ECLI:NL:RBOVE:2025:47

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 januari 2025
Publicatiedatum
9 januari 2025
Zaaknummer
C/08/303945 / HA ZA 23-391
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid aannemer voor gebreken in opgeleverd werk en verjaring van vordering

In deze zaak heeft eiser, een tandarts, een aannemer opdracht gegeven voor de realisatie van een nieuwe praktijkruimte. Na oplevering zijn er gebreken geconstateerd in de afwerkvloer, waaronder bollingen en verkleuringen. Eiser stelt dat de aannemer aansprakelijk is voor deze gebreken en vordert schadevergoeding. De gedaagde, die de aannemer heeft ontbonden, wordt door eiser aangesproken op onrechtmatig handelen. Gedaagde voert verweer en beroept zich op verjaring van de vordering. De rechtbank oordeelt dat de vordering van eiser is verjaard, omdat deze niet tijdig is ingesteld na het constateren van de gebreken. De rechtbank wijst de vorderingen van eiser af en legt de proceskosten op aan eiser, die in het ongelijk is gesteld. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige actie bij het constateren van gebreken en de gevolgen van verjaring in het civiele recht.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/303945 / HA ZA 23-391
Vonnis van 8 januari 2025
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats 1],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
advocaat: mr. H.C. Bijleveld,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats 2],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
advocaat: mr. J.W. Janssens.

1.Samenvatting

1.1.
[eiser] heeft aan [bedrijf] B.V. ([bedrijf]) de opdracht gegeven om een geheel nieuwe praktijkruimte voor zijn tandartsenpraktijk te realiseren. In de afwerkvloer van de praktijkruimte zijn bollingen en verkleuringen ontstaan. [eiser] stelt dat [bedrijf] als aannemer aansprakelijk is voor de schade. Omdat [gedaagde] [bedrijf] heeft ontbonden, heeft [gedaagde] volgens [eiser] onrechtmatig gehandeld. [eiser] vordert in deze procedure daarom schadevergoeding van [gedaagde]. [gedaagde] voert verweer en beroept zich onder meer op verjaring van de vordering.
1.2.
Op grond van artikel 7:761 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) verjaart een rechtsvordering wegens een gebrek in het opgeleverde werk door verloop van twee jaren nadat de opdrachtgever daartegen heeft geprotesteerd. De rechtbank concludeert dat de (gestelde) vordering van [eiser] op [bedrijf] is verjaard zodat geen grond bestaat voor een vordering op [gedaagde]. De rechtbank wijst de vorderingen van [eiser] daarom af.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties,
- de conclusie van antwoord met producties,
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- de akte overleggen producties, tevens akte wijziging van eis,
- de mondelinge behandeling van 22 oktober 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- de spreekaantekeningen van [eiser],
- de spreekaantekeningen van [gedaagde].
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[eiser] heeft een tandartsenpraktijk in Haarlem. Hij heeft een pand gekocht en wilde daar een nieuwe praktijkruimte vestigen.
3.2.
[gedaagde] was enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf] B.V. (hierna: [bedrijf]). [bedrijf] richt zich op de bouw van etalages en interieurs, waaronder praktijkruimtes voor tandartsen.
3.3.
Op 11 september 2018 is tussen [eiser] en [bedrijf] een overeenkomst tot stand gekomen. [eiser] heeft aan [bedrijf] de opdracht gegeven om een geheel nieuwe praktijkruimte voor zijn tandartsenpraktijk te realiseren aan de [adres] voor € 313.053 exclusief btw. Na meerwerk is de totale aanneemsom € 323.743,00 exclusief btw geworden.
3.4.
De praktijkruimte is op 21 december 2018 opgeleverd.
3.5.
Op 28 januari 2020 heeft [eiser] per e-mail het volgende aan [bedrijf] medegedeeld:
“Voor de airco in de steri is een nieuwe printplaat besteld. De airco in de wachtkamer is nog steeds in storing.
In het gangpad naast kamer 3 is deze week opeens ook het zeil bol gaan staan, de sectie die bij de vistascan ligt zeg maar.
Is dat iets wat de vloerenman nog zou kunnen oplossen?”
3.6.
Op verzoek van [bedrijf] (dan wel haar onderaannemers) heeft lekdetectiebedrijf Polygon een onderzoek uitgevoerd. Op 29 oktober 2020 heeft zij een rapport van haar bevindingen opgesteld.
3.7.
Op verzoek van [eiser] heeft onderzoeksbureau TechnoConsult een onderzoek uitgevoerd.
3.8.
Op 12 juli 2021 heeft DAS Rechtsbijstand namens [eiser] een brief aan [bedrijf] gestuurd. In deze brief staat dat [eiser] van mening is dat [bedrijf] de vloer moet herstellen en de gevolgschade moet vergoeden en dat [eiser] voorstelt om TechnoConsult een vervolgonderzoek uit te laten voeren met betrekking tot de oorzaak van de vloerschade en welke herstelmaatregelen getroffen moeten worden.
3.9.
Op 20 augustus 2021 heeft de advocaat van [bedrijf]/[gedaagde] gereageerd dat [bedrijf] in de gelegenheid gesteld wil worden om zelf onderzoek uit te (laten) voeren.
3.10.
Op 31 oktober 2021 is [bedrijf] ontbonden door middel van turboliquidatie.
3.11.
Op 3 februari 2022 heeft de advocaat van [bedrijf]/[gedaagde] per e-mail aan [eiser] medegedeeld dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt over de aard en omvang van de onderzoeksopdracht, dat zijn cliënte gehinderd wordt om zelf onderzoek uit te (laten) voeren en dat zijn cliënte niet aan het onderzoek zal meewerken.
3.12.
Op verzoek van [eiser] heeft onderzoeksbureau LEKK een onderzoek uitgevoerd.
3.13.
Op 19 december 2022 heeft DAS Rechtsbijstand per brief aan [gedaagde] medegedeeld dat [eiser] er bij blijft dat de oorzaak van de vochtproblematiek is terug te brengen op de constructie en dat [bedrijf] herstelwerkzaamheden moet uitvoeren en de gevolgschade moet vergoeden. Daarnaast heeft zij medegedeeld dat zij heeft begrepen dat [bedrijf] is ontbonden en verzocht om te bevestigen dat de advocaat van [bedrijf]/[gedaagde] de kwestie in behandeling heeft via de verzekeraar van [bedrijf], of deze dekking biedt en of zij zich tot de advocaat kan wenden.
3.14.
Op 23 februari 2023 heeft DAS Rechtsbijstand [gedaagde] per brief persoonlijk aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van de volgens [eiser] foutief uitgevoerde werkzaamheden bij de verbouwing van zijn praktijk en hem gesommeerd om alle benodigde informatie over de verzekering te verschaffen.
3.15.
Op verzoek van [eiser] heeft TechnoConsult een tweede onderzoek uitgevoerd.
3.16.
Op 10 oktober 2023 heeft [eiser] [gedaagde] gedagvaard.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert samengevat en na wijziging van eis:
I. een verklaring voor recht dat [gedaagde] op grond van een onrechtmatige daad aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden en te lijden schade,
II. betaling van een bedrag van € 437.157,58 (primair), dan wel betaling van schadevergoeding nader op te maken bij staat (subsidiair), te vermeerderen met de wettelijke rente,
III. betaling van een bedrag van € 1.994,62 aan beslagkosten,
IV. betaling van de buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente,
V. betaling van de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2.
[eiser] stelt dat er sprake is van bollingen en verkleuringen in de vloer van de praktijkruimte. Volgens hem is dit het gevolg van het onvoldoende waterdicht afsluiten van de betonnen draagvloer op de plaatsen waar deze verwijderd is voor het aanbrengen van leidingwerk, van het ondeugdelijk aanbrengen van de egalinelaag, leidend tot onvoldoende initiële hechting en van het te hoog in de dekvloer leggen van cv-leidingen, wat tot hoge temperaturen en spanningen in het vloeroppervlak heeft geleid. [eiser] stelt dat [bedrijf] als aannemer tekortgeschoten is en aansprakelijk is voor de schade en dat [gedaagde] zich als bestuurder van [bedrijf] schuldig heeft gemaakt aan betalingsonwil. [gedaagde] heeft [bedrijf] namelijk ontbonden door middel van turboliquidatie, waardoor [eiser] zijn verhaalsmogelijkheid is verloren. Dit terwijl er nog baten aanwezig waren. [bedrijf] had de schade namelijk kunnen afwentelen op haar verzekeraar of onderaannemers. De vorderingen op de verzekeraar of onderaannemers waren vermogensbestanddelen van [bedrijf]. [gedaagde] heeft dan ook onrechtmatig gehandeld door de vennootschap te ontbinden en is aansprakelijk voor de schade die [eiser] anders op [bedrijf] had kunnen verhalen.
4.3.
[gedaagde] voert verweer. Hij voert onder meer aan dat de vordering van [eiser] is verjaard. Hij concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser], dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser], met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Verjaring
5.1.
De rechtbank oordeelt dat de vordering van [eiser] moet worden afgewezen. Voor zover al kan worden geconcludeerd dat [bedrijf] tekortgeschoten zou zijn jegens [eiser], omdat gebrekkig werk zou zijn geleverd, is de vordering van [eiser] op [bedrijf] verjaard. De vordering op [gedaagde] is daarom niet toewijsbaar. De rechtbank legt dit hierna verder uit.
5.2.
De vordering van [eiser] is gebaseerd op de feitelijke grondslag dat er sprake zou zijn van een gebrek in het werk dat [bedrijf] heeft uitgevoerd.
5.3.
Op grond van artikel 7:761 lid 1 BW verjaart een rechtsvordering wegens een gebrek in het opgeleverde werk door verloop van twee jaren nadat de opdrachtgever daartegen heeft geprotesteerd. Indien de rechtsvordering zou verjaren tussen het tijdstip waarop de aannemer aan de opdrachtgever heeft medegedeeld dat hij het gebrek zal onderzoeken of herstellen, en het tijdstip waarop hij het onderzoek en de pogingen tot herstel kennelijk als beëindigd beschouwt, is sprake van een verlengingsgrond en wordt de verjaringstermijn verlengd met zes maanden na afloop daarvan (artikelen 7:761 lid 3 en 3:320 BW).
5.4.
Vaststaat dat [eiser] op 28 januari 2020 aan [bedrijf] heeft medegedeeld dat er bollingen in de vloer zijn ontstaan en gevraagd of dit opgelost kon worden, waarna [bedrijf] een onderzoek heeft laten uitvoeren. Naar het oordeel van de rechtbank moet dit worden gezien als een protest zoals bedoeld in artikel 7:761 lid 1 BW. Voor zover er sprake is van een gebrek aan de vloer waarvoor [bedrijf] aansprakelijk is, verjaart de vordering die [eiser] op grond daarvan heeft twee jaar later, op 28 januari 2022.
5.5.
Voor zover de brief van [bedrijf] van 20 augustus 2021 moet worden opgevat als een mededeling dat zij het gebrek zal onderzoeken, moet de verjaringstermijn worden verlengd. Vaststaat dat [bedrijf] geen nader onderzoek heeft uitgevoerd. Uit haar brief van 3 februari 2022 volgt dat geen onderzoek meer zou worden uitgevoerd en dat niet werd ingestemd met het onderzoek dat [eiser] zelf wilde laten uitvoeren. De verjaringstermijn moet daarom worden verlengd met zes maanden na deze brief, tot 3 augustus 2022.
5.6.
[eiser] heeft niet vóór het verstrijken van deze termijn een vordering jegens [bedrijf] ingesteld. Dat [bedrijf] inmiddels was ontbonden, doet daar niet aan af. Ook de aansprakelijkstelling en dagvaarding van [gedaagde] dateren immers van ná het verstrijken van de verjaringstermijn.
5.7.
Dat [eiser] [gedaagde] of [bedrijf] niet eerder heeft gedagvaard, omdat hij nog nader onderzoek wilde laten uitvoeren, komt voor zijn risico. Het had op zijn weg gelegen om dat nadere onderzoek voortvarend uit te laten voeren en/of de verjaringstermijn te stuiten.
5.8.
Voor zover [eiser] een beroep doet op stuiting, geldt dat de verjaring van een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis wordt gestuit door een schriftelijke aanmaning of door een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt (artikel 3:317 BW). De brieven van [eiser] aan [bedrijf] en [gedaagde] van 12 juli 2021 en 19 december 2022 bevatten dit niet. [eiser] schrijft daarin ‘van mening te zijn’ dat [bedrijf] herstelwerk zal moeten verrichten, maar een aansporing om daartoe over te gaan, bevat het niet en ook behoudt [eiser] zich niet het recht voor om nakoming te eisen van [bedrijf].
5.9.
Omdat de vordering van [eiser] op [bedrijf] naar het oordeel van de rechtbank is verjaard, bestaat er geen grond om [gedaagde] aansprakelijk te achten voor het niet kunnen innen van die vordering. De rechtbank zal de vorderingen van [eiser] in deze procedure daarom afwijzen.
Proceskosten
5.10.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht
2.277,00
- salaris advocaat
7.004,00
(2 punten × € 3.502,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
totaal
9.459,00
5.11.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
6.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 9.459,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.3.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.C. Rozeboom en in het openbaar uitgesproken door mr. A.M. van Diggele op 8 januari 2025.