4.3.1Feit 1
4.3.1.1 Het juridisch kader
Het beoordelingskader van witwassen is volgens vaste rechtspraak als volgt. Voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van de artikelen 420bis en 420quater Sr opgenomen bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’ is niet vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een concreet aangeduid misdrijf. Wel is voor een bewezenverklaring ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband is te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als door het openbaar ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij of zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat deze verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Als de verdachte zo'n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring.
Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als zo'n verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
4.3.1.2 De feiten en omstandigheden
Op basis van de inhoud van het dossier en hetgeen ter terechtzitting is besproken, stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 9 mei 2022 wordt in een woning aan de [adres 1] in [plaats] een ingerichte hennepkwekerij aangetroffen, waar ongeveer 300 hennepplanten waren geoogst. De kwekerij was van medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1]). Verdachte is in deze door haar gehuurde woning aanwezig. In een slaapkamer op de tweede verdieping vindt de politie een kast vol damesschoenen, damestassen en sportkleding.
Ook op 9 mei 2022 wordt in een loods aan de [adres 2] in [plaats] een hennepdrogerij aangetroffen. Verdachte is ook de huurder van deze loods. Het is aannemelijk dat de in deze drogerij gevonden planten afkomstig zijn van de oogst aan de [adres 1], zoals [medeverdachte 1] in zijn verhoor bij de politie op 5 juni 2023 heeft verklaard.
Verder huurt verdachte een appartement aan de [adres 3] in [plaats] en staat zij op dat adres in de Basisregistratie Personen (BRP) ingeschreven.
Op een onder verdachte in beslag genomen iPhone 13 Pro Max staan foto’s van een kluis met daarin contant geld. De foto’s zijn met deze telefoon gemaakt op 6 mei 2022. Op een onder verdachte in beslag genomen iPhone 7 staat een foto van een radiator met daarachter contant geld. Aan de [adres 3] zijn brieven aangetroffen waarvan de inhoud er op duidt dat deze door [medeverdachte 1] geschreven zijn. In een daarvan staat: ‘geld achter verwarming douch’.
De politie heeft de financiële situatie van verdachte in kaart gebracht. Verdachte betaalde in de ten laste gelegde periode alleen al aan huur en energie voor de [adres 1] en [adres 2] meer dan zij aan (legale) inkomsten ontving. Die legale inkomsten waren dientengevolge dan ook niet toereikend om andere uitgaven te doen. Uitgaven voor bijvoorbeeld haar eigen levensonderhoud (waaronder de huur van haar flat aan de [adres 3]) en dat van haar dieren, de aanschaf van een Mercedes Benz en een Volkswagen Polo en grote hoeveelheden schoenen, kleding en tassen. Op de bankrekeningen van verdachte zijn contante stortingen gedaan tot een bedrag van € 33.220,-- waarvan de herkomst onbekend is.
4.3.1.3 De overwegingen en conclusie van de rechtbank
Op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden, acht de rechtbank het vermoeden gerechtvaardigd dat de in de tenlastelegging genoemde voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig zijn. Dit betekent dat van de verdachte mag worden verlangd dat zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat die voorwerpen
nietvan misdrijf afkomstig zijn.
Verdachte verklaart dat zij al jong is gaan werken en veel “in een oude sok” heeft gespaard.
Zij wil niet verklaren over het geld in de kluis waarvan foto’s met de onder haar in beslag genomen iPhone 13 Pro Max zijn gemaakt het geld achter de radiator op de met haar iPhone 7 gemaakte foto, en evenmin over het aan de [adres 3] aangetroffen bedrag van in totaal
€ 12.005,-- (€ 11.535,-- en € 470,--).
Zij verklaart dat de Mercedes Benz op naam van haar moeder is gezet om voor meer schadevrije jaren in aanmerking te komen. Nog los van het feit dat zij hiermee dan fraude zou hebben gepleegd richting de verzekeraar, maakt zij dit op geen enkele wijze aannemelijk, zodat die gang zaken vraagtekens oproept.
Zij verklaart dat de grote hoeveelheid goederen die door de politie als dure/luxe merkgoederen zijn gekwalificeerd in feite namaakartikelen waren. Hoewel de rechtbank op basis van het dossier niet kan vaststellen dat die verklaring niet klopt, draagt ook de enorme hoeveelheid goederen bij aan het bewijsvermoeden, omdat de hoeveelheid niet past bij haar legale inkomen.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte over de herkomst van alle voorwerpen geen concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat deze niet van misdrijf afkomstig zijn. Er is geen aanleiding voor een nader onderzoek door het openbaar ministerie. De conclusie is dat het niet anders kan zijn dan dat de voorwerpen onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn. De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte wist dat de voorwerpen uit misdrijf afkomstig waren, maar wel dat verdacht dat - gelet op de waarde en hoeveelheid ervan - redelijkerwijs moest vermoeden.
De rechtbank zal het onder 1 (b) ten laste gelegde schuldwitwassen bewezen verklaren.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder feit 1 (a) ten laste gelegde. Het dossier bevat onvoldoende bewijs dat verdachte van het aan de [adres 3] aangetroffen bedrag van € 12.005,-- de werkelijke aard, herkomst, vindplaats, vervreemding en/of verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, dan wel heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) daarvan is/waren.
4.3.2Feit 2
4.3.2.1 Contact ‘[accountnaam]’ +[telefoonnummer 1] (Signal) en ‘[accountnaam]’ +[telefoonnummer 2] (Signal)
Het telefoonnummer +[telefoonnummer 2] is getapt. Het nummer werd gebruikt in een telefoon met IMEI-nummer [nummer 1]. Dit IMEI-nummer behoorde bij een Google Pixel 4A telefoon die bij de doorzoeking aan de [adres 4] in [plaats], waar [medeverdachte 1] als enige aanwezig was, in beslag werd genomen.
[medeverdachte 2] had contact met het telefoonnummer +[telefoonnummer 1] van ‘[accountnaam]’ tot en met 28 juni 2021 en vanaf 27 juni 2021 met het telefoonnummer +[telefoonnummer 2] van ‘[accountnaam]’. De rechtbank stelt op grond hiervan vast dat [accountnaam] eerst telefoonnummer +[telefoonnummer 1] heeft gebruikt en daarna het telefoonnummer +[telefoonnummer 2]. De rechtbank stelt op grond van het bovenstaande vast dat ‘[accountnaam]’ een bijnaam/alias is van [medeverdachte 1].
4.3.2.2 De feiten en omstandigheden
Op basis van de inhoud van het dossier en hetgeen ter terechtzitting is besproken, stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast, in aanvulling op wat bij feit 1 al is vastgesteld en ook voor feit 2 relevant is.
Verdachte verbleef in de door haar gehuurde woning aan de [adres 1] in [plaats]. Zij had deze woning in overleg met [medeverdachte 1], met wie zij in die tijd een affectieve relatie had, gehuurd, omdat zij daar met hem ging samenwonen, zoals zij ter zitting heeft verklaard, en betaalde de huur. [medeverdachte 1] had in de woning een hennepkwekerij aangelegd. Verdachte wist dat en verbleef ten tijde van het in werking zijn van de kwekerij in de woning. Zij verrichtte er ook werkzaamheden, hetgeen de rechtbank afleidt uit de berichten tussen haar en [medeverdachte 1] (geïdentificeerd als gebruiker van het alias ‘[accountnaam]’) over het op verschillende dagen bijvullen van water en het toevoegen van groeimiddel.
4.3.2.3 De overwegingen en conclusie van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat er bij deze kwekerij tussen verdachte en [medeverdachte 1] sprake was de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. Verdachte leverde daarvoor een bijdrage van voldoende gewicht. Voor het aanleggen en in werking brengen en houden van de kwekerij was de huur van de woning en het voldoen van de huurpenningen noodzakelijk. Daarvoor zorgde verdachte. Zij had ook een rol bij de verzorging van de planten. Zij verbleef in de woning, had er een slaapkamer, bewaarde daar haar uitgebreide collectie schoenen, tassen en kleding en hield er naar eigen zeggen ter zitting dieren in de tuin, waaruit de rechtbank afleidt dat zij veelvuldig in de woning was.
De rechtbank zal het onder 2 primair ten laste gelegde daarom bewezen verklaren.