ECLI:NL:RBOVE:2025:456

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
28 januari 2025
Zaaknummer
ak_23_2177
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de omgevingsvergunning voor de uitbreiding van de COOP te Berkum

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Overijssel het beroep van eisers tegen de omgevingsvergunning die is verleend aan Coop Vastgoed B.V. voor de uitbreiding van een supermarkt in Berkum. Eisers stellen dat de vergunning niet verleend had mogen worden, omdat de uitbreiding niet op hetzelfde perceel als het hoofdgebouw ligt en daarom niet voldoet aan de definitie van een 'bijbehorend bouwwerk' volgens het Besluit omgevingsrecht (Bor). Daarnaast beweren zij dat de luifel die bij de uitbreiding hoort, in strijd is met het bestemmingsplan.

De rechtbank oordeelt dat de uitbreiding van de supermarkt als hoofdgebouw wel degelijk voldoet aan de definitie van 'bijbehorend bouwwerk'. De rechtbank legt uit dat de woorden 'dan wel' in de definitie de mogelijkheid bieden dat een uitbreiding niet per se op hetzelfde perceel hoeft te liggen, zolang het maar functioneel verbonden is met het hoofdgebouw. De rechtbank concludeert dat de aanvraag omgevingsvergunning terecht is verleend, omdat de uitbreiding voldoet aan de vereisten van de wet.

Wat betreft de luifel oordeelt de rechtbank dat deze geen strijd met het bestemmingsplan oplevert. De rechtbank stelt vast dat de luifel, hoewel deze iets hoger is dan de maximale bouwhoogte, als een ondergeschikt bouwdeel kan worden beschouwd en daarom buiten beschouwing kan worden gelaten bij de beoordeling van de vergunning. De rechtbank verklaart het beroep van eisers ongegrond, wat betekent dat de omgevingsvergunning voor de uitbreiding van de supermarkt kan worden gehandhaafd.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 23/2177

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eisers] , uit [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. J. van den Hoorn),
en

het college van burgemeester en wethouders van Zwolle, het college

(gemachtigden: A. Stellingwerff en L. Dekkers).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: Coop Vastgoed B.V., gevestigd te Utrecht (de vergunninghouder).
(gemachtigde: J.K.S. Verhoek).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de aan Coop Vastgoed B.V. verleende omgevingsvergunning voor het uitbreiden van een winkelruimte
- een supermarkt - aan de [adres 1] .
1.1.
Met het bestreden besluit van 19 september 2023 op het bezwaar van eisers is het college bij de verlening van de omgevingsvergunning gebleven, onder aanvulling van de motivering en toevoeging van een tweetal voorschriften.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 19 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers, de gemachtigden van het college, [naam] en de gemachtigde van de vergunninghouder.

Totstandkoming van het besluit

2. De vergunninghouder heeft op 1 november 2022 (onder aanvulling van 29 maart 2023) een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend bij het college voor het uitbreiden van een winkelruimte aan de [adres 1] . Bij de aanvraag is ook de activiteit ‘slopen op grond van ruimtelijke regels’ aangevraagd voor de sloop van de woning op het perceel [adres 2] , zodat die uitbreiding daar kan worden gerealiseerd. Met de aangepaste aanvraag van 29 maart 2023 is de aanvraag van de activiteit slopen buiten beschouwing gelaten, omdat er op grond van het bestemmingsplan geen omgevingsvergunning benodigd is voor het slopen van een woning. Op 31 maart 2023 heeft de vergunninghouder een sloopmelding gedaan zoals bedoeld in het Bouwbesluit 2012.
3. Op 11 januari 2023 hebben eisers een zienswijze ingediend op de aanvraag om een omgevingsvergunning. Het college heeft op de zienswijze gereageerd met een zienswijzenota. Deze zienswijzenota maakt onderdeel uit van de op 17 april 2023 verleende omgevingsvergunning.
4. Op 17 april 2023 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het uitbreiden van een winkelruimte aan de [adres 3] . Het college heeft daarbij de aanvraag getoetst aan de bestemmingsplannen ‘ Berkum ’ en ‘Zwolle, parapluplan parkeren’ en geconstateerd dat de aanvraag niet voldoet aan de regels uit deze bestemmingsplannen. Op grond van artikel 2.11 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is de aanvraag aangemerkt als een aanvraag om af te wijken van het bestemmingsplan (artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo). De omgevingsvergunning is vervolgens verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, aanhef en onder 2°, van de Wabo in samenhang bezien met artikel 4, aanhef en onder 1 en onder 9, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor).
5. Eisers hebben op 26 mei 2023 bezwaar gemaakt tegen de verleende omgevingsvergunning.
6. Op 19 september 2023 heeft het college met het bestreden besluit de bezwaren van eisers deels gegrond verklaard, de motivering aangevuld en twee voorschriften toegevoegd aan de omgevingsvergunning, en voor het overige deel de bezwaren ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

7. De rechtbank beoordeelt of het college de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
8. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Juridisch kader
9. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo.
10. De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 1 november 2022. Dat betekent dat in dit geval het recht zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
11. Voor de relevante wet- en regelgeving wordt verwezen naar de bijlage die onderdeel van deze uitspraak uitmaakt.

Het beroep

12. Eisers stellen zich op het standpunt dat het college de omgevingsvergunning niet heeft kunnen verlenen met toepassing van de onderdelen 1 en 9 van artikel 4, bijlage II van het Bor, omdat de uitbreiding zich niet bevindt op hetzelfde perceel als het hoofdgebouw. De uitbreiding van de supermarkt ligt namelijk grotendeels in een woonbestemming en op een ander kadastraal perceel. De uitbreiding voldoet daarmee niet aan de definitie van ‘bijbehorend bouwwerk’, zoals opgenomen in artikel 1, aanhef en eerste lid, bijlage II van het Bor. Eisers hebben verder aangevoerd dat de vergroting van de luifel (die schaduwwerking vergroot) aan de voorzijde in strijd is met het bestemmingsplan. Het college heeft ten onrechte geen belangenafweging gemaakt ten aanzien van deze vergroting van de luifel, terwijl dit wel had gemoeten omdat er geen strijd mag zijn met een goede ruimtelijke ordening. Het bestreden besluit is daarom onvoldoende gemotiveerd. Ter zitting hebben eisers hun beroepsgrond ten aanzien van de fietsenstalling laten vallen.
Is er sprake van een bijbehorend bouwwerk?
13. De rechtbank overweegt dat uit de definitie van ‘bijbehorend bouwwerk’ in het Bor blijkt dat het moet gaan om een “uitbreiding van een hoofdgebouw
dan welfunctioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak”. Naar het oordeel van de rechtbank scheiden de woorden ‘dan wel’ de definitie van ‘bijbehorend bouwwerk’ in twee delen. Steun voor deze conclusie leest de rechtbank in de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 oktober 2016. [1] De aanvraag omgevingsvergunning ziet op de uitbreiding van de supermarkt als hoofdgebouw. Dat daarvan sprake is, staat ook niet ter discussie. Daarmee wordt voldaan aan het eerste deel van de definitiebepaling van ‘bijbehorend bouwwerk’ en wordt niet toegekomen aan de vraag of er (ook) sprake is van een uitbreiding die ‘functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw [is] verbonden’. De rechtbank ziet in het betoog van eisers dat uit de nota van toelichting zou blijken dat een bijbehorend bouwwerk altijd gebouwd moet worden bij een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw, wat daar verder ook van zij, geen aanleiding anders te oordelen. De hiervoor genoemde uitspraak is duidelijk, net als de tekst van de definitiebepaling in het Bor.
Het college is er terecht van uitgegaan dat de omgevingsvergunning voor de uitbreiding kon worden verleend op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, aanhef en onder 2°, van de Wabo in samenhang bezien met artikel 4, aanhef en onder 1, van bijlage II van het Bor.
13.1.
De beroepsgrond slaagt niet.
Is de luifel in strijd met het bestemmingsplan?
14. Volgens het geldende bestemmingsplan ‘ Berkum ’ bedraagt de maximale bouwhoogte ter plaatse van de luifel vier meter. Uit de bouwtekeningen behorende bij de aanvraag omgevingsvergunning volgt dat de luifel een bouwhoogte heeft van vier meter en zes-en-een-halve centimeter. Dit houdt in dat de maximale bouwhoogte met zes-en-een-halve centimeter wordt overschreden. In artikel 2.11 van het bestemmingsplan zijn luifels echter aangemerkt als ondergeschikte bouwdelen die bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen buiten beschouwing worden gelaten, mits de overschrijding niet meer dan één meter en dertig centimeter bedraagt.
14.1.
Gelet op het bovenstaande is er volgens de rechtbank ten aanzien van de luifel geen sprake van strijd met het bestemmingsplan. Het college heeft bij het verlenen van de omgevingsvergunning terecht vastgesteld dat de luifel geen onderdeel is van het onderdeel ‘afwijking van het bestemmingsplan’. Er heeft daarom geen belangenafweging ten aanzien van de luifel hoeven plaatsvinden.
14.2.
De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.P.K. van Rosmalen, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.P. Fortuin, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
De griffier is buiten staat deze uitspraak
mede te ondertekenen,
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: relevante wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
(…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
(…)

Artikel 2.11

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, waaromtrent regels zijn gesteld in een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien het werk of de werkzaamheid daarmee in strijd is of in strijd is met de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening.
2. Indien sprake is van strijd met de regels, bedoeld in het eerste lid, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.

Artikel 2.12

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
(…)
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
(…)
Besluit omgevingsrecht

Artikel 2.7. Planologische gebruiksactiviteiten

Als categorieën gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet worden aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.
Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht

Artikel 1

1. In deze bijlage wordt verstaan onder:
(…)
bijbehorend bouwwerk:uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
(…)
Artikel 4
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
1. een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. niet hoger dan 5 m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf,
b. de oppervlakte niet meer dan 150 m2;
(…)
9. het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiesfunctie voor werknemers of de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen;
Bestemmingsplan ‘ Berkum ’
2.11
ondergeschikte bouwdelen die buiten beschouwing gelaten moeten worden:
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, stoeptreden, dorpels, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, antennes, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons, dakgoten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits:
de overschrijding van aanduidingsgrenzen, bouwgrenzen dan wel bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,30 meter bedraagt;
een erker aan een naar de weg toegekeerde gevel van een woning niet breder is dan 3/5 deel van de betreffende gevel.

Voetnoten

1.ECLI:NL:RVS:2016:2821, overweging 4.1