag aan smartengeld billijk.
De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 550,00, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
[slachtoffer 2]
Materiële schade
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde (feit 2 primair) rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadepost is niet betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 140,27, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Immateriële schade
De rechtbank van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het handelen van verdachte immateriële schade heeft geleden. Op grond van artikel 6:106, aanhef en sub b, van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding anders dan vermogensschade als de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, zoals in deze zaak het geval is. Het geweldsincident heeft bij [slachtoffer 2] verwondingen op zijn hoofd veroorzaakt. De hoogte van het gevorderde bedrag aan immateriële schadevergoeding is door de verdediging betwist. De rechtbank stelt de immateriële schade naar billijkheid vast op € 550,00 en bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige immateriële deel niet-ontvankelijk is in de vordering.
De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 690,27, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
7.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen hebben verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partijen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de feiten is toegebracht.
Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met 11 dagen (ten aanzien van de schadevergoeding aan [slachtoffer 1] van € 550,00) en 13 dagen (ten aanzien van de schadevergoeding aan [slachtoffer 2] Tamaton van € 690,27) gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 62 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair, feit 2 primair, feit 3 en feit 4 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair, feit 2 primair,telkens het misdrijf: poging tot zware mishandeling;
feit 3,het misdrijf: handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
feit 4,de overtreding: handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf ten aanzien van de misdrijven
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
267 (tweehonderd zevenenzestig) dagen;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
90 (negentig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
De rechter kan de tenuitvoerlegging ook gelasten indien de verdachte gedurende de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende bijzondere voorwaarden
niet is nagekomen:
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- zich laat behandelen door Trajectum of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling is reeds gestart. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- zich laat begeleiden door LIMOR of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. Het begeleidingstraject duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de begeleiding;
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat de verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- beveelt dat de op grond van artikel 14c Sr gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid, Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
straf ten aanzien van de overtreding
- bepaalt dat aan verdachte
geen straf of maatregel wordt opgelegd;
Schadevergoeding
[slachtoffer 1]
-
wijstde vordering van de benadeelde partij
toetot een bedrag van € 550,00 (bestaande uit immateriële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van € 550,00 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 juni 2024);
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van
€ 550,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 juni 2024ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat
gijzeling voor de duur van 11 dagenkan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
[slachtoffer 2]
-
wijstde vordering van de benadeelde partij
toetot een bedrag van € 690,27 (bestaande uit € 140,27 materiële schade en € 550,00 immateriële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van € 690,27 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 juni 2024);
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van
€ 690,27, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 juni 2024ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat
gijzeling voor de duur van 13 dagenkan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige immateriële deel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Peper, voorzitter, mr. A. van Holten en
mr. M.J.A.L. Beljaars, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.A.B. Kroeze, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 7 augustus 2025.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2024291155. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Feit 1 primair en feit 2 primair

1. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 24 juli 2025, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte:

Ik heb uitgehaald met de wapenstok. Het zal wel kloppen dat ik [slachtoffer 2] op zijn hoofd heb geslagen. Ik heb ook met de wapenstok uitgehaald richting [slachtoffer 1] .

2. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] van 27 juni 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (p. 23):

Op 24 juni 2024 was ik aan de [adres 2] . Ineens werd ik geslagen van achteren. Ik kreeg klappen met een wapenstok van achter op mijn hoofd. Ik ken deze persoon, hij heet [verdachte] . [alias] liep naar binnen en pakte weer een wapenstok uit zijn woning. Hierna kwam een persoon uit de woning van [huisnummer] om [alias] rustig te houden. Hierna sloeg [alias] deze persoon weer meermaals met de wapenstok.

3. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 28 juni 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (p. 20-21):

Plaats delict: [adres 1]
Pleegdatum: 24 juni 2024
Ik zag dat de man in het roze shirt een wapenstok in zijn rechterzak had. Ik zag dat hij uit het niets de wapenstok uit zijn zak trok en deze met twee handen uit elkaar trok. Ik zag dat hij uit het niets begon te slaan met de wapenstok. Ik voelde dat hij op mijn hoofd sloeg. Ik voelde een harde, stekende pijn. Ik wist meteen door hoe het voelde dat hij dit met de wapenstok deed.

4. Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] van 24 juni 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (p. 41):

Op 24 juni 2024 zag ik dat [alias] [verdachte] [slachtoffer 2] met een wapenstok molesteerde en op hem insloeg. Ik zag dat hij op zijn hoofd, borst en schouders sloeg.
Ik zag dat [alias] naar buiten rende met nog een wapenstok. Ik zag dat hij op [slachtoffer 1] begon te rammen. Ik zag dat [alias] met de wapenstok meermaals had geslagen. Dit was onder ander op de schouder en op de zij van [slachtoffer 1] .

5. Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 24 juni 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (p. 44-45):

Op 24 juni 2024 was ik in [plaats] bij de [adres 3] . Ik zag dat [alias] aan het vechten was met [slachtoffer 2] . Ik zag dat [alias] een wapenstok vast had.
Ik zag dat [alias] naar [slachtoffer 1] liep en hem minimaal twee keer met een wapenstok op zijn hoofd sloeg.
Feit 3

1. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 24 juli 2025, inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;

2. Het proces-verbaal onderzoek wapen van 25 juni 2024, met bijbehorend fotoblad

(p. 32-35).

Feit 4

1. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 24 juli 2025, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte:

Ik heb de hamer in mijn hand gehad. Het zal wel kloppen dat ik een hamer dreigend heb getoond naar [slachtoffer 2] . Ik kan me voorstellen dat hij zich bedreigd voelt.

2. Het proces-verbaal onderzoek wapen van 27 juni 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (p. 36):

Het is een Kendo - Moker 1000 gram - met ergonomisch fiberglas handvat - Vuisthamer
1kg - fibersteel.
Dit voorwerp werd onder de volgende omstandigheden aangetroffen: met het voorwerp is aangever bedreigd nadat aangever met een ploertendoder was geslagen.
Gelet op de aard van het voorwerp en/of de omstandigheden waaronder dit voorwerp werd aangetroffen ben ik, verbalisant van mening dat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat dit voor geen ander doel bestemd was dan om letsel aan personen toe te brengen of te dreigen. Derhalve is dit voorwerp een wapen in de zin van artikel 2 lid 1 categorie IV onder 7 van de WWM.