ECLI:NL:RBOVE:2025:488

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
29 januari 2025
Zaaknummer
11318284 \ CV EXPL 24-1872
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterechte ontruiming en beëindiging huurovereenkomst met wederzijds goedvinden

In deze zaak heeft partij A een woning gehuurd van partij B. Na terugkeer van vakantie ontdekte partij A dat de woning leeg was. Partij A beschuldigt partij B van een onterechte ontruiming en eist schadevergoeding voor de verloren inrichting. Eerder zijn de vorderingen van partij A toegewezen bij verstek, maar partij B heeft verzet aangetekend. De kantonrechter heeft het verzet gegrond verklaard en oordeelt dat de oorspronkelijke vorderingen van partij A moeten worden afgewezen. De rechter concludeert dat de huurovereenkomst met wederzijds goedvinden is beëindigd en dat de woning niet onrechtmatig is ontruimd. De procedure omvat een mondelinge behandeling waarbij beide partijen aanwezig waren, en de rechter heeft vastgesteld dat de huurovereenkomst voor bepaalde tijd was aangegaan. De kantonrechter heeft de vorderingen van partij A afgewezen en partij A veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer : 11318284 \ CV EXPL 24-1872
Vonnis van 28 januari 2025 na verzet (bij vervroeging)
in de zaak van
[partij A],
wonende te [woonplaats 1],
oorspronkelijk eisende partij,
gedaagde partij in het verzet,
hierna te noemen [partij A],
gemachtigde: mr. M.E. Kikkert, advocaat te Almelo,
tegen
[partij B],
wonende te [woonplaats 2],
oorspronkelijk gedaagde partij,
eisende partij in het verzet,
hierna te noemen [partij B],
gemachtigde: mr. E.T. van den Hout, advocaat te Amsterdam.
Samenvatting
[partij A] heeft een woning gehuurd van [partij B]. Na terugkeer van vakantie trof [partij A] de woning leeg aan. [partij A] stelt dat sprake is van een onterechte ontruiming door [partij B] en stelt [partij B] aansprakelijk voor de verdwenen inrichting van de woning. Bij een eerder verstekvonnis zijn de vorderingen van [partij A] toegewezen. Hiertegen is door [partij B] verzet ingesteld. De kantonrechter verklaart het verzet gegrond en oordeelt in verzet dat de oorspronkelijke vorderingen van [partij A] moeten worden afgewezen omdat er van moet worden uitgegaan dat de huurovereenkomst met wederzijds goedvinden is beëindigd en de woning niet onrechtmatig is ontruimd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het door de kantonrechter op 30 juli 2024 tussen [partij A] en [partij B] bij verstek gewezen vonnis onder zaaknummer 11236291 CV EXPL 24-1595;
- de verzetdagvaarding van 20 september 2024.
1.2.
Op 15 januari 2025 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij [partij A] en [partij B], bijgestaan door hun gemachtigden, zijn verschenen.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op enig moment een mondelinge huurovereenkomst aangegaan voor de woning aan de [adres 1] tot 30 januari 2024 met een huurprijs van € 850,00 per maand.
2.2.
Vanaf 1 februari 2023 is de huurprijs gewijzigd in € 975,00 per maand.
2.3.
Op 18 april 2023 heeft [partij B] per Whatsapp aan [partij A] een huurovereenkomst gestuurd ingaande 1 februari 2023 voor de duur van een jaar voor € 975,00 per maand.
2.4.
[partij A] heeft tot 1 augustus 2023 de verschuldigde huur telkens per bank voldaan.
2.5.
Bij brief van de gemeente Almelo van 24 juli 2023 aan [partij B] is [partij B] in kennis gesteld van klachten over de woning aan de [adres 1] omtrent ongedierte, afval en rommel op het perceel aan de achterzijde van de woning.
2.6.
In de brief van Heijkoop gerechtsdeurwaarders aan [naam 1], [adres 1], van 24 juli 2023 staat onder meer:

Namens cliënte, de heer [partij B], stellen wij u middels dit schrijven formeel in gebreke ter zake het uwerzijds in gebreke blijven met de vereiste BRP inschrijving van u als bewoner op het adres [adres 1] via de gemeente. zoals ook opgenomen in de huurovereenkomst. Ondanks herhaalde verzoeken van cliënte heeft er tot op heden geen inschrijving plaatsgevonden.
Indien u zich niet laat inschrijven zal de gemeente aan cliënte een dwangsom opleggen, middels dit schrijven stellen wij u dan ook aansprakelijk voor alle geleden en nog te lijden schade door cliënte, meer speciaal doch niet uitsluitend de dwangsommen die de gemeente zal opleggen wegens het achterwege blijven van een BRP inschrijving, zijnde € 4.000,00 per week.
Voorts delen wij u mede dat cliënte de huurovereenkomst op grond van deze overtreding de huurovereenkomst met onmiddellijke ingang wenst te ontbinden. U dient de woning dan ook per omgaande, doch binnen 14 dagen na heden te hebben ontruimd en verlaten met afgifte van de sleutels aan cliënte.
[partij A] heeft deze brief ontvangen en heeft een identieke brief op zijn eigen naam ontvangen.
2.7.
Op 25 juli 2023 heeft telefonisch contact plaatsgevonden tussen [partij B] en [partij A].
2.8.
[partij A] is vanaf 3 augustus 2023 enkele weken niet in de woning geweest in verband met vakantie.
2.9.
Op 3 augustus 2023 heeft de gemeente Almelo aan [partij B] een toelichting bij aankondiging strafbeschikking (bekeuring) gestuurd.
2.10.
Op 9 augustus 2023 heeft de heer Arnold Vermeulen de woning in opdracht van [partij B] bezocht.
2.11.
Op 14 augustus 2023 heeft [partij B] een strafbeschikking van het CJIB ontvangen. In deze beschikking staat vermeld dat [partij B] zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van een strafbaar feit, te weten: op een openbare plaats overlast of hinder veroorzaken voor andere gebruikers of bewoners, met datum strafbaar feit 24 juli 2023.

3.Het geschil

De vordering van [partij B] in verzet

3.1.
[partij B] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. Het vonnis van de rechtbank van 31 juli 2024 onder zaaknummer/rolnummer 11236291 CV EXPL 24-159525 tussen [partij A] als eiser en [partij B] als gedaagde te vernietigen, althans [partij B] uit de veroordelingen die daarin zijn opgenomen te ontheffen;
II. De vorderingen van [partij A] alsnog ongegrond en/of onbewezen af te wijzen, althans hem daarin niet-ontvankelijk te verklaren.
3.2.
[partij B] heeft kort samengevat aan zijn vordering in verzet ten grondslag gelegd dat geen sprake is van onterechte ontruiming en dat [partij B] geen zaken van [partij A] heeft weggemaakt. [partij B] stelt dat de huurovereenkomst tussen partijen met wederzijds goedvinden is beëindigd per 1 augustus 2023. [partij A] heeft, in lijn met deze afspraak, de huur over de maand augustus 2023 niet meer betaald, terwijl [partij A] de verschuldigde huur over de voorgaande maanden steeds tijdig en volledig heeft betaald. [partij A] kan [partij B] niet tegenwerpen dat [partij A] in de maand augustus 2023 geen woongenot heeft ontvangen. [partij A] had immers tijdens het telefoongesprek op 25 juli 2023 [partij B] laten weten dat hij vóór 1 augustus 2023 zou vertrekken uit de woning.
[partij B] betwist de door [partij A] gestelde ( hoogte van de) schade van € 89,417,00. [partij B] heeft de woning niet ontruimd, deze was al leeg, afgezien van enkele afvalzakken. De vordering ter zake van weggemaakte zaken dient afgewezen te worden.
Het verweer van [partij A] in verzet
3.3.
[partij A] heeft kort samengevat gesteld dat er geen sprake is van een beëindiging van de huurovereenkomst met wederzijds goedvinden en dat [partij B] de woning onterecht heeft ontruimd waardoor zaken van [partij A] zijn kwijtgeraakt met een waarde van € 89.417,00. [partij A] is andere woonruimte gaan zoeken omdat hij geen getekend huurcontract van [partij B] ontving waardoor hij zich niet op het adres [adres 1] kon inschrijven en omdat hij door [partij B] werd bedreigd.

4.De beoordeling

Overeenkomst voor bepaalde tijd
4.1.
Anders dan [partij A] stelt, zijn partijen een huurovereenkomst voor bepaalde tijd aangegaan. Hoewel uit de considerans onder e. van de op schrift gestelde huurovereenkomst anders lijkt, is in artikel 3.1 uitdrukkelijk bepaald dat de overeenkomst geldt voor 12 maanden van 1 februari 2023 tot 30 januari 2024.
Huurovereenkomst is niet opgezegd
4.2.
Tussen partijen is inmiddels niet meer in geschil dat de huurovereenkomst niet is opgezegd. Wel is tussen partijen discussie over de vraag of de huurovereenkomst met wederzijds goedvinden is beëindigd.
Beëindiging van de huurovereenkomst met wederzijds goedvinden
4.3.
[partij A] stelt zich op het standpunt dat [partij B] op 9 augustus 2023 de woning onrechtmatig heeft ontruimd. Hij is in het telefoongesprek met [partij B] op 25 juli 2023 niet akkoord gegaan met het beëindigen van de huur. De huurovereenkomst liep nog door op het moment van ontruiming. Daartegenover stelt [partij B] dat in dat telefoongesprek met [partij A] de huur met wederzijds goedvinden is beëindigd en dat [partij A] per 1 augustus 23 de woning zou verlaten.
4.4.
[partij B] beroept zich op wederzijds goedvinden en moet dat voldoende gemotiveerd stellen en bewijzen. [partij B] heeft aangevoerd dat het telefoongesprek van 25 juli 2023 werd gevoerd via de speaker op het moment dat hij in de auto zat. [getuige] zat op dat moment bij hem in de auto en heeft het gesprek gehoord. [partij B] heeft van [getuige] een schriftelijke verklaring overgelegd die de stelling van [partij B] ondersteunt. Als bewijs biedt [partij B] aan om zowel hemzelf als [getuige] als getuige te horen.
4.5.
De kantonrechter komt aan bewijslevering niet toe omdat [partij A] zijn betwisting niet voldoende heeft onderbouwd.
Eerst heeft [partij A] verklaard dat hij in dat telefoongesprek niet akkoord is gegaan met beëindiging van de huur. Dat betekent dat [partij A] over de maand augustus 2023 nog huur verschuldigd zou zijn. Tussen partijen is niet in geschil dat [partij A] de huur van de maand augustus 2023 niet per bank heeft overgemaakt terwijl dit voor [partij A] tot dan toe de gebruikelijke wijze van betalen was. Bij de dagvaarding heeft [partij A] gesteld dat hij de huur van augustus 2023 niet heeft betaald omdat deze met de waarborgsom kon worden verrekend. Bij de mondelinge behandeling heeft hij zijn stelling aangepast en gesteld dat hij de huur voor augustus 2023 contant heeft betaald aan een medewerker van [partij B]. [partij B] betwist deze betaling. Voor deze veranderde stellingname heeft [partij A] geen verklaring gegeven.
Bovendien heeft [partij A] pas bij de mondelinge behandeling vermeld dat hij al vóór de terugkeer van vakantie andere woonruimte had gevonden aan de [adres 2] en daar ook al ingeschreven stond. [partij A] ging na 9 augustus 2024 met zijn broer [naam 2] naar de woning aan de [adres 1], naar zijn zeggen om de inboedel op te halen, en trof de woning ontruimd aan voorzien van nieuwe sloten. Het gezin van [partij A] verbleef op dat moment al in de woning aan de [adres 2]. Deze verklaring van [partij A] wekt bevreemding omdat [partij A] zich bij de dagvaarding op het standpunt heeft gesteld dat de huurovereenkomst voor de [adres 1] niet zomaar beëindigd had mogen worden, dat hij zich op dat adres wilde inschrijven maar dat dit niet lukte omdat [partij B] de huurovereenkomst niet getekend terugstuurde, welke laatste stelling [partij B] overigens betwist. Als [partij A] er daadwerkelijk problemen mee had om zich op de [adres 1] in te schrijven doordat hij de huurovereenkomst niet getekend van [partij B] terugkreeg, had het voor de hand gelegen om dat ter sprake te brengen in het telefoongesprek op 25 juli 2023. Dat geldt te meer aangezien [partij A] een dag ervoor een brief van [partij B] had ontvangen waarin hij in gebreke werd gesteld vanwege het ontbreken van die inschrijving. Dat dit wel is besproken heeft [partij A] niet gesteld zodat aan die stelling van [partij A] dat hij zich niet kon inschrijven op [adres 1] door toedoen van [partij B] moet worden getwijfeld.
4.6.
De kantonrechter constateert dat de nieuwe stellingen van [partij A] op meerdere punten haaks staan op hetgeen in zijn dagvaarding is vermeld. [partij A] heeft voor de wijzigingen geen verklaring gegeven. Als [partij A] inmiddels een nieuwe woning had gevonden, waar hij inmiddels met zijn gezin ook stond ingeschreven, kan bovendien niet worden verklaard waarom hij dan wel de huur contant betaalt voor een huis waar hij niet meer woont.
4.7.
De betwisting door [partij A] van de beëindiging van de huurovereenkomst met wederzijds goedvinden acht de kantonrechter op grond van bovenstaande onvoldoende onderbouwd. Gelet hierop is de stelling van [partij B] dat de huurovereenkomst met wederzijds goedvinden is beëindigd, onvoldoende gemotiveerd betwist. [partij B] hoeft geen nader bewijs te leveren van zijn stellingname dat de overeenkomst met wederzijds goedvinden is geëindigd.
Heeft [partij B] de woning onrechtmatig ontruimd?
4.8.
[partij A] voert aan dat hij een volledig ingerichte woning heeft achtergelaten die bij terugkeer van de vakantie door [partij B] ontruimd bleek te zijn.
[partij B] stelt daar tegenover dat de woning op 9 augustus 2023 nagenoeg leeg was. De achterdeur stond open. Er zijn nog enkele zakken afval afgevoerd en de woning is na reiniging aan een derde verhuurd, aldus [partij B].
4.9.
[partij A] moet zijn stellingen voldoende onderbouwen dat de woning volledig ingericht was en dat [partij B] deze inrichting heeft verwijderd. In de overwegingen 4.5. tot en met 4.7. is al uitgelegd dat [partij A] niet voldoende gemotiveerd heeft betwist dat de huurovereenkomst met wederzijds goedvinden per 1 augustus 2023 is beëindigd.
Gelet op de gewijzigde verklaring van [partij A] dat hij al andere woonruimte had gevonden en daar al ingeschreven stond, had het op zijn weg gelegen om toe te lichten waarom de door hem gestelde woninginrichting desalniettemin in de woning aan de [adres 1] aanwezig was. Dat is niet gebeurd. [partij A] heeft twee foto’s gestuurd: van een aankoop bij Ikea en van elektronica op een bureau. Daarnaast heeft hij aankoopbonnen overgelegd waaruit zou blijken dat er bepaalde artikelen zijn gekocht. Daarmee is echter niet aangetoond dat de door hem gestelde inrichting op 9 augustus 2024 in de woning aan de [adres 1] stond, waar die inrichting uit bestond en welke waarde die vertegenwoordigde.
Conclusie
4.10.
De vorderingen in de dagvaarding van [partij A] moeten worden afgewezen. Het vonnis van 30 juli 2024 kan niet in stand blijven.
De proceskosten
4.11.
[partij A] dient als de in het verzet in het ongelijk gestelde partij veroordeeld te worden in de proceskosten. De proceskosten worden begroot op:
- Explootkosten € 135,97
- Salaris gemachtigde € 1.086,00 (2 punten x € 543,00)
- Nakosten
€ 135,00
In totaal: € 1.356,97

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verklaart het verzet van [partij B] gegrond,
5.2.
ontheft [partij B] van de uitgesproken veroordelingen in het verstekvonnis van 30 juli 2024 van de rechtbank Overijssel in de zaak met nummer 11236291 CV EXPL 24-1595,
en opnieuw rechtdoende:
5.3.
wijst de vorderingen van [partij A] tegen [partij B] af,
5.4.
veroordeelt [partij A] in de proceskosten van de verzetsprocedure, aan de zijde van [partij B] tot op heden begroot op € 1.356,97, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [partij A] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.5.
veroordeelt [partij A] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. A. Smedes, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2025.