Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.Het onderzoek op de terechtzitting
2.De tenlastelegging
(aangetroffen op 12 november 2021 te [plaats 4], Zweden) en/of
3.De procesafspraken
- verdachte ziet af van het indienen van (nadere) onderzoekswensen;
- verdachte hoeft in het kader van de afspraken geen bekennende verklaring af te leggen;
- de officier van justitie zal ter terechtzitting rekwireren tot een bewezenverklaring van alle aan verdachte ten laste gelegde feiten;
- de officier van justitie zal ter terechtzitting voor die bewezenverklaring een strafeis vorderen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes jaren en negen maanden, met aftrek van het voorarrest. Daarbij is benadrukt dat zonder procesafspraken een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van negen tot negenenhalf jaar zou worden geëist;
- verdachte doet afstand van het beslag;
- door de verdediging worden geen verweren gevoerd;
- met betrekking tot de ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zijn afspraken gemaakt over de hoogte van het genoten voordeel en de hoogte van de betalingsverplichting, welke afspraken in het ontnemingsvonnis kunnen worden opgenomen;
- de officier van justitie en de verdediging zien af van het instellen van hoger beroep, als en nadat de rechtbank overeenkomstig de inhoud van de procesafspraken vonnis wijst;
- de procesafspraken vervallen indien en voor zover de rechtbank deze niet volgt of een straf oplegt die meer dan zes maanden gevangenisstraf afwijkt van de door de procespartijen overeengekomen gevangenisstraf.
4.De bewijsmotivering
5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid, en 11, derde, vierde en vijfde lid van de Opiumwet;
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder A en B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A en B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
6.De strafbaarheid van verdachte
7.De strafmotivering
core businesshad. De criminele organisatie fabriceerde zelf hockers (poefjes) die waren voorzien van een robuust sluitingssysteem, dat alleen met een bijbehorende keycard kon worden geopend. Zulke hockers, met daarin verdovende middelen, werden in opdracht van door de criminele organisatie gefingeerde ondernemingen op pallets in partijen meegegeven aan nietsvermoedende reguliere transporteurs. Deze transporteurs vervoerden de partijen hockers naar een door de criminele organisatie gehuurde locatie in het buitenland. Leden van de criminele organisatie reisden ondertussen met auto of vliegtuig naar die locatie en namen daar de partijen hockers in ontvangst. De geleegde hockers werden in opdracht van andere door de criminele organisatie gefingeerde ondernemingen terug naar Nederland op transport gezet, om weer afgeleverd te worden op andere locaties van de criminele organisatie. De criminele organisatie is verantwoordelijk voor meer dan honderd transporten van en naar Nederland, waarvan bij vier transporten naar het buitenland, in [plaats 2], [plaats 1], [plaats 4] en [plaats 5], partijen hard- en softdrugs zijn onderschept. Ook heeft de criminele organisatie meer dan anderhalf jaar meerdere rechtspersonen op naam van katvangers laten zetten. De criminele organisatie heeft deze bedrijven en de vaak kwetsbare katvangers misbruikt om als dekmantel voor de transporten te fungeren.
8.De toegepaste wettelijke voorschriften
9.De beslissing
als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid, en 11, derde, vierde en vijfde lid van de Opiumwet;
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder A en B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A en B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) jaren en 9 (negen) maanden;