ECLI:NL:RBOVE:2025:4289

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 juni 2025
Publicatiedatum
1 juli 2025
Zaaknummer
C/08/333740 / KG ZA 25-112
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod tot betreden en ontruimen van een schuur in kort geding met betrekking tot huur en gebruiksovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 30 juni 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiser en gedaagden over het gebruik van een schuur. Eiser, die sinds 1 juli 2014 een woning huurt van gedaagden, vorderde dat gedaagden zouden worden verboden de schuur te betreden, te ontruimen of zaken daaruit te verwijderen. Eiser stelde dat hij de schuur in gebruik had op basis van een huurovereenkomst, terwijl gedaagden betoogden dat er enkel sprake was van een bruikleenovereenkomst en dat eiser tekort was geschoten in zijn zorgplicht voor de schuur.

De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor toewijzing van de vordering tot ontruiming, maar dat de vordering van eiser om gedaagden te verbieden de schuur te betreden en deze in stand te houden, toewijsbaar was. De rechtbank overwoog dat het spoedeisend belang van eiser niet was betwist en dat de vorderingen in de bodemprocedure een kans van slagen hadden. Gedaagden werd ook veroordeeld in de proceskosten, die in totaal € 2.294,96 bedroegen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid in het gebruik van gehuurde zaken en de rechten van huurders in kort geding procedures.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/333740 / KG ZA 25-112
Vonnis in kort geding van 30 juni 2025
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats 1],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
advocaat: mr. D.F. Briedé,
tegen

1.[gedaagde 1],

te [woonplaats 2],
2.
[gedaagde 2],
te [woonplaats 3],
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden],
advocaat: mr. J.W. van der Linde.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de producties van [eiser]
- de conclusie van antwoord
- de producties van [gedaagden]
- de mondelinge behandeling van 23 juni 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de pleitnota van [eiser].

2.De feiten

2.1.
[eiser] huurt sinds 1 juli 2014 van [gedaagden] de (boven)woning aan de [adres]. Deze woning is verkocht.
2.2.
[gedaagden] heeft eerder dit jaar een kort geding procedure aanhangig gemaakt tegen [eiser] (zaaknummer C/08/327980 KG ZA 25-12), met als inzet de ontruiming van de bij [eiser] in gebruik zijnde schuur aan de overzijde van de binnenplaats bij de woning. De vordering is afgewezen.
2.3.
Op 26 mei 2025 heeft [gedaagden] zich toegang verschaft tot de schuur.
2.4.
Kort daarna heeft [gedaagden] schuttingen/bouwhekken laten plaatsen op de binnenplaats tussen de woning en de schuur.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat [gedaagden] wordt verboden de schuur te betreden, te ontruimen of zaken daaruit te verwijderen en wordt geboden de schuur in stand te houden, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom. Verder vordert hij dat [gedaagden] wordt veroordeeld om alle op de binnenplaats geplaatste schuttingen, bouwsels en bouwhekken te verwijderen en verwijderd te houden, eveneens op straffe van verbeurte van een dwangsom, met veroordeling van [gedaagden] in de proceskosten.
3.2.
[gedaagden] voert verweer. [gedaagden] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser], dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser], met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure. Zij heeft ook een vordering in reconventie ingesteld, inhoudende dat [eiser] wordt veroordeeld tot ontruiming van de schuur, op straffe van verbeurte van een dwangsom, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In conventie en in reconventie
4.1.
Het gaat hier om in kort geding gevorderde voorlopige voorzieningen. De voorzieningenrechter moet daarom eerst beoordelen of partijen ten tijde van dit vonnis bij de gevraagde voorzieningen een spoedeisend belang hebben. Daarnaast geldt dat de voorzieningenrechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorzieningen gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
4.2.
Het spoedeisend belang – dat in conventie niet is betwist door [gedaagden] en in reconventie niet door [eiser] – vloeit voort uit hun beider stellingen.
4.3.
Verder wordt als volgt overwogen.
Niet in geschil is dat [eiser] de schuur in gebruik heeft, volgens hem op grond van de huurovereenkomst. [gedaagden] stelt zich op het standpunt dat de huurovereenkomst alleen op de bovenwoning ziet en dat er ten aanzien van de schuur sprake is van een bruikleenovereenkomst. Volgens [gedaagden] geldt in beide gevallen dat [eiser] tekort is geschoten in zijn zorg voor de zaak. Het was namelijk, aldus [gedaagden] in haar conclusie van antwoord/eis in reconventie,
“één grote bende van rommel, afval, schimmels, vuilniszakken, oude accu’s enzovoort. (...) Het was smerig, brandgevaarlijk, en een paradijs voor ongedierte”.
4.4.
De vraag of (aannemelijk is dat) sprake is van een gebruiksovereenkomst of een (tussen [eiser] en [gedaagden] geldende) huurovereenkomst kan in deze procedure onbeantwoord worden gelaten. In beide gevallen kan een tekortkoming in de nakoming van de verplichtingen uit de overeenkomst immers leiden tot ontbinding van de overeenkomst in de bodemprocedure (en daarmee tot toewijzing van de gevorderde ontruiming in deze procedure).
4.5.
Uit de door [gedaagden] als producties 7 en 8 overgelegde foto’s kan weliswaar worden opgemaakt dat [eiser]
de spulleninde schuurniet al te zorgvuldig heeft opgeslagen, maar daaruit volgt niet zonder meer dat hij niet ‘als een goed huisvader’ (artikel 7A:1781 lid 1 BW) voor de bewaring en het behoud van of als een goed huurder (artikel 7:213 BW) voor de (volgens beide partijen zwaar beschadigde)
schuurzorgt. De stelling dat [eiser] wijze van opslag zorgt voor (toegenomen) brandgevaar en ongedierte is niet onderbouwd en slaagt daarom niet.
4.6.
Voor toewijzing van de vordering tot ontruiming bestaat, gelet op de hiervoor onder 4.1 weergegeven maatstaf, dan ook geen aanleiding. Dit betekent ook dat de vordering van [eiser] [gedaagden] te verbieden de schuur te betreden, te ontruimen of zaken daaruit te verwijderen en haar te gebieden de schuur in stand te houden toewijsbaar is. De gevorderde dwangsom zal worden toegewezen als na te melden.
4.7.
De vordering “schuttingen, bouwsels en bouwhekken” op de binnenplaats te verwijderen wordt afgewezen. Gesteld noch gebleken is dat de huurovereenkomst [eiser] het recht geeft op het (integrale) gebruik van deze binnenplaats. Aangenomen dat, naar niet in geschil is, [eiser] als huurder/gebruiker wel het recht heeft om via de binnenplaats zijn woning en de schuur te bereiken, geldt dat is gesteld noch gebleken dat dit recht op ontoelaatbare wijze is gefrustreerd.
4.8.
[gedaagden] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) in conventie en in reconventie betalen.
4.9.
De proceskosten van [eiser] worden in conventie begroot op:
- kosten van de dagvaarding
145,46
- griffierecht
331,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.761,46
4.10.
In reconventie worden de proceskosten begroot op € 553,50 aan salaris advocaat.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
In conventie
5.1.
verbiedt [gedaagden] om de bij [eiser] in gebruik zijnde schuur te betreden, te ontruimen of zaken daaruit te verwijderen,
5.2.
gebiedt [gedaagden] om de bij [eiser] in gebruik zijnde schuur in stand te houden,
5.3.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 500,00 voor iedere keer dat zij zich niet aan het hiervoor onder 5.1 weergegeven verbod of het hiervoor onder 5.2 weergegeven gebod voldoet, tot een maximum van € 5.000,00 is bereikt,
In conventie en in reconventie
5.4.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk in de proceskosten van (€ 1.761,46 + € 533,50 =) € 2.294,96, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagden] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Horsthuis en in het openbaar uitgesproken op
30 juni 2025.