ECLI:NL:RBOVE:2025:4951

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 juli 2025
Publicatiedatum
25 juli 2025
Zaaknummer
08.056016.24 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in drugs en illegaal wapenbezit door minderjarige verdachte

Op 28 juli 2025 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2007, die beschuldigd werd van het medeplegen van opzettelijk handelen in drugs en illegaal wapenbezit. De verdachte is schuldig bevonden aan drie strafbare feiten, waaronder het proberen buiten het grondgebied van Nederland te brengen van aanzienlijke hoeveelheden harddrugs, te weten 320,75 gram MDMA, 312,48 gram metamfetamine en 78,34 gram cocaïne, en het voorhanden hebben van een gaspistool. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie van drie maanden met een proeftijd van twee jaren, alsook een taakstraf van 120 uren. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die zijn leven op orde heeft gekregen en een laag recidiverisico vertoont. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd, maar ook de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte meegewogen bij de strafoplegging. De uitspraak is gedaan in het openbaar en is geregistreerd onder het parketnummer 08.056016.24 (P).

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Familie en Jeugd
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.056016.24 (P)
Datum vonnis: 28 juli 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2007 in [geboorteplaats],
wonende aan [woonplaats].

1.De toelichting op dit vonnis

De officier van justitie heeft verdachte (hierna: [verdachte]) opgeroepen om op 14 juli 2025 voor de rechtbank te verschijnen. Deze oproep wordt ook wel een dagvaarding genoemd. De tenlastelegging is een onderdeel van de dagvaarding en hierin staat beschreven aan welke strafbare feiten [verdachte] zich schuldig zou hebben gemaakt.
Op 14 juli 2025 hebben de officier van justitie, [verdachte] en zijn raadsman mr. M.A.D. Kok, advocaat in Ermelo, tijdens een zitting achter gesloten deuren gezegd wat zij van de beschuldigingen vinden. De rechtbank heeft daar naar geluisterd.
De rechtbank schrijft in dit vonnis wat zij van de beschuldigingen vindt. Dit doet zij aan de hand van verschillende stappen in een bepaalde volgorde, zoals de wet die voorschrijft. De rechtbank komt in dit vonnis tot de conclusie dat de feiten die de officier van justitie [verdachte] verwijt, kunnen worden bewezen.
[verdachte] heeft zich schuldig gemaakt aan drie strafbare feiten. Hij heeft samen met een ander geprobeerd 320,75 gram MDMA, 312,48 gram metamfetamine, en 78,34 gram cocaïne buiten het grondgebied van Nederland te brengen. Daarnaast heeft hij voornoemde hoeveelheden harddrugs opzettelijk aanwezig gehad en een gaspistool voorhanden gehad. Hij krijgt daarom een straf opgelegd: een geheel voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaren en een werkstraf van 120 uren met aftrek van het voorarrest.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en bondig, op neer dat [verdachte]:
feit 1: op 16 februari 2024 in Deventer samen met een ander heeft geprobeerd 320,75 gram MDMA, 312,48 gram metamfetamine en 78,34 gram cocaïne buiten het grondgebied van Nederland te brengen dan wel te vervoeren;
feit 2: op 16 februari 2024 in Deventer samen met een ander opzettelijk 320,75 gram MDMA, 312,48 gram metamfetamine en 78,34 gram cocaïne aanwezig heeft gehad;
feit 3: op 16 februari 2024 in [plaats] een gaspistool voorhanden heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging aan [verdachte], dat:
feit 1hij op of omstreeks 16 februari 2024 te Deventer, althans in Nederland,ter uitvoering van het door [verdachte] voorgenomen misdrijf om,tezamen en in vereniging met een ander of meer anderen, althans alleen,opzettelijkbuiten het grondgebied van Nederland te brengen, al dan niet bedoeld in artikel 1lid 5 van de Opiumwet, dan wel te vervoeren,- een grote hoeveelheid, althans 320,75 gram, in elk geval een hoeveelheid van eenmateriaal bevattende MDMA,- een grote hoeveelheid, althans 312,48 gram, in elk geval een hoeveelheid van eenmateriaal bevattende metamfetamine en/of- een grote hoeveelheid, althans 78,34 gram, in elk geval een hoeveelheid van eenmateriaal bevattende cocaïne,zijnde MDMA, metamfetamine en/of cocaïne,(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan welaangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,- heeft hij, [verdachte], een rugzak aanwezig gehad met daarin voornoemdemiddelen, welke middelen verpakt waren in 82, althans meerdere, brieven /enveloppen die voorzien waren van diverse adressen in Duitsland, Oostenrijk,Frankrijk, Spanje, Verenigde Staten en/of Nieuw-Zeeland en/of- was hij, [verdachte], (vervolgens) met die rugzak met gevulde brieven/enveloppen,onderweg naar Duitsland, althans over de Nederlandse grens, om (vervolgens) diebrieven/enveloppen op de post te doen,terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;feit 2hij op of omstreeks 16 februari 2024 te Deventer, althans in Nederland,tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,opzettelijkaanwezig heeft gehad- een grote hoeveelheid, althans 320,75 gram, in elk geval een hoeveelheid van eenmateriaal bevattende MDMA,- een grote hoeveelheid, althans 312,48 gram, in elk geval een hoeveelheid van eenmateriaal bevattende metamfetamine en/of- een grote hoeveelheid, althans 78,34 gram, in elk geval een hoeveelheid van eenmateriaal bevattende cocaïne,zijnde MDMA, metamfetamine en/of cocaïne,(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan welaangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;feit 3hij op of omstreeks 17 februari 2024 te [plaats], althans in Nederland,een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, teweten een gaspistool, van het merk Record, type 15-9, kaliber 9 mm knalzijnde een vuurwapen in de vorm van een pistoolvoorhanden heeft gehad.
3.
De bewijsmotivering
3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt de onder feit 1, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman is van oordeel dat [verdachte] van het onder feit 1 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken omdat sprake is van vrijwillige terugtred. Ten aanzien van de onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde feiten stelt de raadsman voorts dat geen sprake is van (voorwaardelijk) opzet. De raadsman is van mening dat de rechtbank ten aanzien van feit 3 tot een bewezenverklaring kan komen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde
De rechtbank komt op grond van de hieronder opgenomen feiten en omstandigheden, die in de bewijsmiddelen [1] zijn vervat en waarop de bewezenverklaring steunt, tot een bewezenverklaring van de onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde feiten. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De feiten en omstandigheden
Op camerabeelden van het station in Deventer van 16 februari 2024 is te zien dat [verdachte] met een rugzak en zijn fiets in de trein naar Enschede stapt. De conducteur maakt een wenkende beweging en [verdachte] stapt weer uit. Op beelden van een later moment is te zien dat [verdachte] zijn rugzak afdoet en achter een pilaar op het perron zet. Hij loopt daarna weg van de tas en gaat op een bankje op het perron zitten. Op stills van de camerabeelden is te zien dat hij enkele meters van de tas gaat zitten. [2]
[getuige] is op 16 februari 2024 op het station van Deventer werkzaam als medewerker Team Veiligheid en Service van de NS. Hij wordt aangesproken door een jongen die een man een zwarte tas zag neerzetten en vervolgens verderop ging zitten. [getuige] is naar de tas toegelopen en zag dat er in de tas brieven en poststukken zaten. [3]
In de tas blijken 82 enveloppen te zitten. De enveloppen zijn voorzien van adressen in onder meer Duitsland, Oostenrijk, Frankrijk, Spanje, de Verenigde Staten en Nieuw-Zeeland. [4] De inhoud van de enveloppen is onderzocht. Dit betreft in totaal 320,75 gram MDMA, 312,48 gram metamfetamine en 79,39 gram cocaïne. [5]
[verdachte] heeft verklaard dat hij is benaderd om snel geld te verdienen en dat hij onder druk is gezet om de brieven in de tas over de grens in de brievenbus te doen. [verdachte] heeft in de tas gekeken en zag dat er brieven in de rugzak zaten. [6] Hij wist wel dat het iets illegaals was. [verdachte] wilde op 16 februari 2024 met de trein over de grens naar Duitsland om de brieven daar te posten. [7]
Overwegingen en oordeel
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat verdacht op 16 februari 2024 in Deventer een rugzak met 82 enveloppen met daarin totaal 320,75 gram MDMA, 312,48 gram metamfetamine en 78,34 gram cocaïne bij zich droeg. Uit de verklaring van [verdachte] volgt dat hij met de trein naar Duitsland wilde om deze enveloppen daar in de brievenbus te doen. Uit camerabeelden blijkt dat [verdachte] ook daadwerkelijk in de trein naar Enschede (richting Duitsland) is gestapt, waarna hij vervolgens van de conducteur weer uit moest stappen, volgens eigen zeggen omdat hij niet met een fiets in de spitsuren in de trein mocht reizen. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee sprake van een begin van uitvoering van het door [verdachte] voorgenomen misdrijf, namelijk het uitvoeren van harddrugs. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van voorwaardelijk opzet op het uitvoeren van de harddrugs. [verdachte] heeft verklaard dat hij de enveloppen uit de rugzak tegen betaling in Duitsland op de post zou doen. Hij wist dat het om iets illegaals ging. [verdachte] heeft aldus de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij in de enveloppen harddrugs zouden zitten en dat hij zich schuldig maakte aan de poging tot uitvoer daarvan. De rechtbank vindt het onder feit 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Medeplegen
De rechtbank overweegt op basis van de bewijsmiddelen dat [verdachte] de enveloppen met drugs van een ander heeft gekregen en dat hem door die ander is opgedragen om de enveloppen met harddrugs over de grens in de brievenbus te doen. De rechtbank komt tot het oordeel dat [verdachte] en de onbekend gebleven opdrachtgever op een nauwe en bewuste wijze hebben samengewerkt, waarbij [verdachte] een materiële bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd. De rechtbank acht het onder feit 1 ten laste gelegde medeplegen wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 2
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [verdachte] de rugzak waarin de enveloppen met harddrugs zaten bij zich droeg en dat deze drugs zich in zijn machtssfeer bevonden. Voor het opzettelijk aanwezig hebben van de harddrugs is echter niet alleen nodig dat die harddrugs zich in de machtssfeer van [verdachte] bevonden, maar ook dat [verdachte] wist van de aanwezigheid van die harddrugs. Daarvoor is voldoende dat [verdachte] willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat die harddrugs aanwezig waren.
Zoals in het bovenstaande reeds is overwogen heeft [verdachte] verklaard dat hij de enveloppen tegen betaling in Duitsland zou posten en dat hij wel wist dat het om iets illegaals ging. Gelet op deze verklaring is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat in de enveloppen in de rugzak harddrugs aanwezig waren en dat hij zich dus schuldig maakte aan het voorhanden hebben van die harddrugs. [verdachte] heeft op zijn minst voorwaardelijk opzet gehad op de aanwezigheid van de 320,75 gram MDMA, 312,48 gram metamfetamine en 78,34 gram cocaïne. Het onder feit 2 ten laste gelegde is daarmee wettig en overtuigend bewezen.
Individuele pleger
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om vast te kunnen stellen dat [verdachte] het onder feit 2 ten laste gelegde tezamen en in vereniging met een of meer anderen heeft gepleegd. De rechtbank zal hem dus vrijspreken van het onder feit 2 ten laste gelegde medeplegen.
Ten aanzien van het onder feit 3 ten laste gelegde
[verdachte] heeft bekend dat hij het onder feit 3 ten laste gelegde heeft gepleegd. Tijdens de zitting is door hem of zijn raadsman ten aanzien van dit feit geen vrijspraak bepleit. De rechtbank komt daarom op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen tot een bewezenverklaring van het onder feit 3 ten laste gelegde feit, waarbij de rechtbank overeenkomstig artikel 359, lid 3, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) zal volstaan met de volgende opsomming van de bewijsmiddelen:
de (bekennende) verklaring van [verdachte], afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 14 juli 2025;
Het proces-verbaal van onderzoek wapen van 10 april 2024 (pagina’s 147 tot en met 151).
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1hij op 16 februari 2024 te Deventer, ter uitvoering van het door [verdachte] voorgenomen misdrijf om, tezamen en in vereniging met een ander,opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland te brengen,
- 320,75 gram MDMA,- 312,48 gram metamfetamine, en- 78,34 gram cocaïne,telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
heeft hij, [verdachte], een rugzak aanwezig gehad met daarin voornoemdemiddelen, welke middelen verpakt waren in 82, enveloppen die voorzien waren van diverse adressen in Duitsland, Oostenrijk, Frankrijk, Spanje, Verenigde Staten en Nieuw-Zeeland en- was hij, [verdachte], (vervolgens) met die rugzak met gevulde enveloppen, onderweg naar Duitsland, om die enveloppen op de post te doen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;feit 2hij op 16 februari 2024 te Deventer opzettelijk aanwezig heeft gehad,- 320,75 gram MDMA,- 312,48 gram metamfetamine en- 78,34 gram cocaïne,telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
feit 3hij op 17 februari 2024 te [plaats], een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een gaspistool, van het merk Record, type 15-9, kaliber 9 mm knalzijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan [verdachte] meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Vrijwillige terugtred
De raadsman heeft ter terechtzitting bepleit dat [verdachte] ten aanzien van feit 1 een beroep op vrijwillige terugtred in de zin van artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht (Sr) toekomt.
De rechtbank stelt voorop dat van vrijwillige terugtred in de zin van art. 46b Sr sprake is, indien de verdachte vrijwillig is teruggetreden voordat het misdrijf is voltooid. Of gedragingen van de verdachte toereikend zijn om de gevolgtrekking te rechtvaardigen dat het misdrijf niet is voltooid ten gevolge van omstandigheden die van zijn wil afhankelijk zijn, hangt - mede gelet op de aard van het misdrijf - af van de concrete omstandigheden van het geval.
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat [verdachte] zijn rugzak met daarin de harddrugs heeft afgedaan, deze tegen een pilaar heeft gezet en verderop op een bankje is gaan zitten. Uit het bij de beschreven camerabeelden gevoegde fotoblad blijkt dat [verdachte] op slechts enkele meters van de tas op het perron is gaan zitten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [verdachte] hiermee onvoldoende afstand van de rugzak genomen om de gevolgtrekking te rechtvaardigen dat sprake is geweest van vrijwillige terugtred. De rechtbank verwerpt het verweer.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie en de artikelen 45 en 47 van het Wetboek van Strafrecht. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
medeplegen van een poging tot opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2
het misdrijf:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 3
het misdrijf:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet Wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;

5.De strafbaarheid van [verdachte]

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van [verdachte] uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat [verdachte] strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat [verdachte] wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie van drie maanden met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd om aan [verdachte] een werkstraf van 120 uren met aftrek van voorarrest op te leggen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft – gelet op de bepleite vrijspraak voor een aantal feiten en het positieve rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) – bepleit een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie geëist.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van [verdachte], zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De aard en de ernst van de gepleegde feiten
[verdachte] heeft samen met een ander geprobeerd aanzienlijke hoeveelheden harddrugs buiten het grondgebied van Nederland te brengen en had die hoeveelheden opzettelijk aanwezig. Hij was voornemens om met een rugzak vol enveloppen naar Duitsland te reizen en deze enveloppen daar in de brievenbus te doen. De enveloppen waren geadresseerd aan personen in onder meer Duitsland, Oostenrijk, Frankrijk, Spanje, de Verenigde Staten en Nieuw-Zeeland. Met dit handelen heeft [verdachte] bijgedragen aan de instandhouding van de handel in verdovende middelen. Het is een feit van algemene bekendheid dat harddrugs schade berokkenen aan de gebruikers daarvan en leiden tot ernstige verslavingsproblematiek. Dit is een gevaar voor de volksgezondheid en het ruïneert het leven van gebruikers (en hun naasten). Bovendien gaat de verspreiding van en de handel in harddrugs gepaard met vele andere vormen van criminaliteit.
Daarnaast heeft [verdachte] een gaspistool voorhanden gehad. Gaspistolen kunnen niet alleen worden gebruikt ter bedreiging maar kunnen bij gebruik ook letsel veroorzaken. Het bezit hiervan veroorzaakt een groot risico voor de veiligheid van personen en versterkt de al bestaande gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
De persoon van [verdachte]
Wat betreft de persoon van [verdachte] heeft de rechtbank gekeken naar het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van [verdachte] van 13 mei 2025, waaruit volgt dat [verdachte] niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van het rapport van de Raad van 7 juli 2025 en van wat [verdachte] op de zitting over zijn persoonlijke omstandigheden heeft verteld.
[verdachte] woont samen met zijn moeder en zus. Hij heeft dit jaar zijn school afgerond en volgt nu een interne opleiding bij een vloerenbedrijf. Uit het raadsrapport volgt dat [verdachte] het afgelopen jaar met hulp van de jeugdreclassering zijn leven op orde heeft gekregen. Hij heeft een opleiding afgerond en volgt nu een BBL-opleiding, waardoor hij veel aan het werk is. Er is geen sprake meer van verzuim op school of negatief gedrag en [verdachte] hangt ook minder op straat met zijn vrienden. Helpend daarbij is dat [verdachte] een vriendin heeft die een goede invloed op hem heeft. Op dit moment ziet de Raad geen doelen voor de jeugdreclassering. [verdachte] heeft in de periode van de strafbare feiten onvoldoende vaardigheden ingezet. Hij was beïnvloedbaar en gevoelig voor status, maar hier is het afgelopen jaar geen sprake meer van geweest. Mede omdat hij zijn leven nu anders en positiever invult. Het recidiverisico wordt als laag ingeschat. De Raad vindt een onvoorwaardelijke werkstraf het meest passend. De Raad vindt een voorwaardelijke straf niet passend omdat de kans op herhaling als laag wordt ingeschat. [verdachte] heeft al meer dan een jaar, tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis, laten zien dat hij de juiste keuzes maakt en dat hij steviger in zijn schoenen staat. De jeugdreclasseerder van [verdachte] ziet wel meerwaarde in een voorwaardelijke straf, omdat [verdachte] dan een duidelijke stok achter de deur krijgt om niet opnieuw met justitie in aanraking te komen en omdat de kans aanwezig is dat hij nog iets terug moet doen voor de opdrachtgever, in verband met het kwijtraken van de harddrugs.
De strafoplegging
Omdat [verdachte] minderjarig is, past de rechtbank het jeugdstrafrecht toe. Bij het bepalen van de straf en de hoogte ervan houdt de rechtbank vervolgens rekening met straffen die in vergelijkbare gevallen door rechters zijn opgelegd en met de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd. Doorgaans wordt bij de bewezen verklaarde feiten zoals in deze strafzaak aan de orde is een onvoorwaardelijke jeugddetentie als uitgangspunt genomen.
De rechtbank houdt er rekening mee dat [verdachte] zijn leven op orde heeft en dat het recidiverisico als laag wordt ingeschat. Hij heeft een opleiding afgerond en start in september met een nieuwe opleiding bij een vloerenbedrijf. Het opleggen van een onvoorwaardelijke jeugddetentie zal deze positieve beschermende factoren in het leven van [verdachte] doorkruisen. Om die reden en omdat [verdachte] een stok achter de deur nodig heeft om zoveel mogelijk te voorkomen dat hij in de toekomst weer strafbare feiten gaat plegen, zal de rechtbank een geheel voorwaardelijke jeugddetentie opleggen. Ook acht de rechtbank een onvoorwaardelijke taakstraf (in de vorm van een werkstraf) op zijn plaats.
De rechtbank acht het, alles afwegend, passend en geboden om aan [verdachte] op te leggen een geheel voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaren. Als [verdachte] tijdens deze proeftijd opnieuw een strafbaar feit pleegt, moet hij alsnog naar de jeugdgevangenis. Daarnaast zal de rechtbank aan [verdachte] een onvoorwaardelijke taakstraf opleggen, bestaande uit een werkstraf van 120 uren met aftrek van het voorarrest.

7.De in beslag genomen voorwerpen

7.1
De standpunten van partijen
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat de onder [verdachte] in beslag genomen rugzak moeten worden onttrokken aan het verkeer. De telefoon dient volgens de officier van justitie aan [verdachte] te worden teruggeven.
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de in beslag genomen goederen.
7.2
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de in beslag genomen rugzak en telefoon op grond van de artikelen 33 en 33a vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, omdat dit voorwerpen zijn waarmee de bewezen verklaarde feiten zijn begaan of voorbereid.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 55, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 77gg Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf:
medeplegen van een poging tot opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2
het misdrijf:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 3
het misdrijf:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet Wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder feit 1, feit 2 en feit 3 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievoor de duur van
drie maanden;
- bepaalt dat deze jeugddetentie
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten als verdachte voor het einde van de
proeftijd van twee jaarde navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- de
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
120 uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast voor de duur van
60 dagen;
- beveelt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste zestig dagen doorgebracht in verzekering of voorlopige hechtenis, twee uren per dag aftrek plaatsvindt;
de in beslag genomen voorwerpen
- verklaart verbeurd de in beslag genomen voorwerpen, te weten de telefoon en de rugzak;
Opheffing van het (geschorste) bevel voorlopige hechtenis
- heft het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. de Loor, voorzitter, mr. C.W. Couperus-van Kooten en mr. D.E. Schaap, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.G. Drent, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 28 juli 2025.
Buiten staat
Mr. C.W. Couperus-van Kooten is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2024076469. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het proces-verbaal van bevindingen van 26 februari 2024, inclusief het bijgevoegde fotoblad (pagina 129 tot en met 136).
3.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] van 16 februari 2024 (pagina’s 48 en 49).
4.Het proces-verbaal van bevindingen van 17 februari 2024 (pagina’s 69 tot en met 72).
5.Het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen van 20 februari 2024 (pagina’s 218 tot en met 225), inclusief de als bijlage gevoegde NFiDENT-rapporten van 21 februari 2024 (pagina’s 226 en 227), het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen van 19 maart 2024 (pagina’s 228 tot en met 259), inclusief de als bijlage gevoegde NFiDENT-rapporten van 20 maart 2024 (pagina’s 260 tot en met 267) en het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen van 19 maart 2024 (pagina’s 268 tot en met 294), inclusief de als bijlage gevoegde NFiDENT-rapporten van 9 april 2024 (pagina’s 295 tot en met 301).
6.Het proces-verbaal van verhoor [verdachte] van 17 februari 2024 (pagina 28 tot en met 37).
7.Het proces-verbaal van verhoor [verdachte] van 20 februari 2024 (pagina 38 tot en met 42).