ECLI:NL:RBOVE:2025:4281

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
1 juli 2025
Publicatiedatum
1 juli 2025
Zaaknummer
08.265239.23 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een vader voor meermalen ontucht met zijn minderjarig kind, met bijkomende feiten van seksuele handelingen en aanranding

Op 1 juli 2025 heeft de Rechtbank Overijssel in Zwolle uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vader die schuldig is bevonden aan meermalen ontucht met zijn minderjarig kind. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren en het betalen van schadevergoedingen aan het slachtoffer. De feiten vonden plaats tussen 2004 en 2018, waarbij de verdachte zijn zoon, geboren in 2000, meermalen seksueel heeft misbruikt. De rechtbank heeft vastgesteld dat het misbruik begon toen het slachtoffer vier jaar oud was en pas stopte toen hij twintig jaar oud was. De verdachte heeft zijn zoon ook samen met zijn toenmalige echtgenote misbruikt. De rechtbank heeft de ernst van de feiten benadrukt, waarbij het vertrouwen dat een kind in zijn ouder moet kunnen stellen, op grove wijze is beschaamd. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychische gevolgen voor het slachtoffer, die lijdt aan een complexe posttraumatische stressstoornis. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 39.799,69, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de gevangenneming van de verdachte bevolen, gezien de ernst van de feiten en de impact op de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.265239.23 (P)
Datum vonnis: 1 juli 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1972 in [geboorteplaats],
wonende aan de [woonplaats].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 17 juni 2025.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. S.M. Klomp, advocaat in IJhorst, naar voren is gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van de door [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) voorgedragen slachtofferverklaring en van wat namens hem als benadeelde partij door mr. M.L. de Jong is aangevoerd.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging van 17 juni 2025, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:in de periode van [geboortedatum 2] 2004 tot en met [datum] 2018 met zijn minderjarige zoon [slachtoffer] meerdere malen ontucht heeft gepleegd;
feit 2:in de periode van [geboortedatum 2] 2004 tot en met [datum] 2018, samen met een ander (met zijn toenmalige echtgenote [medeverdachte]), met [slachtoffer] ontucht heeft gepleegd;
feit 3:in de periode van [geboortedatum 2] 2009 tot en met [datum] 2011 met [slachtoffer] meerdere malen handelingen heeft gepleegd (mede) bestaande uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer], terwijl hij de leeftijd van 12 jaren nog niet had bereikt;
feit 4:in de periode van [geboortedatum 2] 2016 tot en met 31 december 2020 [slachtoffer] heeft aangerand door hem te dwingen ontuchtige handelingen te ondergaan.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van [geboortedatum 2] 2004 tot en met [datum] 2018 te Zwolle, althans in Nederland, meermalen, ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind, [slachtoffer], geboren op [geboortedatum 2] 2000, door
- zijn penis in de mond van [slachtoffer] te brengen en/of- de penis van [slachtoffer] in zijn, verdachtes, mond te brengen en/of te houden en/of heen en weer te bewegen en/of- de penis van [slachtoffer] af te trekken en/of te betasten;

2.hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van [geboortedatum 2] 2004 tot en met [datum] 2018 te Zwolle, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ontucht heeft gepleegdmet zijn/hun minderjarig kind, [slachtoffer], geboren op [geboortedatum 2] 2000, door- in het bijzijn en/of in de directe nabijheid van [slachtoffer] seksuele handelingen met elkaar te plegen en/of (vervolgens) [slachtoffer] bij hen, verdachten, in bed te roepen en/of- de penis van [slachtoffer] af te trekken en/of te betasten en/of- de penis van [slachtoffer] in zijn, verdachtes, mond te brengen en/of te houden en/of heen en weer bewegen;

3.
hij in of omstreeks de periode van [geboortedatum 2] 2009 tot en met [datum] 2011 te Zwolle, althans in Nederland, meermalen met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum 2] 2000, zijnde verdachtes kind, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer], te weten- het brengen van zijn penis in de mond van [slachtoffer] en/of- het brengen en/of houden en/of heen en weer bewegen van de penis van [slachtoffer] in zijn, verdachtes, mond en/of- het aftrekken en/of betasten van de penis van [slachtoffer];4.
hij in of omstreeks de periode van [geboortedatum 2] 2016 tot en met 31 december 2020 te Zwolle, althans in Nederland, meermalen, [slachtoffer], geboren op [geboortedatum 2] 2000, zijnde verdachtes kind, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten
- het aftrekken en/of betasten van de penis van [slachtoffer] en/of- het brengen en/of houden en/of heen en weer bewegen van de penis van [slachtoffer] in zijn, verdachtes, mond,waarbij dat geweld en/of die één of meer andere feitelijkheden en/of door bedreiging met geweld en/of met één of meer andere feitelijkheden er in hebben bestaan dat verdachte- misbruik heeft gemaakt van het uit (een) feitelijke verhouding(en) voortvloeiend psychisch en/of fysieke overwicht van verdachte op [slachtoffer], bestaande dat psychische overwicht uit het feit dat verdachte de vader van [slachtoffer] is en/of [slachtoffer] zich (aldus) in een afhankelijke toestand bevond en/of het aanzienlijke leeftijdsverschil tussen verdachte en/of [slachtoffer] en/of de hieruit voortvloeiende kwetsbaarheid van [slachtoffer] en/of waardoor [slachtoffer] door voornoemde feitelijkhe(i)d(en) niet of onvolkomen in staat was weerstand te bieden en/of- voorbij is gegaan aan de verbale en/of non-verbale signalen van verzet/weerstand van [slachtoffer] en/of (aldus) voor [slachtoffer] een bedreigende situatie heeftdoen ontstaan.

3.De bewijsmotivering

3.1
Inleiding
Na een informatief gesprek op 13 september 2022 heeft [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]), de zoon van verdachte, op 6 oktober 2022 aangifte gedaan van seksueel misbruik door zijn vader en moeder (medeverdachte [medeverdachte], hierna [medeverdachte]).
Het misbruik door verdachte begon toen [slachtoffer] vier jaar was en stopte toen [slachtoffer] 20 jaar was en hij in december 2020 zijn ouderlijke woning verliet en bij [naam] is gaan wonen.
Tot zijn 17e jaar vond het misbruik plaats in de ouderlijke woning aan de [adres 1]. Daarna vond het misbruik plaats in de ouderlijk woning aan de [adres 2]. Het misbruik bestond uit het aftrekken en pijpen van [slachtoffer].
Toen [slachtoffer] negen of tien jaar was voelde hij zich, naar aanleiding van een verzoek van verdachte, verplicht om verdachte te pijpen. Hij heeft dit geprobeerd waarbij hij moest kokhalzen.
Het misbruik door verdachte gebeurde doorgaans wekelijks of om de twee weken. [slachtoffer] schat dat hij over de gehele ten laste gelegde periode wel 400 à 500 keer door zijn vader seksueel is misbruikt, wellicht vaker.
[slachtoffer] is ook door zijn ouders gezamenlijk misbruikt. Toen hij zeven jaar oud was betrapte hij hen op het moment dat zij seks met elkaar hadden. Zij hebben hem toen bij zich geroepen en hebben seksuele handelingen bij hem verricht. Hierbij werd [slachtoffer] door verdachte afgetrokken en gepijpt. Zijn moeder, medeverdachte [medeverdachte], heeft hierbij ook seksuele handelingen bij hem verricht.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich, overeenkomstig de inhoud van een aan de rechtbank overgelegd requisitoir, op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan.
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen [1] .
- het proces-verbaal van de terechtzitting van 17 juni 2025, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte;
- het proces-verbaal verhoor verdachte van 10 oktober 2023, pagina’s 195 tot en met 221, inhoudende de door verdachte afgelegde bekennende verklaring;
-. het proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden van 16 september 2022, pagina’s 7 tot en met 9, inhoudende de relazen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2];
- het proces-verbaal van aangifte van 6 oktober 2022, pagina’s 10 tot en met 21, inhoudende de door [slachtoffer] afgelegde verklaring;
- een schriftelijk bescheid, te weten een door verdachte opgesteld e-mailbericht van 10 januari 2021, met als onderwerp: 'spijtbetuiging, en verdere behandeling door stichting Autlook', pagina's 22 en 23;
- Een schriftelijk bescheid, te weten een door verdachte opgesteld e-mailbericht van 25 februari 2021, met als onderwerp "uiteenzetting van mijn daden', met als bijlage een word document, pagina's 25 tot en met 28:
- een schriftelijk bescheid, te weten een door verdachte opgestelde brief van 23 maart 2021 , dossierpagina 28;
- het proces-verbaal verslag verbatim studioverhoor van 16 januari 2024, pagina’s 13 tot en met 103, inhoudende de door medeverdachte [medeverdachte] afgelegde verklaring.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op tijdstippen de periode van [geboortedatum 2] 2004 tot en met [datum] 2018 te Zwolle meermalen ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind, [slachtoffer], geboren op [geboortedatum 2] 2000, door
- zijn penis in de mond van [slachtoffer] te brengen en- de penis van [slachtoffer] in zijn, verdachtes, mond te brengen en/of te houden en heen en weer te bewegen en- de penis van [slachtoffer] af te trekken en te betasten;
2.
hij op tijdstippen in de periode van [geboortedatum 2] 2004 tot en met [datum] 2018 te Zwolle, tezamen en in vereniging met een ander ontucht heeft gepleegd met hun minderjarig kind, [slachtoffer], geboren op [geboortedatum 2] 2000, door
- in de directe nabijheid van [slachtoffer] seksuele handelingen met elkaar te plegen en (vervolgens) [slachtoffer] bij hen, verdachten, in bed te roepen en
- de penis van [slachtoffer] af te trekken en te betasten en
- de penis van [slachtoffer] in zijn, verdachtes, mond te brengen en te houden en heen en weer bewegen;
3.
hij in de periode van [geboortedatum 2] 2009 tot en met [datum] 2011 te Zwolle, meermalen met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum 2] 2000, zijnde verdachtes kind, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, meer handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer], te weten- het brengen van zijn penis in de mond van [slachtoffer] en- het brengen en houden en heen en weer bewegen van de penis van [slachtoffer] in zijn, verdachtes, mond en- het aftrekken en betasten van de penis van [slachtoffer];
4.
hij in de periode van [geboortedatum 2] 2016 tot en met 31 december 2020 te Zwolle, meermalen, [slachtoffer], geboren op [geboortedatum 2] 2000, zijnde verdachtes kind, door een andere feitelijkheid heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, te weten
- het aftrekken en/of betasten van de penis van [slachtoffer] en- het brengen en houden en heen en weer bewegen van de penis van [slachtoffer] in zijn, verdachtes, mond, waarbij die andere feitelijkheden er in hebben bestaan dat verdachte- misbruik heeft gemaakt van het uit (een) feitelijke verhouding(en) voortvloeiend psychisch en fysieke overwicht van verdachte op [slachtoffer], bestaande dat psychische overwicht uit het feit dat verdachte de vader van [slachtoffer] is en [slachtoffer] zich (aldus) in een afhankelijke toestand bevond en het aanzienlijke leeftijdsverschil tussen verdachte en [slachtoffer] en de hieruit voortvloeiende kwetsbaarheid van [slachtoffer] en waardoor [slachtoffer] door voornoemde feitelijkheden niet of onvolkomen in staat was weerstand te bieden en- voorbij is gegaan aan de verbale en/of non-verbale signalen van weerstand van [slachtoffer] en aldus voor [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 244, (oud) 246 (oud), 248 (oud) en 249 (oud) van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
ontucht plegen met zijn minderjarig kind, meermalen gepleegd;
feit 2het misdrijf:
ontucht plegen met zijn minderjarig kind, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 3het misdrijf:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;feit 4het misdrijf:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid, terwijl de schuldige het feit begaat tegen zijn kind, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren met aftrek van voorlopige hechtenis.
Verder heeft de officier van justitie de gevangenneming van verdachte gevorderd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft bepleit om bij een veroordeling te volstaan met de oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met een zeer lange proeftijd en om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Hierbij heeft de raadsvrouw verzocht om rekening te houden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, dat hij in het verleden zelf ook slachtoffer is geweest van soortgelijke feiten, dat hij zijn volledige medewerking aan het onderzoek heeft verleend, dat de zaak lang heeft geduurd en dat het belangrijk is dat hij zijn vermogen houdt om inkomen te kunnen genereren om de schadevergoeding aan [slachtoffer] te kunnen betalen.
Verder heeft de raadsvrouw bepleit om de vordering tot gevangenneming van verdachte af te wijzen.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van 16 jaar schuldig gemaakt aan het stelselmatig seksueel misbruiken van zijn zoon. Daarbij is tenminste een keer sprake geweest van het seksueel binnendringen bij zijn zoon.
Het misbruik begon toen zijn zoon nog maar vier jaar oud was en is pas gestopt toen zijn zoon twintig jaar oud was en hij de ouderlijke woning verliet. Daarnaast heeft verdachte zijn zoon ook samen met medeverdachte [medeverdachte], zijn toenmalige echtgenote, seksueel misbruikt. Verdachte is bij het seksueel misbruik de initiator geweest.
Het misbruik heeft plaatsgevonden in de achtereenvolgende woningen van het gezin, in de douche, in de ouderlijke slaapkamer en ook in de slaapkamer van [slachtoffer]. Dat zijn bij uitstek plekken waar hij als kind veilig zou moeten zijn.
Door het seksuele misbruik is jarenlang een zeer ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van [slachtoffer]. Hem is daardoor de kans op een normale seksuele ontwikkeling ontnomen.
Het vertrouwen dat elk kind in zijn ouder zou moeten kunnen stellen, van wie hij volledig afhankelijk is, is op zeer grove wijze door verdachte en medeverdachte [medeverdachte] beschaamd.
Het is de verantwoordelijkheid van een ouder om zijn kind een veilige, geborgen plaats te bieden. Juist ook omdat het misbruik thuis plaatsvond, is [slachtoffer] die veiligheid gedurende vrijwel zijn gehele jeugd niet geboden.
Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hebben ernstig misbruik gemaakt van [slachtoffer], die, zeker toen hij nog jong was, volledig afhankelijk was van zijn ouders. Verdachte heeft verklaard dat hij zijn zoon aandacht wilde geven, dat hij contact met [slachtoffer] wilde maken en dat hij heeft geprobeerd om fijne gevoelens bij hem teweeg te brengen, maar naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte dit niet alleen voor ogen gehad. Verdachte heeft zijn eigen seksuele behoeften en belangen duidelijk vooropgesteld, waarbij hij voorbij is gegaan aan het leed dat hij hiermee bij [slachtoffer] heeft veroorzaakt.
[slachtoffer] zal wat hem is overkomen zijn hele leven met zich meedragen. Uit het ter zitting door [slachtoffer] op indrukwekkende wijze uitgeoefende spreekrecht blijkt dat het misbruik een zeer grote impact op hem heeft. Het heeft hem enorm beschadigd. [slachtoffer] heeft een complexe posttraumatische stressstoornis ontwikkeld en heeft suïcide pogingen ondernomen. Hij heeft inmiddels diverse behandelingen ondergaan om wat hem is overkomen te verwerken, maar hij heeft nog steeds herbelevingen en is bang dat zijn suïcidale gedachten terugkomen. Door de herbelevingen en de beelden die hij daarbij ziet, kan hij ook geen relatie aangaan en wordt hij beperkt in zijn mogelijkheden om een gezin te stichten.
Het hoeft geen betoog dat dit soort feiten ook in de samenleving gevoelens van verontwaardiging oproepen. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat zonder meer een langdurige gevangenisstraf gerechtvaardigd is. Een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is noodzakelijk omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden, zijn niet aanwezig.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 11 april 2025. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze onder meer blijken uit de inhoud van een pro Justitia rapportage van 30 mei 2024. In deze rapportage heeft de deskundige, D.R. van der Velden, GZ-psycholoog, geconcludeerd dat ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde bij verdachte sprake was van een autismespectrumstoornis en andere gespecificeerde parafiele stoornis.
Volgens de psycholoog is sprake van verminderde toerekeningsvatbaarheid. Het recidiverisico wordt geschat op matig-laag, mede omdat het contact met zijn zoon is verbroken.
Behandeling zou zich volgens de psycholoog idealiter kunnen richten op het vergroten van beschermende factoren en het verminderen van dynamische risicofactoren, zoals onder andere meer adequate coping bij stress, verminderen van negatieve gevoelens en het vergroten van sociaal en seksueel bewustzijn. Echter de verwachte responsiviteit voor een (zeden)behandeling of verandering is volgens rapporteur minimaal, omdat mentaliserend vermogen bij verdachte ontbreekt en dit wel nodig is om te kunnen profiteren van een (zeden)behandeling. Verdachte ziet zelf ook geen behandeldoelen.
De psycholoog adviseert daarom een ambulante behandeling voor mensen met een autismespectrumstoornis op te leggen als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel waarbij alsnog een (zeden)behandeling kan worden aangeboden als dynamische risicofactoren oplopen of als verdachte opnieuw in een gezinssituatie terecht komt. Verder is langdurig reclasseringstoezicht volgens de psycholoog noodzakelijk om verdachte te kunnen blijven monitoren en te kijken of hij zich aan voorwaarden houdt.
Daarnaast heeft de rechtbank gekeken naar het reclasseringsadvies over verdachte van 14 juni 2024. De reclassering schat het recidiverisico in als gemiddeld. Gezien de fors aanwezige autismeproblematiek en de hieruit voortvloeiende rigiditeit, is de kans van slagen van een forensische (zeden)behandeling volgens de reclassering nihil en wordt het inzetten op een gedragsmatige aanpak voor langere duur middels ambulante woonbegeleiding met expertise voor autisme aanverwante stoornissen meer passend en geïndiceerd geacht.
Om het gemiddelde recidiverisico te beperken adviseert de reclassering om aan verdachte een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling door de forensische polikliniek Transfore, een contactverbod met [slachtoffer] en ambulante begeleiding door de RIBW, of een soortgelijke hulpverlener.
Voor wat betreft de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte neemt de rechtbank de conclusie op de in de rapportage van de psycholoog daarvoor uiteengezette gronden over en maakt zij de conclusie van de gedragsdeskundige tot de hare. De rechtbank acht verdachte ten aanzien van de bewezen verklaarde feiten verminderd toerekeningsvatbaar.
Alles afwegend ziet de rechtbank aanleiding om verdachte een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren op te leggen. Nu deze gevangenisstraf langer is dan vier jaar is het niet mogelijk om te bepalen dat een gedeelte van de straf niet zal worden ten uitvoer gelegd en om daaraan bijzondere voorwaarden te verbinden, zoals door de psycholoog en de reclassering is geadviseerd.
Hoewel de rechtbank er oog voor heeft dat deze langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf gevolgen zal hebben voor de baan en huurwoning van verdachte, ziet de rechtbank geen aanleiding om anders te beslissen. Bij een ernstig zedenmisdrijf zoals het onderhavige, waarbij de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer langdurig en in ernstige mate is geschonden en waardoor de maatschappij ernstig is geschokt, is geen andere strafmodaliteit passend dan deze langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Gevangenneming
Uit de bewezenverklaring blijkt van ernstige bezwaren tegen verdachte ter zake van een feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Het onder 3 bewezen verklaarde betreft immers een feit waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van 12 jaren is gesteld en waardoor de rechtsorde ernstig is geschokt. Het is voor de samenleving onacceptabel indien de verdachte aan wie een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren wordt opgelegd vanwege – kort gezegd – seksueel misbruiken van een minderjarige waarbij hij zich ook door de minderjarige heeft laten pijpen, niet onverwijld in voorlopige hechtenis zou worden genomen en gehouden. Wanneer dat niet zou gebeuren zou dat tot maatschappelijke onrust kunnen leiden. Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank de gevangenneming van de verdachte bevelen.

7.De schade van benadeelde

7.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] ([slachtoffer]) heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. Hij heeft daarvoor mr. M.L. de Jong, advocaat te Meppel, gemachtigd.
De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 59.657,29, te vermeerderen met de wettelijke rente. De gevorderde materiële schade, ten bedrage van € 7.157,29 bestaat uit de volgende posten:
- € 3.346,08 voor kosten eigen risico over de jaren 2020 tot en met 2023 en kosten traumabehandeling;
- € 1.453,71 voor reiskosten over de jaren 2022 tot en met 2024;
- € 2.357,50 voor kosten mantelzorg geleverd door [naam].
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 52.500,00 gevorderd.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij geheel, hoofdelijk, dient te worden toegewezen, met wettelijke rente.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door de bewezen verklaarde feiten rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij.
Materiële schade
De opgevoerde schadeposten ‘eigen risico over de jaren 2020 tot en met 2023’, ‘kosten traumabehandeling’ en ‘reiskosten over de jaren 2022 tot en met 2024’ zijn niet betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal deze schadeposten geheel toewijzen.
De opgevoerde schadepost ‘mantelzorg door [naam]’ ten bedrage van
€ 2.357,50 is onvoldoende komen vast te staan, omdat niet is onderbouwd dat dit werkzaamheden van de heer [naam] betreffen waarvoor normaal gesproken professionele hulp wordt ingeschakeld. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadepost alsnog nader te onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal de benadeelde partij die gelegenheid niet bieden.
De rechtbank zal de benadeelde partij daarom in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de gevorderde materiële schade toewijzen tot een bedrag van € 4.799,79, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf 31 december 2020.
Verdachte is voor deze materiële schade naar burgerlijk recht met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor het hele bedrag aansprakelijk is, voor zover het bedrag nog niet door zijn mededader is voldaan.
Immateriële schade
Wat betreft de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van artikel 6:106, eerste lid, sub b van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding, anders dan vermogensschade als de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in haar eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in haar persoon is aangetast
Voor toewijsbaarheid van een vordering gebaseerd op een aantasting in de persoon op andere wijze is het uitgangspunt dat de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Geestelijk letsel levert in het algemeen pas een aantasting in de persoon op zoals bedoeld in art. 6:106 BW indien bij het slachtoffer sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Het moet in elk geval gaan om ‘naar objectieve maatstaven’ vast te stellen psychische klachten ontstaan in verband met de omstandigheden van het geval.
De rechtbank komt op grond van de onderbouwing van de vordering, waaruit blijkt dat bij de benadeelde partij onder meer PTSS is vastgesteld en daarvoor ook in behandeling is geweest, tot de vaststelling dat de benadeelde partij op andere wijze in zijn persoon is aangetast zoals bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, sub b, BW.
De rechtbank ziet in dit geval, gelet op alle omstandigheden van het geval, aanleiding om de immateriële schade naar billijkheid vast te stellen op een bedrag van € 35.000,00, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf 31 december 2020.
Verdachte is voor de immateriële schade naar burgerlijk recht niet met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk. Naar het oordeel van de rechtbank is de immateriële schade die verdachte heeft veroorzaakt van een grotere omvang dan de schade die is veroorzaakt door medeverdachte [medeverdachte].
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het gevorderde toewijzen tot een bedrag van
€ 39.799,69 (bestaande uit € 4.799,79 aan materiële schade (hoofdelijk) en € 35.000,00 aan immateriële schade (niet hoofdelijk)), te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 31 december 2020.
De rechtbank zal de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
7.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht (mede) aansprakelijk is voor de schade die door de feiten is toegebracht.
Als door de verdachte het bedrag aan immateriële schade ten bedrage van € 35.000,00 niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met 210 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
Als door de verdachte of medeverdachte [medeverdachte] het bedrag aan materiële schade ten bedrage van € 4.799,79 niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met 57 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1, het misdrijf:
ontucht plegen met zijn minderjarig kind, meermalen gepleegd;feit 2, het misdrijf:
ontucht plegen met zijn minderjarig kind, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;feit 3, het misdrijf:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;feit 4, het misdrijf:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid, terwijl de schuldige het feit begaat tegen zijn kind, meermalen gepleegd.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) jaren;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
voorlopige hechtenis
- beveelt de gevangenneming van verdachte (opgemaakt bij afzonderlijk bevel);
schadevergoeding
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot een bedrag van
€ 39.799,69 (bestaande uit € 4.799,79 materiële schade en € 35.000,00 immateriële schade);
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] (feiten 1, 2, 3 en 4): van een bedrag van € 39.799,69 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 december 2020) met dien verstande dat als en voor zover al door een ander voor wat betreft het hoofdelijk toegewezen bedrag van € 4.799,79 (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van de onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde feiten tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van
€ 35.000,00, (zegge: vijfendertigduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 december 2020 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 210 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- legt de maatregel op dat verdachte verplicht is ter zake van de onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde feiten tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van
€ 4.799,79, (zegge: vierduizendzevenhonderdnegenennegentig euro en negenenzeventig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 december 2020 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 57 dagen kan worden toegepast, een en ander voor zover dit bedrag niet door zijn mededader zal zijn voldaan. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Holten, voorzitter, mr. S.H. Peper en mr. R.J. Postma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.R. Lageveen, en is in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2025.
Mr. S.H. Peper is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2022433026-2. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.