ECLI:NL:RBOVE:2025:444

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
27 januari 2025
Publicatiedatum
27 januari 2025
Zaaknummer
08.074057-22 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van gewoontewitwassen met gevangenisstraf en taakstraf

Op 27 januari 2025 heeft de Rechtbank Overijssel in Zwolle uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van een gewoonte maken van witwassen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het witwassen van een totaalbedrag van ongeveer € 121.802, onroerend goed in Turkije ter waarde van ongeveer € 741.000, en luxe goederen. De verdachte, geboren in 1977, heeft samen met een medeverdachte gedurende een periode van bijna twee jaar een luxe levensstijl onderhouden, die niet in overeenstemming was met haar legale inkomsten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van de criminele activiteiten van haar partner en dat zij zich bewust was van de herkomst van de gelden die zij gebruikte.

Tijdens de zittingen op 29 november 2023, 19 december 2024 en 13 januari 2025 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De verdachte heeft in het kader van procesafspraken ingestemd met een voorstel voor de afdoening van de zaak, wat resulteerde in een eis van een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren. De rechtbank heeft deze strafeis in haar vonnis aangepast en uiteindelijk een gevangenisstraf van dertien maanden opgelegd, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren, en een taakstraf van 240 uren.

De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit en heeft haar vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten. Het vonnis is openbaar uitgesproken en is ondertekend door de rechters en griffiers.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.074057-22 (P)
Datum vonnis: 27 januari 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1977 in [geboorteplaats],
wonende aan de [woonplaats].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 29 november 2023, 19 december 2024 en 13 januari 2025.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en haar raadsvrouw mr. S.C. van Bunnik, advocaat in Amsterdam-Duivendrecht, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er kort en bondig op neer dat verdachte samen met een ander een gewoonte heeft gemaakt van het witwassen van personenauto’s, een geldbedrag van in totaal
€ 121.802,--, onroerend goed in Turkije, € 3.000,-- muntgeld en luxueuze artikelen (
primair), dan wel dat verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan het schuldwitwassen van die voorwerpen (
subsidiair).
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2020 tot en met 14 november 2022 te [plaats 1] en/of (elders) in Nederland en/of te [plaats 2], althans in Turkije,tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen,van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,immers heeft zij, verdachte en/of haar mededader(s), (telkens) een voorwerp, danwel een of meer voorwerpen, verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van een of meer van die voorwerpen gebruik gemaakt door- gebruik te maken van een of meer (personen)auto(‘s) , te weten= een Audi Q8 50 TDI voorzien van het kenteken [kenteken 1] en/of= een Porsche Cayenne voorzien van het kenteken [kenteken 2] en/of= een Audi RSQ8 voorzien van het kenteken [kenteken 3] en/of= een Porsche Cayenne GTS voorzien van het kenteken [kenteken 4] en/of= een Audi RSQ8 voorzien van het kenteken [kenteken 5] en/of- een of meer geldbedragen tot een totaal van (ongeveer) € 121.802, op haar, verdachtes, rekening te ontvangen en/of (vervolgens) die bedragen te besteden aan luxe goederen en/of aan haar/hun kosten voor levensonderhoud, welke bedragen bestonden uit:= een (groot) aantal contante stortingen tot een totaal van € 70.177 en/of= een of meer overboeking(en) afkomstig van een rekening op naam van [medeverdachte] tot een totaal van € 24.295,- en/of= een overboeking afkomstig van een rekening op naam van [bedrijf] BV van € 4.000 en/of= een of meer overboeking(en) afkomstig van een rekening op naam van [naam] tot een totaal bedrag van € 23.320 en/of- een hoeveelheid onroerend goed, zijnde een woning en/of perceel te [plaats 2], Turkije met een overeengekomen waarde van 7.500.000 TL (ongeveer € 741.000) aan te kopen en/of- een grote hoeveelheid muntgeld van (in totaal) € 3.000 en/of een (aantal) (nieuwe) jas(sen) (merk Parajumpers) en/of een (aantal) armbanden (merk Cartier en/of een zonnebril (merk Cartier) aan te kopen en/of voorhanden te hebben, terwijl zij, verdachte (telkens) wist, dat die/dat voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk – geheel of gedeeltelijk afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2020 tot en met 14 november 2022 te [plaats 1] en/of (elders) in Nederland en/of te [plaats 2], althans in Turkije,tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen,immers heeft zij, verdachte en/of haar mededader(s), (telkens) een voorwerp, danwel een of meer voorwerpen, verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van een of meer van die voorwerpen gebruik gemaakt door- gebruik te maken van een of meer (personen)auto(‘s) , te weten = een Audi Q8 50 TDI voorzien van het kenteken [kenteken 1] en/of= een Porsche Cayenne voorzien van het kenteken [kenteken 2] en/of= een Audi RSQ8 voorzien van het kenteken [kenteken 3] en/of= een Porsche Cayenne GTS voorzien van het kenteken [kenteken 4] en/of= een Audi RSQ8 voorzien van het kenteken [kenteken 5] en/of
- een of meer geldbedragen tot een totaal van (ongeveer) € 121.802, op haar, verdachtes, rekening te ontvangen en/of (vervolgens) die bedragen te besteden aan luxe goederen en/of aan haar/hun kosten voor levensonderhoud, welke bedragen bestonden uit:
= een (groot) aantal contante stortingen tot een totaal van € 70.177 en/of= een of meer overboeking(en) afkomstig van een rekening op naam van [medeverdachte] tot een totaal van € 24.295,- en/of= een overboeking afkomstig van een rekening op naam van [bedrijf] BV van € 4.000 en/of= een of meer overboeking(en) afkomstig van een rekening op naam van [naam] tot een totaal bedrag van € 23.320 en/of
- een hoeveelheid onroerend goed, zijnde een woning en/of perceel te [plaats 2], Turkije met een overeengekomen waarde van 7.500.000 TL (ongeveer € 741.000) aan te kopen en/of- een grote hoeveelheid muntgeld van (in totaal) € 3.000 en/of een (aantal) (nieuwe) jas(sen) (merk Parajumpers) en/of een (aantal) armbanden (merk Cartier en/of een zonnebril (merk Cartier) aan te kopen en/of voorhanden te hebben,
terwijl zij, verdachte (telkens) redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat die/dat voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk – geheel of gedeeltelijk afkomstig was/waren uit enig misdrijf.

3.De procesafspraken

De rechtbank stelt vast dat de officier van justitie en de verdediging zogeheten ‘procesafspraken’ hebben gemaakt. Deze procesafspraken hebben zij vastgelegd in een overeenkomst die op 22 oktober 2024 door veroordeelde, haar raadsvrouw en de officier van justitie is ondertekend. In de overeenkomst doen de officier van justitie en de verdediging aan de rechtbank een gezamenlijk voorstel voor de wijze van afdoening van de zaak. Samengevat houdt dit afdoeningsvoorstel het volgende in:
  • verdachte ziet af van het indienen van (nadere) onderzoekswensen;
  • verdachte hoeft in het kader van de afspraken geen bekennende verklaring af te leggen;
  • de officier van justitie zal ter terechtzitting rekwireren tot een bewezenverklaring van het primair aan verdachte ten laste gelegde feit;
  • de officier van justitie zal ter terechtzitting voor die bewezenverklaring een strafeis vorderen van een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf van tweehonderdveertig uren, te vervangen door honderdtwintig dagen hechtenis, indien zij deze niet of niet naar behoren verricht. Daarbij is benadrukt dat zonder procesafspraken een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, zou worden geëist;
  • verdachte doet afstand van het beslag;
  • door de verdediging worden geen verweren gevoerd;
  • met betrekking tot de ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zijn afspraken gemaakt over de hoogte van het genoten voordeel en de hoogte van de betalingsverplichting, welke afspraken in het ontnemingsvonnis kunnen worden opgenomen;
  • de officier van justitie en de verdediging zien af van het instellen van hoger beroep, als en nadat de rechtbank overeenkomstig de inhoud van de procesafspraken vonnis wijst;
  • de procesafspraken vervallen indien en voor zover de rechtbank deze niet volgt of een gevangenisstraf oplegt van meer dan één maand onvoorwaardelijk, dan wel een taakstraf van honderdzestig uren of minder oplegt en/of naast één maand onvoorwaardelijke gevangenisstraf geen voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden of meer oplegt.
Ter terechtzitting van 19 december 2024 zijn het ten laste gelegde feit en de gemaakte procesafspraken met verdachte besproken. Daarbij was een belangrijk element of verdachte begrijpt wat de gemaakte procesafspraken inhouden en welke gevolgen deze voor haar en haar strafzaak kunnen hebben. De rechtbank heeft tijdens de bespreking van het ten laste gelegde feit verdachte uitdrukkelijk uitgenodigd daarover haar standpunt kenbaar te maken. Verdachte heeft verklaard dat zij zich een zeer luxe levensstijl heeft aangemeten die niet in overeenstemming is met haar legale inkomsten destijds. Zij wist dat haar partner
[medeverdachte], die met crimineel geld in deze luxe heeft voorzien, geen reguliere baan had en zich bezighield met criminele activiteiten. Ze wist ook wel dat het om drugsfeiten ging, zo gaf zij ter zitting toe. Verdachte wenst een spoedige afronding van deze strafzaak met de gemaakte procesafspraken.
Verdachte heeft er blijk van gegeven goed te hebben begrepen wat het afdoeningsvoorstel inhoudt, dat zij begrijpt dat zij bepaalde haar toekomende (verdedigings)rechten niet uitoefent en wat de gevolgen daarvan voor haar kunnen zijn en dat zij vrijwillig tot de ondubbelzinnige beslissing is gekomen om mee te werken aan het afdoeningsvoorstel. In de aanloop naar en tijdens het maken van de procesafspraken en de bespreking van het afdoeningsvoorstel ter terechtzitting is voortdurend sprake geweest van rechtsbijstand voor verdachte.
In het hierna volgende zal de rechtbank de relevante vraagpunten van artikel 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) beantwoorden en komt de rechtbank tot de volgende beoordeling van de strafzaak tegen verdachte.

4.De bewijsmotivering

4.1
De standpunten van partijen
De officier van justitie vindt overeenkomstig de gemaakte procesafspraken het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. De verdediging heeft in overeenstemming met de gemaakte procesafspraken geen (bewijs)verweer gevoerd.
4.2
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
zij in de periode van 1 januari 2020 tot en met 14 november 2022 in Nederland en Turkije,tezamen en in vereniging met een ander,van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,immers heeft zij, verdachte en haar mededader telkens voorwerpen, verworven, voorhanden gehad, omgezet en van een die voorwerpen gebruik gemaakt door- gebruik te maken van personenauto‘s, te weten: een Audi Q8 50 TDI voorzien van het kenteken [kenteken 1], een Porsche Cayenne voorzien van het kenteken [kenteken 2], een Audi RSQ8 voorzien van het kenteken [kenteken 3], een Porsche Cayenne GTS voorzien van het kenteken [kenteken 4] en een Audi RSQ8 voorzien van het kenteken [kenteken 5], en- geldbedragen tot een totaal van € 121.802,--, op haar, verdachtes, rekening te ontvangen en vervolgens die bedragen te besteden aan luxe goederen en/of aan hun kosten voor levensonderhoud, welke bedragen bestonden uit: een groot aantal contante stortingen tot een totaal van € 70.177,--, overboekingen afkomstig van een rekening op naam van [medeverdachte] tot een totaal van € 24.295,--, een overboeking afkomstig van een rekening op naam van [bedrijf] BV van € 4.000,-- en overboekingen afkomstig van een rekening op naam van [naam] tot een totaal bedrag van € 23.320,--, en,- een hoeveelheid onroerend goed, zijnde een woning en perceel te [plaats 2], Turkije, met een overeengekomen waarde van 7.500.000 TL (ongeveer € 741.000), aan te kopen, en- een aantal nieuwe jassen (merk Parajumpers), een aantal armbanden (merk Cartier) en een zonnebril (merk Cartier) aan te kopen en voorhanden te hebben,
terwijl zij, verdachte telkens wist, dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk – geheel of gedeeltelijk afkomstig waren uit enig misdrijf.
De rechtbank vindt niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
Het voorgaande brengt met zich dat de rechtbank verdachte wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs partieel vrijspreekt van het (gewoonte)witwassen van een grote hoeveelheid muntgeld van in totaal € 3.000,--. De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat zij dit muntgeld gedurende ruim vijftien jaren heeft gespaard niet geheel ongeloofwaardig. Daarmee heeft verdachte een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring gegeven dat het muntgeld niet van misdrijf afkomstig is, wat niet met bewijsmiddelen kan worden weerlegd.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 47, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
het misdrijf:
medeplegen van een gewoonte maken van witwassen.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

7.De strafmotivering

7.1
De standpunten van partijen
De officier van justitie heeft overeenkomstig de gemaakte procesafspraken geëist dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf van tweehonderdveertig uren, te vervangen door honderdtwintig dagen hechtenis, indien zij deze niet (naar behoren) verricht. De verdediging heeft in overeenstemming met de gemaakte procesafspraken geen verweer gevoerd.
7.2
Het oordeel van de rechtbank
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank vindt daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De aard en de ernst van het gepleegde feit
Verdachte heeft zich samen met een ander gedurende ongeveer twee jaren schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen. Dit betreft een zeer ondermijnende vorm van criminaliteit. Verdachte heeft zich een zeer luxe levensstijl aangemeten die niet in overeenstemming is met haar legale inkomsten. Zij wist dat haar partner, die met crimineel geld in deze luxe heeft voorzien, geen reguliere baan had en zich bezighield met criminele activiteiten. Door het handelen van verdachte is de integriteit van en het vertrouwen in het financiële en economische verkeer aangetast. Daarnaast draagt witwassen bij aan de instandhouding van criminaliteit. Immers, het dekt de onderliggende strafbare feiten af en faciliteert andere – winstgevende – vormen van criminaliteit. Verdachte heeft enkel oog gehad voor haar eigen luxe leventje en heeft daarbij geen oog gehad voor de belangen van de samenleving. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van verdachte van 22 oktober 2024. Hieruit volgt onder meer dat zij in het verleden al eens voor schuldwitwassen is veroordeeld. Deze veroordeling van 22 februari 2015 maakt dat het zogeheten taakstrafverbod van artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht aan de orde is, nu aan verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan het door haar begane feit wegens een soortgelijk misdrijf een taakstraf is opgelegd en zij deze taakstraf heeft verricht. Ook heeft de rechtbank geluisterd naar wat verdachte op de zitting over haar persoonlijke omstandigheden heeft toegelicht. Verdachte heeft een schoonheidssalon aan huis en werkt daarnaast 32 uur per week als gastvrouw. Haar inkomen is per maand ongeveer € 2.600,--. Verdachte heeft een partner die nog wat jaren detentie in het vooruitzicht heeft en draagt de zorg over haar dochter van 17 jaar. Het ondergaan van een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf is uiterst problematisch voor verdachte en haar dochter. Verdachte heeft te kennen gegeven dat zij verkeerde keuzes heeft gemaakt, dat zij hier spijt van heeft, in het bijzonder ten opzichte van haar ouders en haar dochter, en dat de rechtbank haar nimmer meer zal terugzien. Zij hoopt dat de rechtbank haar geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal opleggen dan dat zij met de officier van justitie in het afdoeningsvoorstel is overeengekomen.
De strafoplegging
De aard en de ernst van het feit en het taakstrafverbod, zoals hiervoor is omschreven, rechtvaardigen in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanmerkelijke duur. De rechtbank acht evenwel, gelet op de persoon van verdachte, nu zij zich schuldbewust heeft getoond en de zorg over haar dochter draagt, de oplegging van één maand onvoorwaardelijke gevangenisstraf, een forse voorwaardelijke gevangenisstraf en de maximale taakstraf op zijn plaats. Die voorwaardelijke gevangenisstraf zal hoger zijn dan de officier van justitie en de verdediging met elkaar zijn overeengekomen. De rechtbank blijft daarmee binnen de grenzen van de procesafspraken, maar onderstreept hiermee dat een volgende misstap van verdachte onherroepelijk tot een lange gevangenisstraf zal leiden. De rechtbank zal aan het voorwaardelijke gedeelte van de straf bovendien een proeftijd van drie jaren koppelen. Het voorgaande in acht nemend, maakt naar het oordeel van de rechtbank dat het afdoeningsvoorstel voor het overige voldoende recht doet aan deze strafzaak, omdat het zowel in het belang van verdachte als in het belang van de maatschappij is. Hoewel de officier van justitie en de verdediging in een relatief laat stadium van het strafproces in gesprek zijn gegaan over mogelijke procesafspraken, is er volgens de rechtbank toch sprake van een uiteindelijk voortvarende behandeling in eerste aanleg. Naast een snellere behandeling van de zaak in eerste aanleg, is de efficiencywinst gelegen in het voorkomen van een behandeling in hoger beroep. De rechtbank is zich ervan bewust dat de afspraak om geen hoger beroep in te stellen niet rechtsgeldig is om afstand te doen van dat rechtsmiddel. Mocht toch hoger beroep worden ingesteld, dan kan die afspraak echter wel relevant zijn bij de beoordeling van de vraag of belang bestaat bij hoger beroep, en in dat geval zal een deel van de efficiencywinst zijn weggeëbd. Een volledige behandeling in hoger beroep lijkt daarmee onwaarschijnlijk indien de rechtbank de overeengekomen straf oplegt, in die zin dat niet meer dan één maand onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd. Het voorstel dient daarmee dan ook niet alleen een efficiënte en voortvarende behandeling, maar ook een effectieve afdoening van de zaak, omdat de zaak sneller onherroepelijk wordt en de straf sneller ten uitvoer wordt gelegd. Dat verdachte heeft meegewerkt aan deze procesafspraken weegt de rechtbank daarom mee in haar voordeel. Voorts worden de strafdoelen vergelding en algemene preventie met de op te leggen straf voldoende nagestreefd.
De rechtbank acht alles afwegend daarom passend en geboden om aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van dertien maanden, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren, en een taakstraf van tweehonderdveertig uren.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22b, 22c, 22d, 47, 63, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
medeplegen van een gewoonte maken van witwassen;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
13 (dertien) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
12 (twaalf) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende volgende voorwaarde niet is nagekomen: de
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte daarnaast tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.T.C. Jordaans, voorzitter, mr. D. ten Boer en
mr. J. de Ruiter, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. Klunder en mr. M.G. Drent, griffiers, en is in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2025.