In deze zaak heeft eiser op 5 februari 2024 een klacht ingediend bij het College van Bestuur van de Universiteit Twente wegens vermeende schending van normen van wetenschappelijke integriteit. Het college heeft op 14 januari 2025 besloten de klacht buiten behandeling te laten, omdat eiser de geheimhoudingsplicht zou hebben geschonden. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De rechtbank Overijssel heeft in haar uitspraak van 28 januari 2025 geoordeeld dat zij onbevoegd is om van het beroep kennis te nemen. Dit is gebaseerd op artikel 9:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat bepaalt dat tegen een besluit over de behandeling van een klacht over de gedraging van een bestuursorgaan geen beroep kan worden ingesteld. De rechtbank heeft eiser hierover geïnformeerd en om nadere toelichting gevraagd, maar heeft geen aanleiding gezien om anders te oordelen.
Aangezien de rechtbank zich onbevoegd verklaart, vervalt ook de connexiteit van het verzoek om voorlopige voorziening. De rechtbank heeft daarom het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is besloten dat het door eiser betaalde griffierecht moet worden teruggestort, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door rechter J.H.M. Hesseling, in aanwezigheid van griffier J.C. Smitstra, en is openbaar uitgesproken.