ECLI:NL:RBOVE:2025:4885

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 juli 2025
Publicatiedatum
23 juli 2025
Zaaknummer
335576
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige ondertoezichtstelling van een minderjarige die ongeoorloofd naar Wit-Rusland is overgebracht

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Overijssel op 7 juli 2025 uitspraak gedaan over de voorlopige ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [kind], die zonder toestemming van de moeder met de vader naar Wit-Rusland is vertrokken. De kinderrechter heeft het Haags kinderbeschermingsverdrag 1996 toegepast om te bepalen of de rechtbank rechtsmacht heeft en welk recht van toepassing is. De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [kind], die in augustus 2024 met de vader naar Wit-Rusland is vertrokken. De moeder heeft verzocht om de terugkeer van [kind] naar Nederland, en de kinderrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van ongeoorloofde overbrenging.

De kinderrechter heeft geoordeeld dat de Nederlandse rechter bevoegd is om over de zaak te oordelen, omdat de moeder tijdig verzoeken heeft ingediend voor de terugkeer van [kind]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er een ernstig vermoeden bestaat dat de ontwikkeling van [kind] acuut en ernstig wordt bedreigd, en dat een voorlopige ondertoezichtstelling noodzakelijk is om deze bedreiging weg te nemen. De kinderrechter heeft [kind] voorlopig onder toezicht gesteld van Stichting Jeugdbescherming Overijssel voor de duur van drie maanden, met ingang van 7 juli 2025.

De beslissing is genomen in het belang van [kind], die geen contact meer heeft met de moeder en mogelijk niet naar school gaat. De kinderrechter heeft benadrukt dat het van groot belang is dat de juiste hulpverlening en begeleiding voor [kind] wordt georganiseerd zodra hij in Nederland terug is.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/08/335576 / JE RK 25-1176
Datum uitspraak: 7 juli 2025
Beschikking voorlopige ondertoezichtstelling
in de zaak van
Raad voor de Kinderbescherming, gevestigd te Almelo,
hierna te noemen de raad,
met betrekking tot
[kind], geboren op [geboortedatum] 2009 in [geboorteplaats],
hierna te noemen [kind].
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats],
[de vader],
hierna te noemen de vader,
op een bij de rechtbank onbekend adres,
en
[kind].

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Op 7 juli 2025 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden in de zaak met zaaknummer: C/08/326653 / FA RK 24-3251. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door mr. G.J. Ligtenberg,
- [naam] namens de raad.
1.2.
De vader is niet verschenen. [kind] ook niet.
1.3.
Tijdens die mondelinge behandeling heeft de raad mondeling verzocht om een voorlopige ondertoezichtstelling. Dat verzoek is ingeschreven onder dit zaaknummer.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [kind].
2.2.
[kind] woont bij de vader. In augustus 2024 is de vader met [kind] naar Wit-Rusland vertrokken. Het is niet bekend waar zij nu verblijven.

3.Het verzoek

3.1.
De raad verzoekt [kind] voorlopig onder toezicht te stellen van Stichting Jeugdbescherming Overijssel voor de duur van drie maanden en om de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De raad heeft benoemd dat het van belang is dat een neutrale instantie met zeggenschap zorg draagt dat [kind] op een adequate wijze wordt opgevangen, op het moment dat hij wordt opgespoord in Wit-Rusland of elders en weer terug wordt
geleid naar Nederland. Er zal een Veiligheidsplan moeten worden gemaakt, met
doelen zowel voor de korte als voor de lange termijn, zodat hij de noodzakelijke
hulp en begeleiding krijgt om zich leeftijdsadequaat verder te kunnen
ontwikkelen.

4.Het standpunt van de belanghebbenden

4.1.
De vader en [kind] zijn niet bij de mondelinge behandeling aanwezig geweest. Hun standpunt is niet bekend.
4.2.
De moeder stemt in met het verzoek van de raad.

5.De beoordeling

De rechtsmacht
5.1.
In beginsel bepaalt de Verordening (EU) 2019/1111 van de Raad van 25 juni 2019 betreffende de bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en betreffende internationale kinderontvoering (hierna: Brussel II-ter), de rechtsmacht in zaken van ouderlijke verantwoordelijkheid als het kind zijn verblijfplaats in Nederland heeft. Brussel II-ter kent in artikel 10 een regeling voor het geval dat er sprake is van ongeoorloofde overbrenging naar een andere lidstaat, maar niet voor het geval van overbrenging naar een andere niet-lidstaat, zoals Wit-Rusland. Daarom past de kinderrechter het Haags kinderbeschermingsverdrag 1996 (hierna: HKBV 1996) toe om de vraag te beantwoorden of deze rechtbank rechtsmacht toe komt, en welk recht van toepassing is.
5.2.
Vast staat dat [kind] ongeoorloofd is overgebracht naar een niet EU-staat. De bevoegdheid van de Nederlandse rechter in deze zaak dient daarom te worden beoordeeld aan de hand van het HKV 1996. Artikel 3, aanhef en onder a en b, HKV 1996 bepaalt dat het verdrag mede van toepassing is op maatregelen omtrent ouderlijke verantwoordelijkheid en gezagsrechten. Artikel 7 HKV 1996 ziet op de internationale bevoegdheid tot het treffen van maatregelen met betrekking tot de persoon of het vermogen van het kind bij kinderontvoering. Bij artikel 7 HKV 1996 gaat het om het ongeoorloofd overbrengen of niet doen terugkeren van een kind vanuit een bij het HKV 1996 aangesloten staat naar een andere staat. Dit hoeft niet een eveneens bij het HKV 1996 aangesloten staat te zijn.
5.3.
Artikel 7 lid 1 HKBV 1996 bepaalt dat in geval van ongeoorloofd overbrengen of niet doen terugkeren van het kind, zoals bepaald in artikel 7 lid 2 HKBV 1996, de autoriteiten van de verdragsluitende staat waarin het kind onmiddellijk voor de overbrenging of het niet doen terugkeren zijn gewone verblijfplaats had, bevoegd blijven, totdat het kind een gewone verblijfplaats heeft verworven in een andere Staat en:
enige persoon, instelling of ander lichaam dat gezagsrechten heeft, in de overbrenging of het niet doen terugkeren heeft berust; of
het kind in die andere staat zijn verblijfplaats heeft gehad, gedurende een periode van ten minste een jaar nadat de persoon, de instelling of het andere lichaam dat gezagsrechten heeft, kennis heeft gekregen of had moeten krijgen van de verblijfplaats van het kind, geen verzoek tot terugkeer, dat binnen die periode is ingediend, nog in behandeling is, en het kind in zijn nieuwe omgeving is geworteld.
5.4.
Allereerst dient de kinderrechter te beoordelen of de gewone verblijfplaats van [kind], voor het ongeoorloofd overbrengen of niet doen terugkeren van [kind], in Nederland was. Nu onweersproken is gesteld dat [kind] is geboren en opgegroeid in Nederland is de kinderrechter van oordeel dat zijn gewone verblijfplaats voor het ongeoorloofd overbrengen of het niet doen terugkeren in Nederland was.
5.5.
Daarna moet de kinderrechter beoordelen of sprake is van een ongeoorloofde overbrenging of het niet doen terugkeren, als bedoeld in lid 2 van artikel 7 HKBV 1996. Naar het oordeel van de kinderrechter is er sprake van ongeoorloofd niet terugkeren. De vader is met [kind] zonder de instemming van de moeder naar Wit-Rusland vertrokken en daar gebleven, terwijl de ouders gezamenlijk het gezag over [kind] uitoefenen. Inmiddels is ook door een rechter in Belarus op verzoek van moeder en de Centrale Autoriteit bij beslissing van 23 juni 2025 vastgesteld dat sprake is van ongeoorloofde overbrenging.
5.6.
De kinderrechter komt vervolgens tot het oordeel dat er niet is voldaan aan een van de twee vereisten, zoals bedoeld in artikel 7, lid 1 onder a en b HKBV 1996, voor de uitzonderingsituatie dat er rechtsmacht toekomt aan de staat waar de minderjarige op dit moment zijn gewone verblijfplaats heeft. De moeder heeft immers via gerechtelijke procedures in Wit-Rusland (via de Centrale Autoriteit) en bij deze rechtbank verzoeken ingediend die zien op de terugkeer van [kind] naar Nederland. Zij heeft dit bovendien gedaan voordat [kind] een jaar in Wit-Rusland verbleef. De Nederlandse rechter is dan ook bevoegd om over de zaak te oordelen.
Het toepasselijke recht
5.7.
De bepaling van het toepasselijke recht dient plaats te vinden aan de hand van het
Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 (HKBV 1996), inzake de bevoegdheid, het
toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied
van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van minderjarigen. Op
grond van het bepaalde in artikel 17 HKBV 1996 past de bevoegde rechter zijn interne recht
toe. Dit betekent in onderhavig geval dat de Nederlandse rechter Nederlands recht toepast.
De inhoudelijke beoordeling van kinderrechter over het verzoek van de raad
5.8.
De kinderrechter is van oordeel dat aan de voorwaarden voor een voorlopige ondertoezichtstelling is voldaan. [1] Er is een ernstig vermoeden dat de ontwikkeling van [kind] acuut en ernstig wordt bedreigd. De voorlopige ondertoezichtstelling is noodzakelijk om die bedreiging weg te nemen.
5.9.
De kinderrechter stelt vast dat [kind] in augustus 2024 zonder toestemming van moeder met zijn vader is vertrokken naar Wit-Rusland. De Centrale Autoriteit en het Ministerie van Justitie in Wit-Rusland zijn nadien ingeschakeld. In Wit-Rusland heeft een rechtszitting plaatsgevonden waarbij de moeder heeft verzocht om de terugkeer van [kind] naar Nederland. Op 23 juni jl. heeft de rechtbank van het district Vileysk, in de regio Minsk/Republiek Belarus besloten tot het gelasten van de terugkeer van [kind] naar Nederland met de bepaling dat het vonnis onmiddellijk ten uitvoer zal worden gelegd. Daarna is vader met [kind] opnieuw verhuisd. Tot op heden is niet bekend waar ze verblijven. De kinderrechter maakt zich net als moeder en de raad voor de kinderbescherming grote zorgen over [kind]. Hij heeft geen contact meer met moeder en hij gaat niet meer naar een Nederlandse school. Mogelijkerwijs ook niet naar een school in Belarus. Het is van groot belang dat de GI betrokken is om de juiste hulpverlening en begeleiding voor hem te organiseren op het moment dat hij in Nederland terug is.
5.10.
Daarom stelt de kinderrechter [kind] voorlopig onder toezicht voor de duur van drie maanden.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [kind] voorlopig onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming Overijssel met ingang van 7 juli 2025 tot 7 oktober 2025;
6.2.
bepaalt dat een eventueel verzoek van de raad, strekkende tot het uitspreken van een ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar, zal worden behandeld door op
6 oktober 2025 om 11.45 uurin het gerechtsgebouw te Almelo, tot het bijwonen van welke mondelinge behandeling alle belanghebbenden die een afschrift van deze beschikking ontvangen hierdoor worden opgeroepen.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.H. Olthof, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2025 in aanwezigheid van mr. M.H. Falkmann-Herber als griffier en is schriftelijk vastgelegd op 17 juli 2025.

Voetnoten

1.Artikel 1:257 BW.