ECLI:NL:RBOVE:2025:4811

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 juli 2025
Publicatiedatum
18 juli 2025
Zaaknummer
AK_24_3779
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijkverklaring bezwaar wegens termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel op 18 juli 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen de niet-ontvankelijkverklaring van een bezwaar wegens termijnoverschrijding. De eiser, die bezwaar had gemaakt tegen een vergunning verleend aan de Universiteit Twente voor het organiseren van evenementen, stelde dat zijn bezwaar te laat was ingediend door een verschoonbare termijnoverschrijding. De rechtbank oordeelde echter dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. De vergunning was op 24 april 2024 verleend en de eiser had het besluit op 25 april 2024 per e-mail ontvangen, waarin ook duidelijk werd gemaakt hoe en wanneer bezwaar kon worden gemaakt. De rechtbank concludeerde dat de eiser voldoende op de hoogte was van de bezwaartermijn en dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, omdat hij niet tijdig bezwaar had gemaakt. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, wat betekende dat hij geen recht had op terugbetaling van griffierechten of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/3779

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Enschede, het college.

Samenvatting

Aan de Universiteit Twente is een vergunning verleend voor het organiseren van evenementen aan de [adres] . [eiser] heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Volgens het college is het bezwaar te laat ingediend. [eiser] is het hier niet mee eens, omdat er volgens hem sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Het besluit is namelijk te laat gepubliceerd door het college en het college heeft niet duidelijk gemaakt op welke manier en wanneer [eiser] bezwaar kon maken. De rechtbank oordeelt dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is, omdat het besluit in ieder geval direct per e-mail naar [eiser] is verstuurd en uit het besluit zelf volgt op welke wijze en wanneer bezwaar gemaakt kon worden.

Procesverloop

1.1.
De Universiteit Twente (hierna: vergunninghouder) heeft op 19 december 2023 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het organiseren van evenementen op haar terrein. Deze aanvraag is gepubliceerd. Hoewel sprake is van vergunningverlening conform de ‘reguliere procedure’, heeft [eiser] hiertegen een ‘zienswijze’ ingediend.
1.2.
Met het besluit van 24 april 2024 heeft het college de gevraagde vergunning verleend. Het college heeft daarbij de zienswijze van [eiser] aangemerkt als prematuur bezwaarschrift en dat in haar besluitvorming betrokken.
1.3.
Het college heeft de verleende vergunning diezelfde dag naar vergunninghouder gezonden. [eiser] heeft dit besluit één dag later, op 25 april 2024, per e-mail ontvangen.
1.4.
[eiser] heeft op 18 juni 2024 een pro forma beroepschrift ingediend bij de rechtbank. De rechtbank heeft dit stuk doorgezonden naar het college om het te laten behandelen als bezwaarschrift. Dat heeft het college gedaan.
1.5.
Het college heeft over het bezwaar advies gevraagd aan de Commissie bezwaarschriften van de gemeente Enschede (hierna: de commissie). De commissie heeft op 5 augustus 2024 advies uitgebracht. Het college heeft dit advies overgenomen.
1.6.
Met het besluit van 8 augustus 2024 (hierna: het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van [eiser] niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat zou zijn ingediend.
1.7.
[eiser] heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.8.
De rechtbank heeft het beroep op 24 juni 2025 op zitting behandeld. Hierbij was [eiser] aanwezig en het college heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam].

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het besluit van het college om het bezwaar van [eiser] niet-ontvankelijk te verklaren in stand kan blijven. Daarvoor is van belang of het bezwaar op tijd is ingediend, en zo niet, of de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
De tijdigheid van het bezwaar
3. De rechtbank stelt voorop dat de reguliere procedure van toepassing is op de vergunningprocedure die aan deze zaak ten grondslag ligt. Dat is tussen partijen ook niet in geschil. De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt dan zes weken. De bezwaartermijn vangt aan met ingang van de dag na die, waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. De bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager. [1]
3.1.
De rechtbank stelt vast dat de bekendmaking van het besluit in deze zaak heeft plaatsgevonden op 24 april 2024 door toezending aan de vergunninghouder. [eiser] had daarom tot en met 5 juni 2024 de tijd om het bezwaar in te dienen. Het pro forma beroepschrift dat [eiser] op 18 juni 2024 naar deze rechtbank heeft gestuurd is doorgestuurd naar het college ter verdere behandeling als een pro forma bezwaarschrift. Dit bezwaar is na afloop van bezwaartermijn ingediend, er is dus sprake van een termijnoverschrijding.
De verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding
3.2.
Het bezwaar kan niet-ontvankelijk worden verklaard, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 van de Awb of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar, mits de indiener de gelegenheid krijgt het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn. [2] Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft een niet-ontvankelijkverklaring achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. [3] Er is dan sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding.
3.3.
[eiser] stelt dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Volgens [eiser] mocht hij er namelijk van uitgaan dat hij nog zes weken de tijd had om bezwaar in te stellen vanaf de datum van publicatie in het gemeenteblad op 8 mei 2024. Doordat het college het besluit van 24 april 2024 pas later gepubliceerd heeft, is zijn bezwaar te laat ingediend. Daarnaast stelt [eiser] dat in de email van 25 april 2024 aan hem niet is toegelicht hoe en wanneer hij bezwaar zou kunnen maken, zodat dit onvoldoende duidelijk was. Verder ontvangt [eiser] geen Huis aan Huis – blad van de gemeente Enschede waarin de bezwaartermijn omschreven staat en staat in de publicatie van het gemeenteblad niets over de bezwaartermijn. Daarbij merkt [eiser] op dat de belangen van vergunninghouder door de beperkte termijnoverschrijding van 13 dagen niet worden geschaad, omdat de vergunning zag op activiteiten die pas een jaar later zouden plaatsvinden.
3.4.
Het college meent dat het de voorgeschreven publicatieregels heeft nageleefd en dat [eiser] had kunnen weten wat de bezwaartermijn was bij lezing van het aan hem toegezonden afschrift van het besluit, omdat daarin de bezwaartermijn staat vermeld. Daarbij betwist het college dat de belangen van vergunninghouder niet zouden worden geschaad bij behandeling van het bezwaar van [eiser] ondanks de termijnoverschrijding, omdat de voorbereiding voor de aangevraagde activiteiten al in gang was.
3.5.
De rechtbank is van oordeel dat géén sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding omdat [eiser] al op 25 april 2024 bekend was met het besluit nu dat die dag aan hem was gezonden per e-mail. In de email staat: ‘zoals laatste toegezegd, stuur ik u bij deze de omgevingsvergunning voor de UT. Deze is gistermiddag verzonden’. In de bijgevoegde vergunning staat onder het kopje ‘rechtsbescherming’, dat de vergunning in werking treedt met ingang van de dag na verzending, en dat ‘als u het niet eens bent met dit besluit’ een bezwaarschrift kan worden ingediend. Ook wordt vermeld dat het bezwaarschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de datum van de verzending van dit besluit’. Gelet hierop was voor [eiser] bekend, althans had hij kunnen weten, hoe en wanneer hij bezwaar kon maken. Het argument dat het besluit aan vergunninghouder gericht was, zodat [eiser] niet wist hoe hij zelf bezwaar moest maken, gaat niet op, omdat in de verleende vergunning ook staat dat ‘u en andere belanghebbenden’ een bezwaarschrift kunnen indienen. [eiser] had vanaf dat moment nog vijf weken en zes dagen de tijd om in bezwaar te gaan. Ook als de publicatie, twee weken later (op 8 mei 2024), te laat zou zijn en tot een verschoonbare termijnoverschrijding kunnen leiden, dan gaat dat in dit geval niet op omdat het besluit eerder al per e-mail aan [eiser] was verzonden. Het door [eiser] aangevoerde ontbreken van belang bij vergunninghouder maakt het voorgaande niet anders, alleen al omdat het college dit heeft betwist en [eiser] zijn standpunt vervolgens niet nader heeft onderbouwd.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat [eiser] ongelijk krijgt. [eiser] krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C. Rozeboom, rechter, in aanwezigheid van
mr. B.A.G. Bulte, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 6:7, artikel 6:8, eerste lid, en artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:6, onderdeel a, van de Awb.
3.Artikel 6:11 van de Awb.