ECLI:NL:RBOVE:2025:4515

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 juli 2025
Publicatiedatum
7 juli 2025
Zaaknummer
08.032725-24 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een vrouw voor opzettelijke brandstichting in haar woning met levensgevaar voor anderen

Op 7 juli 2025 heeft de Rechtbank Overijssel een 34-jarige vrouw veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren en een gevangenisstraf van 303 dagen, waarvan 300 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. De vrouw heeft op 4 januari 2024 in Deventer opzettelijk brand gesticht in haar woning door spiritus te sprenkelen op meerdere plekken en deze in brand te steken. Dit leidde tot gemeen gevaar voor de inboedel en levensgevaar voor personen in de woning en aangrenzende woningen. Tijdens de zitting op 23 juni 2025 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf en een taakstraf, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak van het primair ten laste gelegde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk brand heeft gesticht en dat er sprake was van een voltooid delict met levensgevaar voor anderen. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar psychische problemen, en legde een deels voorwaardelijke straf op om recidive te voorkomen. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht tot reclasseringstoezicht en behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.032725-24 (P)
Datum vonnis: 7 juli 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1991 in [geboorteplaats],
wonende aan de [adres].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 23 juni 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en haar raadsman mr. H.J. Voors, advocaat in Zwolle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en bondig, op neer dat verdachte op 4 januari 2024 in Deventer opzettelijk brand heeft gesticht in haar woning waardoor personen en/of goederen in gevaar zijn gebracht (
primair), dan wel dat ze dat heeft geprobeerd (
subsidiair).
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
zij op of omstreeks 4 januari 2024 te Deventer, in elk geval in Nederland,opzettelijk brand heeft gestichtin een woning (gelegen aan de [adres]),immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijkop een of meerdere meubelstukken en/of plekken in voornoemde woning een
brandbare vloeistof (vermoedelijk (schoonmaak)spiritus) gesprenkeld en/of
(vervolgens) ter hoogte van de trapopgang die brandbare vloeistof opzettelijk in
aanraking gebracht met (open) vuur,ten gevolge waarvan in of bij deze trapopgang brand is ontstaan,terwijl daarvan gemeen gevaar voor de (overige) inboedel in die woning en/of (de
inboedels van) aangrenzende woning(en)/pand(en)/perce(e)l(en), in elk geval
gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor zich in die woning en/of aangrenzende woning(en)/pand(en)/perce(e)l(en) bevindende perso(o)n(en), in
elk geval levensgevaar voor een ander of anderen, te duchten was;subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 4 januari 2024 te Deventer, in elk geval in Nederland,ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk brand te stichten in
een woning (gelegen aan de [adres]),terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor een ander te
duchten was, met dat opzet
op een of meerdere meubelstukken en/of plekken in voornoemde woning een
brandbare vloeistof (vermoedelijk (schoonmaak)spiritus) heeft gesprenkeld en/of (vervolgens) ter hoogte van de trapopgang die brandbare vloeistof opzettelijk in
aanraking heeft gebracht met (open) vuur,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte van het primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, omdat geen sprake is van een voltooid delict. Het subsidiair ten laste gelegde, een poging tot opzettelijke brandstichting, kan volgens de verdediging wettig en overtuigend worden bewezen, met uitzondering van het ten laste gelegde te duchten levensgevaar voor een ander. Volgens de verdediging is het subsidiair ten laste gelegde echter niet strafbaar, omdat sprake is van vrijwillige terugtred.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft bekend dat zij opzettelijk brand heeft willen stichten. Tijdens de zitting is door verdachte of haar raadsman ten aanzien daarvan geen vrijspraak bepleit. De rechtbank komt op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen [1] tot een bewezenverklaring van het primair aan verdachte ten laste gelegde feit, waarbij de rechtbank overeenkomstig artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering zal volstaan met de volgende opsomming van de bewijsmiddelen, behalve waar het gaat om de vraag of sprake is van een voltooid delict en het ten laste gelegde te duchten levensgevaar voor een ander:
de (bekennende) verklaring van verdachte, afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 8 oktober 2024;
het proces-verbaal van forensisch onderzoek woning ([adres]) van 28 januari 2024 (pagina’s 78 tot en met 82), met daaraan de als bijlage gevoegde fotomap (pagina’s 83 tot en met 100).
Is sprake van een voltooide brandstichting met te duchten levensgevaar voor een ander?
Op basis van de bewijsmiddelen staat vast dat verdachte op 4 januari 2024 in Deventer in haar woning brand heeft willen stichten door op meerdere meubelstukken en plekken in de woning een brandbare vloeistof (spiritus) te sprenkelen en vervolgens ter hoogte van de trapopgang deze vloeistof in aanraking te brengen met open vuur. Het verweer van de verdediging brengt met zich dat de rechtbank de vraag heeft te beantwoorden of sprake is geweest van een voltooide brandstichting met te duchten levensgevaar voor een ander.
Uit het strafdossier volgt dat de verbalisant [verbalisant 1] het volgende heeft verklaard. De ter plaatse gekomen brandweer verbrak de voordeur. Binnen bleek een brandje te zijn, onderaan de trap naar boven. Deze kon snel worden geblust. [2] Daarnaast heeft verbalisant [verbalisant 2] verklaard dat hij ter plaatse een sterke chemische lucht rook en dat er een brandlucht in de straat was. [3] Verder hebben de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] verklaard dat zonder de inzet van hulpdiensten, in het bijzonder de brandweer, de brand zich verder had kunnen ontwikkelen, waarbij grotere schade aan het object en belendende percelen te verwachten was geweest. In het door hen opgemaakte proces-verbaal staat beschreven dat bij de brand gemeen gevaar voor goederen, dan wel levensgevaar, te duchten was. [4]
De rechtbank stelt daarom vast dat sprake is geweest van een voltooid delict, namelijk opzettelijke brandstichting met naast gemeen gevaar voor de (overige) inboedel in de woning en de inboedels van aangrenzende woningen/panden/percelen ook te duchten levensgevaar voor personen in de woning en in aangrenzende woningen/panden/percelen.
Het voorgaande brengt met zich dat het primair ten laste gelegde naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend is bewezen.
Het vrijwillige terug-tredverweer
De rechtbank heeft hiervoor reeds geoordeeld dat er sprake is van een voltooid delict. Aan de vraag of er sprake is van vrijwillige terugtred komt de rechtbank niet toe.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het
primairten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
zij op 4 januari 2024 te Deventer opzettelijk brand heeft gesticht in een woning (gelegen aan de [adres]), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijkop meerdere meubelstukken en plekken in voornoemde woning een brandbare vloeistof (spiritus) gesprenkeld en vervolgens ter hoogte van de trapopgang die brandbare vloeistof opzettelijk in aanraking gebracht met open vuur, ten gevolge waarvan bij deze trapopgang brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de (overige) inboedel in die woning en de inboedels van aangrenzende woningen/panden/percelen en levensgevaar voor zich in die woning en aangrenzende woningen/panden/percelen bevindende personen te duchten was.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikel 157 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van
de misdrijven:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, en
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 303 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 300 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. De officier van justitie heeft geëist dat aan het voorwaardelijke strafdeel de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden worden gekoppeld. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een taakstraf van 120 uren wordt opgelegd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging kan zich voor wat betreft de deels voorwaardelijke gevangenisstraf vinden in de eis van de officier van justitie. De verdediging heeft verzocht geen taakstraf op te leggen.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De aard en de ernst van het gepleegde feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan opzettelijke brandstichting in haar woning door op meerdere plekken in haar woning spiritus te besprenkelen en dit ter hoogte van de trapopgang in haar woning in brand te steken. Het ging om een kleine brand die snel kon worden geblust, maar dit had ook anders kunnen aflopen. Een brand kan zich snel verspreiden en een onbeheersbaar karakter krijgen. Brandstichting is dan ook een (potentieel) bijzonder destructief en gevaarzettend feit en kan leiden tot gevoelens van angst en onveiligheid bij omwonenden. Verdachte heeft met de brandstichting goederen en mensenlevens in gevaar gebracht, zoals dat van haar zoon en die van haar buren. De rechtbank neemt haar dit kwalijk.
De persoon van verdachte
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank gekeken naar een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van verdachte van 22 mei 2022. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld.
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van het adviesrapport van Reclassering Nederland van 17 december 2024, opgemaakt door de reclasseringswerker [reclasseringswerker] die het rapport ook ter zitting heeft toegelicht, en van een pro Justitia-rapportage van 18 november 2024, waarin over verdachte is gerapporteerd door de GZ-psycholoog E. Dobbelsteen. Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van wat verdachte op de zitting over haar persoonlijke omstandigheden heeft verklaard.
Verdachte woont samen met haar zoon in haar huurwoning, die zij heeft mogen behouden na de brandstichting. Sinds september 2024 ontvangt verdachte een Ziektewetuitkering. Het gaat inmiddels beter met verdachte dan voorheen. De brandstichting was een schreeuw om hulp. In het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis per 31 januari 2024 krijgt verdachte de hulp waar zij om vroeg en die zij nodig heeft. Er is een start gemaakt met behandelingen en verdachte krijgt steun om te werken aan haar andere persoonlijke omstandigheden, zoals haar sociaal netwerk. Verdachte heeft hier naar eigen zeggen baat bij. Het team van Creating Balance vermoedt dat verdachte kampt met een autismespectrumstoornis, maar dit wordt nader onderzocht nu de symptomen ervan overeenkomen met de symptomen van de stoornissen waarover de GZ-psycholoog heeft gerapporteerd.
Volgens de GZ-psycholoog is bij verdachte sprake van een licht verstandelijke beperking, een depressieve stemmingsstoornis en een vermijdende persoonlijkheidsstoornis. Deze psychische stoornissen hebben de gedragskeuzes van verdachte beïnvloed en beperkt, ook op het moment van de bewezen verklaarde brandstichting. Verdachte ervoer in de periode voorafgaand aan de brandstichting een langere tijd (werk)stress. Zij werd overvraagd. Verdachte kampte met gevoelens van boosheid, machteloosheid, klem zitten en uitzichtloosheid, wat steeds meer verergerde. Verdachte durfde zich niet te uiten of hulp te zoeken, uit angst voor kritiek en afwijzing. Eén dag voor de brandstichting heeft verdachte zich ziek gemeld van haar werk. De uitzichtloze gevoelens waren voor verdachte zodanig, dat zij suïcidale handelingen overwoog. Verdachte dacht naar eigen zeggen niet meer na over wat zij deed. Kort nadat verdachte de brand in haar woning had gesticht, belde zij het alarmnummer 112 met het besef dat zij haar zoon moest beschermen. Hoewel verdachte daarna nog een periode heeft ontkend dat zij de brand zelf had gesticht, heeft zij uiteindelijk een bekennende verklaring afgelegd en ook verklaard dat zij spijt heeft van wat zij heeft gedaan. De GZ-psycholoog adviseert het bewezen verklaarde vanwege de problematiek van verdachte in verminderde mate aan haar toe te rekenen. De rechtbank acht deze conclusie van de deskundige inzichtelijk en gedegen onderbouwd. In de rapportage is helder en gemotiveerd hoe de deskundige tot de conclusie is gekomen. De rechtbank neemt die conclusie daarom over en maakt die tot de hare. Dit brengt mee dat de rechtbank het bewezen verklaarde feit in verminderde mate aan verdachte zal toerekenen.
Om zoveel mogelijk te voorkomen dat verdachte in de toekomst opnieuw de fout in gaat, adviseren de GZ-psycholoog en de reclassering een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de reclassering, (ambulante) behandeling door Transfore en (ambulante) begeleiding door Creating Balance. Op die manier kan verdachte de benodigde begeleiding en behandeling blijven krijgen.
De strafoplegging
De rechtbank is van oordeel dat, vanwege de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit en rekening houdend met straffen die in vergelijkbare gevallen door rechters zijn opgelegd, in beginsel niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank ziet in de persoon van verdachte, in het bijzonder haar problematiek, aanleiding om in plaats daarvan een deels voorwaardelijke gevangenisstraf en een onvoorwaardelijke taakstraf aan haar op te leggen, om naast het vergeldende karakter van een straf het recidiverisico zoveel mogelijk op langere termijn in te perken. Omdat verdachte sinds de brandstichting alle hulp met beide handen heeft aangepakt, zij graag wil dat die hulp wordt voortgezet en verdachte niet moet worden overvraagd, ziet de rechtbank aanleiding om een lagere taakstraf aan verdachte op te leggen dan de officier van justitie heeft gevorderd.
De rechtbank acht, alles afwegend, passend en geboden om aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 303 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 300 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren, en een taakstraf van 80 uren. Aan het voorwaardelijke strafdeel zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden koppelen zoals deze hierna aan het eind van dit vonnis zijn geformuleerd. De rechtbank zal de reclassering de opdracht gegeven toezicht te houden op de naleving door verdachte van de opgelegde bijzondere voorwaarden.

7.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de wetsartikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 55 en 157 Sr.

8.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
de eendaadse samenloop van
de misdrijven:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, en
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
303 (driehonderddrie) dagen;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte van 300 (driehonderd) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarden niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte zich gedurende de proeftijd (of zoveel korter als de reclassering nodig vindt):
  • meldt bij de reclassering op de door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo vaak en zolang deze instelling dat nodig vindt;
  • (ambulant) laat behandelen door Transfore of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. Verdachte moet zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener haar geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek van verdachte kan dit betekenen dat zij medicijnen moet innemen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
  • (ambulant) laat begeleiden door Creating Balance of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. Verdachte moet zich houden aan de aanwijzingen die de zorgverlener haar geeft voor de begeleiding;
- draagt de reclassering op om
toezichtte houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat de verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- veroordeelt verdachte daarnaast tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
80 (tachtig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
40 (veertig) dagen;
opheffing (geschorste) bevel voorlopige hechtenis
-
hefthet (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis
opmet ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Holten, voorzitter, mr. C.W. Couperus-van Kooten en mr. J.L. Souman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. Klunder, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2025.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie- eenheid Oost-Nederland, districtsrecherche IJsselland, genaamd Akita (ON1R024003). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Pagina 2, de eerste alinea, de zesde en de zevende regel.
3.Pagina 125, de vijfde alinea, de eerste en de tweede regel.
4.Pagina 80, de tweede alinea, de zesde tot en met de tiende regel.