In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Overijssel op 7 juli 2025 uitspraak gedaan over de voorlopige ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [kind], die zonder toestemming van de moeder met de vader naar Wit-Rusland is vertrokken. De kinderrechter heeft het Haags kinderbeschermingsverdrag 1996 toegepast om te bepalen of de rechtbank rechtsmacht heeft en welk recht van toepassing is. De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [kind], die in augustus 2024 met de vader naar Wit-Rusland is vertrokken. De moeder heeft verzocht om de terugkeer van [kind] naar Nederland, en de kinderrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van ongeoorloofde overbrenging.
De kinderrechter heeft geoordeeld dat de Nederlandse rechter bevoegd is om over de zaak te oordelen, omdat de moeder tijdig verzoeken heeft ingediend voor de terugkeer van [kind]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er een ernstig vermoeden bestaat dat de ontwikkeling van [kind] acuut en ernstig wordt bedreigd, en dat een voorlopige ondertoezichtstelling noodzakelijk is om deze bedreiging weg te nemen. De kinderrechter heeft [kind] voorlopig onder toezicht gesteld van Stichting Jeugdbescherming Overijssel voor de duur van drie maanden, met ingang van 7 juli 2025.
De beslissing is genomen in het belang van [kind], die geen contact meer heeft met de moeder en mogelijk niet naar school gaat. De kinderrechter heeft benadrukt dat het van groot belang is dat de juiste hulpverlening en begeleiding voor [kind] wordt georganiseerd zodra hij in Nederland terug is.