ECLI:NL:RBOVE:2025:455

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
28 januari 2025
Zaaknummer
ak_23_2218
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de omgevingsvergunning voor de uitbreiding van de COOP te Berkum

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Overijssel het beroep van eiser tegen de verleende omgevingsvergunning voor de uitbreiding van een supermarkt aan de [adres 1]. Eiser betwist de geldigheid van het akoestisch onderzoek dat aan de vergunning ten grondslag ligt en stelt dat de uitbreiding niet voldoet aan de definitie van ‘bijbehorend bouwwerk’ zoals opgenomen in het Besluit omgevingsrecht (Bor). De rechtbank overweegt dat het akoestisch onderzoek, uitgevoerd door BJZ.nu, aantoont dat de uitbreiding van de supermarkt een aanvaardbaar leef- en woonklimaat waarborgt, en dat de richtafstand van 0 meter tot een woning in een gemengd gebied wordt gerespecteerd. De rechtbank concludeert dat de uitbreiding van de supermarkt als hoofdgebouw kan worden aangemerkt en dat de vergunningverlening op basis van de Wabo correct is. Eiser heeft onvoldoende bewijs geleverd dat de uitbreiding niet aan de wettelijke eisen voldoet. De rechtbank oordeelt dat het college van burgemeester en wethouders van Zwolle voldoende heeft gereageerd op de zienswijzen van eiser en verklaart het beroep ongegrond. Dit betekent dat de omgevingsvergunning voor de uitbreiding van de supermarkt kan worden verleend.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 23/2218

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. K.A. Luehof),
en

het college van burgemeester en wethouders van Zwolle, het college

(gemachtigden: A. Stellingwerff en L. Dekkers).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: Coop Vastgoed B.V., gevestigd te Utrecht (de vergunninghouder)
(gemachtigde: J.K.S. Verhoek).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de aan Coop Vastgoed B.V. verleende omgevingsvergunning voor het uitbreiden van een winkelruimte
- een supermarkt - aan de [adres 1] .
1.1.
Met het bestreden besluit van 19 september 2023 op het bezwaar van eiser is het college bij de verlening van de omgevingsvergunning gebleven, onder aanvulling van de motivering en toevoeging van een tweetal voorschriften.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 19 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de gemachtigden van het college, [naam] en de gemachtigde van de vergunninghouder.

Totstandkoming van het besluit

2. De vergunninghouder heeft op 1 november 2022 (onder aanvulling van 29 maart 2023) een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend bij het college voor het uitbreiden van een winkelruimte aan de [adres 1] . Bij de aanvraag is ook de activiteit ‘slopen op grond van ruimtelijke regels’ aangevraagd voor de sloop van de woning op het perceel [adres 2] , zodat die uitbreiding daar kan worden gerealiseerd. Met de aangepaste aanvraag van 29 maart 2023 is de aanvraag van de activiteit slopen buiten beschouwing gelaten, omdat er op grond van het bestemmingsplan geen omgevingsvergunning benodigd is voor het slopen van een woning. Op 31 maart 2023 heeft de vergunninghouder een sloopmelding gedaan zoals bedoeld in het Bouwbesluit 2012.
3. Op 9 januari 2023 heeft eiser een zienswijze ingediend op de aanvraag om een omgevingsvergunning. Het college heeft op de zienswijze gereageerd met een zienswijzenota. Deze zienswijzenota maakt onderdeel uit van de op 17 april 2023 verleende omgevingsvergunning.
4. Op 17 april 2023 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het uitbreiden van een winkelruimte aan de [adres 3]. Het college heeft daarbij de aanvraag getoetst aan de bestemmingsplannen ‘Berkum’ en ‘Zwolle, parapluplan parkeren’ en geconstateerd dat de aanvraag niet voldoet aan de regels uit deze bestemmingsplannen. Op grond van artikel 2.11 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is de aanvraag aangemerkt als een aanvraag om af te wijken van het bestemmingsplan (artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo). De omgevingsvergunning is vervolgens verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, aanhef en onder 2°, van de Wabo in samenhang bezien met artikel 4, aanhef en onder 1 en onder 9, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor).
5. Eiser heeft op 25 mei 2023 bezwaar gemaakt tegen de verleende omgevingsvergunning.
6. Op 19 september 2023 heeft het college met het bestreden besluit het bezwaar van eiser deels gegrond verklaard, de motivering aangevuld en twee voorschriften toegevoegd aan de omgevingsvergunning, en voor het overige deel de bezwaren ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

7. De rechtbank beoordeelt of het college de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
8. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Juridisch kader
9. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo.
10. De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 1 november 2022. Dat betekent dat in dit geval het recht zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
11. Voor de relevante wet- en regelgeving wordt verwezen naar de bijlage die onderdeel van deze uitspraak uitmaakt.

Het beroep

12. Eiser stelt zich op het standpunt dat het akoestisch onderzoek dat ten grondslag is gelegd aan de omgevingsvergunning niet voldoet en wijst naar een contra-expertise, uitgevoerd door Bureau 1232. Verder voert eiser aan dat het college de omgevingsvergunning niet heeft kunnen verlenen met toepassing van de onderdelen 1 en 9 van artikel 4, bijlage II van het Bor, omdat de uitbreiding zich niet bevindt op hetzelfde perceel als het hoofdgebouw. De uitbreiding van de supermarkt ligt namelijk grotendeels in een woonbestemming en op een ander kadastraal perceel. De uitbreiding voldoet daarmee niet aan de definitie van ‘bijbehorend bouwwerk’, zoals opgenomen in artikel 1, aanhef en eerste lid, bijlage II van het Bor. Eiser stelt zich daarnaast op het standpunt dat het college onvoldoende heeft gereageerd op de door hem ingebrachte zienswijzen. Zijn zienswijze ten aanzien van asbest heeft eiser ter zitting laten vallen.
Voldoet de omgevingsvergunning ten aanzien van het aspect geluid?
13. De rechtbank overweegt dat ten behoeve van het garanderen van een goede ruimtelijke ordening in de verleende omgevingsvergunning is verwezen naar het akoestisch onderzoek van 23 maart 2023 van BJZ.nu. In dit akoestisch onderzoek is voor het aspect ‘geluid’ onderzocht of bij de uitbreiding van de supermarkt een aanvaardbaar leef- en woonklimaat blijft gewaarborgd. Hiervoor is aansluiting gezocht bij de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure). In de VNG-brochure wordt een supermarkt gerekend tot milieucategorie 1. Ter plaatse is sprake van het omgevingstype ‘gemengd gebied’. Voor milieucategorie 1 geldt een richtafstand van 0 meter tot een woning in het omgevingstype ‘gemengd gebied’. Volgens de VNG-brochure dient voor de beoordeling van geluid en de goede ruimtelijke ordening een stappenplan te worden gevolgd. De eerste stap luidt: “indien de richtafstanden niet worden overschreden kan verdere toetsing in beginsel achterwege blijven. Het voorgenomen initiatief is dan mogelijk”. Ook volgens vaste rechtspraak is er in beginsel sprake van een aanvaarbare geluidsbelasting, indien voldaan wordt aan de richtafstand. [1] Niet in geschil is dat de woning op meer dan 0 meter van de supermarkt is gelegen. Dit houdt in dat er in beginsel sprake is van een aanvaardbare geluidsbelasting op de woning van eiser. Eiser heeft geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan desondanks moet worden geoordeeld dat ter plaatse van zijn woning sprake zal zijn een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat. Er is immers al sprake van een (vergunde) supermarkt. Ook is niet aangetoond of aannemelijk gemaakt dat er naar aanleiding van de uitbreiding van de supermarkt meer vrachtverkeerbewegingen zullen plaatsvinden.
13.1.
Ten aanzien van de door eiser gestelde geluidsnormoverschrijdingen volstaat de rechtbank met de opmerking dat dit een kwestie is van handhaving in het milieuspoor en niet betrokken kan worden bij de toetsing van de vergunningverlening in het ruimtelijk spoor.
13.2.
Tot slot constateert de rechtbank dat het college in zijn verweerschrift vaststelt dat er sprake is van een motiveringsgebrek omdat in de beslissing op bezwaren en in de bij de omgevingsvergunning behorende rapporten ruimtelijke motivering (d.d. februari 2023) en het akoestisch onderzoek (d.d. 23 maart 2023) niet is onderkend dat er wordt voldaan aan stap 1 uit de VNG-publicatie. Deze conclusie ligt echter niet in lijn met de tekst en de bewoording van het akoestisch onderzoek van 23 maart 2023, waarin wordt geconcludeerd: “Voor een supermarkt geldt de milieucategorie 1 en hierbij hoort een richtafstand van 0 meter. Dit betekent dat een supermarkt planologisch is toegestaan op 0 meter van de woningen en dat de inpassing planologisch mogelijk is” en “Aangezien voldaan wordt aan de richtafstanden uit de VNG-publicatie 'bedrijven en milieuzonering' betreffende een supermarkt zal in voorliggend onderzoek alleen getoetst worden aan het Activiteitenbesluit”. De rechtbank zal daarom voorbijgaan aan het door het college in beroep ingenomen standpunt dat er sprake is van een motiveringsgebrek.
13.3.
De beroepsgrond slaagt niet.
Is er sprake van een bijbehorend bouwwerk?
14. De rechtbank overweegt dat uit de definitie van ‘bijbehorend bouwwerk’ blijkt dat het moet gaan om een “uitbreiding van een hoofdgebouw
dan welfunctioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak”. Naar het oordeel van de rechtbank scheiden de woorden ‘dan wel’ de definitie van ‘bijbehorend bouwwerk’ in twee delen. Steun voor deze conclusie leest de rechtbank in de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 oktober 2016. [2] De aanvraag omgevingsvergunning ziet op de uitbreiding van de supermarkt als hoofdgebouw. Dat daarvan sprake is, staat ook niet ter discussie. Daarmee wordt voldaan aan het eerste deel van de definitiebepaling van ‘bijbehorend bouwwerk’ en wordt er niet toegekomen aan de vraag of er (ook) sprake is van een uitbreiding die ‘functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw [is] verbonden’. De rechtbank ziet in het betoog van eiser dat uit de nota van toelichting zou blijken dat een bijbehorend bouwwerk altijd gebouwd moet worden bij een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw, wat daar verder ook van zij, geen aanleiding anders te oordelen. De hiervoor genoemde uitspraak is duidelijk, net als de tekst van het Bor. Het college is er terecht van uitgegaan dat de omgevingsvergunning voor de uitbreiding kon worden verleend op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, aanhef en onder 2°, van de Wabo in samenhang bezien met artikel 4, aanhef en onder 1, van bijlage II van het Bor.
14.1.
De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft het college voldoende gereageerd op de zienswijzen van eiser?
15. De rechtbank oordeelt dat het college voldoende heeft gereageerd op de zienswijzen van eiser – voor zover relevant voor het al dan niet verlenen van de gevraagde omgevingsvergunning – in de zienswijzennota en in de beslissing op bezwaar. Het is de rechtbank niet gebleken dat het college een onjuiste afweging heeft gemaakt bij de beantwoording van de zienswijzen of ontoereikend op de betreffende zienswijzen heeft gereageerd. Eiser is er niet in geslaagd om afdoende te motiveren dat het college wel tekort is geschoten in de beantwoording.
15.1.
De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

16. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.P.K. van Rosmalen, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.P. Fortuin, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
De griffier is buiten staat deze uitspraak
mede te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: relevante wet- en regelgeving
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
(…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
(…)

Artikel 2.11

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, waaromtrent regels zijn gesteld in een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien het werk of de werkzaamheid daarmee in strijd is of in strijd is met de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening.
2. Indien sprake is van strijd met de regels, bedoeld in het eerste lid, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.

Artikel 2.12

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
(…)
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
(…)
Besluit omgevingsrecht

Artikel 2.7. Planologische gebruiksactiviteiten

Als categorieën gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet worden aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.
Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht

Artikel 1

1. In deze bijlage wordt verstaan onder:
(…)
bijbehorend bouwwerk:uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
(…)
Artikel 4
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
1. een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. niet hoger dan 5 m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf,
b. de oppervlakte niet meer dan 150 m2;
(…)
9. het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiesfunctie voor werknemers of de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen;

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1481.
2.ECLI:NL:RVS:2016:2821 overweging 4.1