ECLI:NL:RBOVE:2025:4812

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 juli 2025
Publicatiedatum
18 juli 2025
Zaaknummer
ak_24_2482
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering invordering verbeurde dwangsom na legalisatie van overtreding door omgevingsvergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan over de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Enschede om een verbeurde dwangsom van € 20.000 in te vorderen. De eisers, [eiser 1] V.O.F., [eiser 2] en [eiser 3], waren van mening dat de dwangsom verbeurd was omdat er een overtreding had plaatsgevonden door het realiseren van een (beton)blokkenwand zonder de benodigde omgevingsvergunning. Echter, op het moment dat de begunstigingstermijn verstreek, was de overtreding gelegaliseerd doordat alsnog een omgevingsvergunning was verleend voor de blokkenwand. De rechtbank oordeelde dat het college terecht had geweigerd om de dwangsom in te vorderen, aangezien de overtreding was beëindigd door de legalisatie. De rechtbank heeft het beroep van de eisers ongegrond verklaard, wat betekent dat de weigering om de dwangsom in te vorderen in stand blijft. De eisers krijgen geen terugbetaling van het griffierecht en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/2482
uitspraak van de meervoudige kamer van de rechtbank Overijssel in de zaak tussen

[eiser 1] V.O.F., [eiser 2] en [eiser 3],

allen uit [plaats 1], eisers
(gemachtigde: mr. D. Quakernaat),
en

het college van burgemeester en wethouders van Enschede

(gemachtigde: [gemachtigde]).
Als derde-partijen nemen deel aan dit geding:
[derde belanghebbende 1] B.V.en
[derde belanghebbende 2] B.V., uit [plaats 2],
(gemachtigde: mr. R. Blom).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Enschede (hierna: het college) om een volgens eisers verbeurde dwangsom van € 20.000 in te vorderen van de derde-partijen. De dwangsom heeft te maken met een zonder de benodigde omgevingsvergunning gerealiseerde (beton)blokkenwand op het terrein van de derde-partijen. Eisers zijn het niet eens met deze weigering en zij voeren daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de rechtmatigheid van het bestreden besluit.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college terecht heeft geweigerd om de volgens eisers verbeurde dwangsom in te vorderen. Op het moment van het verstrijken van de begunstigingstermijn was de overtreding waarvoor de last onder dwangsom was opgelegd al gelegaliseerd, omdat alsnog een omgevingsvergunning voor de blokkenwand was verleend. Eisers krijgen dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. Onder 3 staan de van belang zijnde feiten en omstandigheden die hebben geleid tot het bestreden besluit. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 4. Aan het eind staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.

Procesverloop

2. Met het bestreden besluit van 18 maart 2024 op het bezwaar van eisers is het college bij het besluit van 5 september 2023, waarbij geweigerd is om de volgens eisers verbeurde dwangsom van € 20.000 in te vorderen, gebleven.
2.1.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep, tegelijk met het beroep van eisers met kenmerk ZWO 24/2485, op 16 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen:
- eisers [eiser 2] en [eiser 3], bijgestaan door
mr. D. Quakernaat,
- namens het college [gemachtigde],
- namens de derde-partijen mr. Blom.

De feiten

3.1.
[eiser 1] v.o.f. (hierna: [eiser 1]) is gevestigd aan de [adres 1], op een bedrijventerrein. Eisers [eiser 2] en
[eiser 3] wonen ook op dit adres. Het perceel van eisers grenst aan de achterzijde aan een terrein, [adres 2], dat in gebruik is bij [derde belanghebbende 1] B.V. en bij [derde belanghebbende 2] B.V. (hierna, respectievelijk: [derde belanghebbende 1] en [derde belanghebbende 2]).
3.2.
[derde belanghebbende 1] en [derde belanghebbende 2] vormen een groep ondernemingen die zich bezighouden met de recycling van metalen. Zij zijn gevestigd aan de [adres 3].
3.3.
Langs de grenzen van het terrein van [derde belanghebbende 1] en [derde belanghebbende 2] aan de [adres 2] is een wand van betonnen blokken gerealiseerd. Ten behoeve van (delen van) de blokkenwand is op twee verschillende tijdstippen een omgevingsvergunning verleend, te weten op 28 januari 2019 en op 25 april 2023.
3.4.
Bij besluit van 23 september 2021 heeft het college aan [derde belanghebbende 1] de last opgelegd om voor 15 november 2021 de blokkenwand, voor zover zonder omgevingsvergunning geplaatst, te verwijderen of verwijderd te houden dan wel om voor 1 oktober 2021 een volledige aanvraag om verlening van een omgevingsvergunning hiervoor in te dienen. De aan [derde belanghebbende 1] geboden begunstigingstermijn is (uiteindelijk) verlengd tot en met 30 april 2023.
3.5.
Op 21 juli 2023 hebben eisers het college verzocht om invordering van de, in de visie van eisers, verbeurde dwangsom van € 20.000 vanwege het niet voldoen aan de last onder dwangsom die op 23 september 2021 werd opgelegd. Het college heeft dit verzoek afgewezen.

Beoordeling door de rechtbank

Inhoudelijke beoordeling
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat de bij besluit van 23 september 2021 aan [derde belanghebbende 1] opgelegde last onder dwangsom betrekking had op het tweede deel van de op het terrein [adres 2] gerealiseerde blokkenwand. Voor dit deel was op dat moment nog geen omgevingsvergunning verleend. Op 25 april 2023 is alsnog een omgevingsvergunning voor dit tweede deel verleend. De overtreding waarvan aanvankelijk sprake was, is daarmee gelegaliseerd.
4.2.
Omdat de overtreding vóór het verstrijken van de begunstigingstermijn op 30 april 2023 door legalisatie was beëindigd, is daarmee voldaan aan de bij besluit van 23 september 2021 opgelegde last. [derde belanghebbende 1] heeft dan ook – in tegenstelling tot hetgeen eisers aanvoeren - geen dwangsom verbeurd in verband met het niet voldoen aan deze last. Het college heeft dan ook terecht geweigerd om de volgens eisers verbeurde dwangsom in te vorderen.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de weigering om de volgens eisers verbeurde dwangsom van € 20.000 in te vorderen in stand blijft. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.P.K. van Rosmalen, voorzitter, en mr. M. van Veelen en mr. B.A.J. Haagen, leden, in aanwezigheid van mr. A. van der Weij, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op .
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.