ECLI:NL:RBOVE:2025:434

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
27 januari 2025
Publicatiedatum
27 januari 2025
Zaaknummer
08.310764-21
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak tegen leider van criminele organisatie

Op 27 januari 2025 heeft de Rechtbank Overijssel in Zwolle uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een veroordeelde die als leider deelnam aan een criminele organisatie en zich schuldig maakte aan opzettelijk handelen in drugs. De rechtbank heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 850.000,- en de veroordeelde verplicht om € 420.275,- te betalen aan de Staat. De zaak volgde op een ontnemingsvordering van de officier van justitie, die op 18 december 2024 werd behandeld. De veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsman, heeft verklaard dat hij niet het volledige bedrag heeft verdiend met strafbare feiten, maar dat hij wel bereid is om de ontnemingszaak snel af te handelen. De rechtbank heeft de procesafspraken tussen de officier van justitie en de verdediging in acht genomen, die tot doel hadden een efficiënte rechtspleging te waarborgen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde en zijn partner gezamenlijk voordeel hebben genoten van de criminele activiteiten, wat heeft geleid tot de vaststelling van het ontnemingsbedrag. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de betalingsbereidheid van de veroordeelde, die al een deel van de betalingsverplichting heeft voldaan. De beslissing is genomen op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat de basis vormt voor de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft de verplichting tot betaling aan de Staat vastgesteld op een lager bedrag dan het geschatte voordeel, rekening houdend met de gemaakte procesafspraken.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.310764-21
Datum vonnis: 27 januari 2025
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende op de vordering op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie ten aanzien van veroordeelde:
[veroordeelde],
geboren op [geboortedatum] 1984 in [geboorteplaats],
ingeschreven en gedetineerd in de PI [locatie].

1.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel.

2.De procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van het met deze schriftelijke ontnemingsvordering samenhangende strafdossier. De vordering is vervolgens gelijktijdig met de inhoudelijke behandeling van de strafzaak tegen veroordeelde, op 18 december 2024, aan de orde gesteld.
Veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsman mr. E.M. Steller, advocaat in Schiphol, is op die terechtzitting verschenen en op de vordering gehoord.
De officier van justitie heeft in overeenstemming met de gemaakte procesafspraken op de terechtzitting van 18 december 2024 de ontnemingsvordering gewijzigd. De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vaststelt op € 850.000,-- en veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 420.275,--.
De verdediging heeft verzocht de ontnemingszaak af te doen zoals in de procesafspraken is overeengekomen.

3.Procesafspraken

De rechtbank stelt vast dat de officier van justitie en de verdediging zogeheten ‘procesafspraken’ hebben gemaakt. Deze procesafspraken hebben zij vastgelegd in een overeenkomst die op 19 juli 2024 door veroordeelde en zijn raadsman en op 22 juli 2024 door de officier van justitie is ondertekend. In de overeenkomst doen de officier van justitie en de verdediging aan de rechtbank een gezamenlijk voorstel voor de wijze van afdoening van de ontnemingszaak. Samengevat houdt dit afdoeningsvoorstel het volgende in:
  • veroordeelde ziet af van het indienen van (nadere) onderzoekswensen;
  • veroordeelde erkent dat hij uit de mede door hem gepleegde strafbare feiten een wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten van € 850.000,--.
Een deel van dit door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel is door hem en [medeveroordeelde] gezamenlijk genoten. Dit brengt met zich dat [medeveroordeelde] een wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten van € 425.000,--;
  • de verdediging voert geen inhoudelijk en/of draagkracht verweer;
  • veroordeelde doet afstand van het beslag ter waarde van € 4.725,--, gedaan ter inning van het ontnemingsbedrag. Met dit bedrag is reeds rekening gehouden bij het vaststellen van de betalingsverplichting;
  • de betalingsverplichting van veroordeelde stellen de officier van justitie en de verdediging vast op € 420.275,--;
  • veroordeelde zal vóór de inhoudelijke behandeling (als gebaar van betalingsbereidheid) een bedrag van € 300.000,-- overdragen aan de politie/het Openbaar Ministerie (OM) ter inning van een deel van de betalingsverplichting. Hetzelfde geldt voor [medeveroordeelde]. Het OM zal dan de Turkse autoriteiten verzoeken het aldaar op verzoek van Nederland gelegde beslag op te heffen, indien dit aan de orde is. Bovendien zal het OM in deze ontnemingszaak en de daarmee samenhangende strafzaak geen beslag leggen op de woning in Turkije, als veroordeelde en [medeveroordeelde] allebei genoemd bedrag vóór 1 november 2024 hebben overdragen. Dit laat onverlet dat de Turkse autoriteiten zelfstandig en/of op andere gronden beslag kunnen leggen;
  • het resterende ontnemingsbedrag zal op de reguliere wijze in het kader van de executie door veroordeelde aan het CJIB moeten worden voldaan;
  • de officier van justitie en de verdediging zien af van het instellen van hoger beroep, als en nadat de rechtbank overeenkomstig de inhoud van de procesafspraken vonnis wijst;
  • de procesafspraken vervallen indien en voor zover de rechtbank deze niet volgt of een ontnemingsbedrag vaststelt dat meer dan 10% afwijkt van het door de procespartijen overeengekomen ontnemingsbedrag en/of de door de procespartijen overeengekomen betalingsverplichting;
  • indien de rechtbank tot een lager ontnemingsbedrag komt dan in de procesafspraken is overeengekomen en reeds door veroordeelde aan de politie/het Openbaar Ministerie is voldaan, dan zal het OM een eventueel teveel ontvangen geldbedrag na kracht van gewijsde van de ontnemingszaak aan veroordeelde terugbetalen.
Ter terechtzitting van 18 december 2024 zijn de gemaakte procesafspraken met veroordeelde besproken. Daarbij was een belangrijk element of veroordeelde begrijpt wat de gemaakte procesafspraken inhouden en welke gevolgen deze voor hem en zijn ontnemingszaak kunnen hebben. De rechtbank heeft tijdens de bespreking van de ontnemingsvordering veroordeelde uitdrukkelijk uitgenodigd zijn standpunt kenbaar te maken. Veroordeelde heeft verklaard dat hij niet het volledige door de politie berekende bedrag heeft verdiend met het plegen van strafbare feiten, maar dat wat hij heeft verdiend daarbij wel redelijk in de buurt komt. Ondanks dat, wenst veroordeelde een spoedige afronding van de ontnemingszaak met de gemaakte procesafspraken.
De officier van justitie, veroordeelde en de raadsman hebben ter zitting allen bevestigd achter het voorstel te staan. Veroordeelde heeft verklaard dat hij goed begrijpt wat de gemaakte procesafspraken inhouden, dat hij begrijpt dat hij bepaalde hem toekomende (verdedigings)rechten niet uitoefent en wat de gevolgen daarvan voor hem kunnen zijn. Veroordeelde heeft er blijk van gegeven dat hij vrijwillig tot de ondubbelzinnige beslissing is gekomen om mee te werken aan het afdoeningsvoorstel. In de aanloop naar en tijdens het maken van de procesafspraken en de bespreking van het afdoeningsvoorstel ter terechtzitting is voortdurend sprake geweest van rechtsbijstand voor veroordeelde.
Bij de beoordeling van de ontneming zijn voor de rechtbank de voorwaarden van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht leidend. Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van de genoemde procesafspraken. De rechtbank komt dan tot de volgende beoordeling van de ontnemingszaak tegen veroordeelde.

4.De beoordeling van de vordering

4.1
Veroordeling
Veroordeelde is bij vonnis van deze rechtbank van 27 januari 2025 veroordeeld, voor zover van belang, voor de strafbare feiten:
feit 1
het misdrijf
:als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid, en 11, derde vierde en vijfde lid van de Opiumwet;
feit 2
het misdrijf
:medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder A en B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 3
het misdrijf
:medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A en B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 4
het misdrijf
:medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 5
het misdrijf:
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
4.2
Het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank ziet voldoende aanleiding om conform het afdoeningsvoorstel de omvang van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen op € 850.000,--.
De rechtbank heeft acht geslagen op de ontnemingsberekening die ten grondslag ligt aan genoemd bedrag, zoals als scenario B in het opgemaakte rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van 2 juli 2022 [1] is beschreven, dat in de procesafspraken is opgenomen en door alle daarbij betrokken partijen wordt onderschreven. Hiermee wordt voldoende inzichtelijk gemaakt op welke manier het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel tot stand is gekomen. Genoemd bedrag is als volgt opgebouwd:
28% van de te verdelen winst van € 2.672.719,--
€ 748.361,--
Deel ‘[alias]’, 17,1% van 27% van de bruto omzet
€ 342.612,--
Totaal
€ 1.090.973,--
Naar het oordeel van de rechtbank is de berekening gegrond op de bewezen verklaarde feiten en de daaraan ten grondslag gelegde bewijsmiddelen. Verder is daarin op inzichtelijke en aannemelijke wijze het aandeel van veroordeelde verwerkt.
De rechtbank ziet aanleiding om het bedrag van € 1.090.973,-- overeenkomstig het afdoeningsvoorstel wegens de gemaakte procesafspraken met ongeveer 25% te matigen. Hierin weegt mee dat zowel veroordeelde als zijn partner [medeveroordeelde] hebben meegewerkt aan een procedure die uiteindelijk tot een efficiëntere rechtspleging heeft geleid. De verdediging heeft afgezien van (nadere) onderzoekswensen, de behandeling van de ontnemingszaak tijdens het onderzoek ter zitting is voortvarend verlopen, omdat als gevolg van de procesafspraken geen inhoudelijke verweren zijn gevoerd. Bovendien wordt bij naleving van de overeenkomst (hoogstwaarschijnlijk) een hoger beroep voorkomen. Dit levert tijdswinst op en bespaart kostbare zittingscapaciteit. Naast deze proceseconomische belangen zorgt deze procesopstelling er ook voor dat de zaak eerder onherroepelijk is en de betaling sneller kan worden geïnd. Er is zelfs al aan een groot deel van de betalingsverplichting, te weten € 300.000,-- door zowel veroordeelde als zijn partner (dus totaal € 600.000,--), voldaan. De procesafspraken doen daarmee ook recht aan de belangen van de samenleving. Dit betekent dat de rechtbank het wederrechtelijk voordeel schat en zal vaststellen op € 850.000,--.
4.3
De betalingsverplichting
De rechtbank ziet aanleiding om conform het afdoeningsvoorstel aan veroordeelde de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 420.275,--. Dit is € 429.725,-- minder dan het geschatte voordeel en in de procesafspraken wordt door partijen uitgelegd waarom. Het bedrag van € 850.000,-- wordt pondspondsgewijs verdeeld tussen veroordeelde en [medeveroordeelde], omdat zij gezamenlijk van het wederrechtelijk verkregen voordeel hebben genoten. Dat resulteert in een bedrag van € 425.000,-- voor zowel veroordeelde als zijn partner. Op dit bedrag is, zoals in de procesafspraken uiteen is gezet, een bedrag van € 4.725,-- in mindering gebracht, omdat veroordeelde afstand heeft gedaan van het beslag ter hoogte van dat bedrag.
Als uitgangspunt geldt dat de betalingsverplichting wordt vastgesteld op het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank is echter van oordeel dat de procesafspraken nopen tot een andere afweging wat resulteert in de verplichting tot betaling van een lager bedrag, zoals hiervoor is overwogen.

5.De wettelijke voorschriften

De oplegging van de maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

6.De beslissing

De rechtbank:
  • stelt het bedrag waarop het door veroordeelde
  • legt veroordeelde de verplichting op tot
  • bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op
Dit vonnis is gewezen door mr. B.T.C. Jordaans, voorzitter, mr. D. ten Boer en
mr. J. de Ruiter, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. Klunder en mr. M.G. Drent, griffiers, en is in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2025.

Voetnoten

1.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict ex artikel 36e lid 2 Sr van 2 juli 2022, met rapportnummer 03 en BVH-nummer [nummer].