ECLI:NL:RBOVE:2025:428

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
27 januari 2025
Publicatiedatum
27 januari 2025
Zaaknummer
08.310776-21
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in een strafzaak met betrekking tot deelname aan een criminele organisatie en drugshandel

Op 27 januari 2025 heeft de Rechtbank Overijssel in Zwolle uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een veroordeelde die als leider deelnam aan een criminele organisatie en zich schuldig maakte aan drugshandel. De rechtbank heeft vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde € 412.277,- bedraagt. De rechtbank legde de veroordeelde de verplichting op om € 332.277,- te betalen aan de Staat. Deze beslissing volgde op een schriftelijke vordering van de officier van justitie, die op 2 december 2024 werd behandeld in samenhang met de strafzaak. De veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsman, heeft verklaard in te stemmen met de procesafspraken die zijn gemaakt tussen de officier van justitie en de verdediging. De rechtbank heeft de ontnemingsvordering beoordeeld aan de hand van de gemaakte procesafspraken en de inhoud van het strafdossier. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde afstand doet van het indienen van nadere onderzoekswensen en erkent dat hij wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de procesafspraken die zijn gemaakt, die hebben geleid tot een efficiëntere rechtspleging en een snellere afdoening van de zaak. De rechtbank heeft de wettelijke basis voor de beslissing gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat de mogelijkheid biedt om ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel te vorderen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de rechtbank heeft de duur van de gijzeling vastgesteld op 1080 dagen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.310776-21
Datum vonnis: 27 januari 2025
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende op de vordering op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie ten aanzien van veroordeelde:
[veroordeelde],
geboren op [geboortedatum] 1980 in [geboorteplaats],
ingeschreven en gedetineerd in de PI [locatie].

1.De schriftelijke vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel.

2.De procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van het met deze schriftelijke ontnemingsvordering samenhangende strafdossier. De vordering is vervolgens gelijktijdig met de inhoudelijke behandeling van de strafzaak tegen veroordeelde, op 2 december 2024, aan de orde gesteld. Veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsman mr. X.B. Sijmons, advocaat in Amersfoort, is op die terechtzitting verschenen en op de vordering gehoord.
De officier van justitie heeft in overeenstemming met de gemaakte procesafspraken op de terechtzitting van 2 december 2024 de ontnemingsvordering gewijzigd. De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vaststelt op € 412.277,-- en veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 332.277,--.
De verdediging heeft verzocht de ontnemingszaak af te doen zoals in de procesafspraken is overeengekomen.

3.Procesafspraken

De rechtbank stelt vast dat de officier van justitie en de verdediging zogeheten ‘procesafspraken’ hebben gemaakt. Deze procesafspraken hebben zij vastgelegd in een overeenkomst die op 26 juni 2024 door veroordeelde en zijn raadsman en op 4 juli 2024 door de officier van justitie is ondertekend. In de overeenkomst doen de officier van justitie en de verdediging aan de rechtbank een gezamenlijk voorstel voor de wijze van afdoening van de ontnemingszaak. Samengevat houdt dit afdoeningsvoorstel het volgende in:
  • veroordeelde ziet af van het indienen van (nadere) onderzoekswensen;
  • veroordeelde erkent dat hij uit de mede door hem gepleegde strafbare feiten een wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten van € 412.277,--;
  • de betalingsverplichting van veroordeelde stellen de officier van justitie en de verdediging vast op € 332.277,--;
  • de verdediging voert geen inhoudelijk en/of draagkracht verweer;
  • veroordeelde doet afstand van het beslag ter waarde van € 35.438,51, gedaan ter inning van het ontnemingsbedrag. Dit bedrag dient door het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) op genoemd bedrag van de betalingsverplichting in mindering te worden gebracht;
  • het resterende bedrag zal op de reguliere wijze in het kader van de executie door veroordeelde aan het CJIB moeten worden voldaan;
  • de officier van justitie en de verdediging zien af van het instellen van hoger beroep, als en nadat de rechtbank overeenkomstig de inhoud van de procesafspraken vonnis wijst;
  • de procesafspraken vervallen indien en voor zover de rechtbank deze niet volgt of een ontnemingsbedrag vaststelt dat meer dan 10% afwijkt van het door de procespartijen overeengekomen ontnemingsbedrag en/of de door de procespartijen overeengekomen betalingsverplichting.
Ter terechtzitting van 2 december 2024 zijn de gemaakte procesafspraken met veroordeelde besproken. Daarbij was een belangrijk element of veroordeelde begrijpt wat de gemaakte procesafspraken inhouden en welke gevolgen deze voor hem en zijn ontnemingszaak kunnen hebben. De rechtbank heeft tijdens de bespreking van de ontnemingsvordering veroordeelde uitdrukkelijk uitgenodigd zijn standpunt kenbaar te maken. Veroordeelde heeft verklaard niet zoveel als uit de bewijsmiddelen blijkt aan het plegen van drugsdelicten te hebben verdiend. Ondanks dat, wenst veroordeelde een spoedige afronding van de ontnemingszaak met de gemaakte procesafspraken.
De officier van justitie, veroordeelde en de raadsman hebben ter zitting allen bevestigd achter het voorstel te staan. Veroordeelde heeft verklaard dat hij goed begrijpt wat de gemaakte procesafspraken inhouden, dat hij begrijpt dat hij bepaalde hem toekomende (verdedigings)rechten niet uitoefent en wat de gevolgen daarvan voor hem kunnen zijn. Veroordeelde heeft er blijk van gegeven dat hij vrijwillig tot de ondubbelzinnige beslissing is gekomen om mee te werken aan het afdoeningsvoorstel. In de aanloop naar en tijdens het maken van de procesafspraken en de bespreking van het afdoeningsvoorstel ter terechtzitting is voortdurend sprake geweest van rechtsbijstand voor veroordeelde.
Bij de beoordeling van de ontneming zijn voor de rechtbank de voorwaarden van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht leidend. Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van de genoemde procesafspraken. De rechtbank komt dan tot de volgende beoordeling van de ontnemingszaak tegen veroordeelde.

4.De beoordeling van de vordering

4.1
Veroordeling
Veroordeelde is bij vonnis van deze rechtbank van 27 januari 2025 veroordeeld, voor zover van belang, voor de strafbare feiten:
feit 1
het misdrijf:
als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid, en 11, derde vierde en vijfde lid van de Opiumwet;
feit 2
het misdrijf:
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder A en B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 3
het misdrijf:
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A en B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 4
het misdrijf:
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 5
het misdrijf:
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
4.2
Het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank ziet voldoende aanleiding om conform het afdoeningsvoorstel de omvang van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen op € 412.277,--.
De rechtbank heeft acht geslagen op de toelichting op de ontnemingsberekening, zoals die als bijlage B is gevoegd bij de overeenkomst waarin de procesafspraken zijn vastgelegd en door alle daarbij betrokken partijen wordt onderschreven. In de toelichting wordt voldoende inzichtelijk gemaakt op welke manier het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel tot stand is gekomen. Genoemd bedrag is als volgt opgebouwd.
14% van de te verdelen winst van € 1.264.051,--
€ 176.967,--
14,8% van de aan transport te relateren kosten van € 948.039,--
€ 140.310,--
Niet benoemde ontvangst
€ 80.000,--
Katvangersvergoeding geschat op 10 maal € 1.500,--
€ 15.000,--
Totaal
€ 412.277,--
Naar het oordeel van de rechtbank is de berekening gegrond op de bewezen verklaarde feiten en de daaraan ten grondslag gelegde bewijsmiddelen. Verder is daarin op inzichtelijke en aannemelijke wijze het aandeel van veroordeelde verwerkt. Dit betekent dat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel schat en zal vaststellen op € 412.277,--.
4.3
De betalingsverplichting
De rechtbank ziet aanleiding om conform het afdoeningsvoorstel aan veroordeelde de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 332.277,--. Dit is € 80.000,- minder dat het geschatte voordeel en in de toelichting wordt door partijen uitgelegd waarom. Dit bedrag zou veroordeelde ooit wel hebben ontvangen, maar hij zou daar niet lang de beschikking over hebben gehad. Overeengekomen is daarom dat dit bedrag in mindering wordt gebracht op de betalingsverplichting.
Als uitgangspunt geldt dat de betalingsverplichting wordt vastgesteld op het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank is echter van oordeel dat de procesafspraken nopen tot een andere afweging wat resulteert in de verplichting tot betaling van een lager bedrag. Hierin weegt mee dat veroordeelde heeft meegewerkt aan een procedure die uiteindelijk tot een efficiëntere rechtspleging heeft geleid. De verdediging heeft afgezien van (nadere) onderzoekswensen, de behandeling van de ontnemingszaak tijdens het onderzoek ter zitting is voortvarend verlopen, omdat als gevolg van de procesafspraken geen inhoudelijke verweren zijn gevoerd. Bovendien wordt bij naleving van de overeenkomst (hoogstwaarschijnlijk) een hoger beroep voorkomen. Dit levert tijdswinst op en bespaart kostbare zittingscapaciteit. Naast deze proceseconomische belangen zorgt deze procesopstelling er ook voor dat de zaak eerder onherroepelijk is en de betaling sneller kan worden geïnd. De procesafspraken doen daarmee ook recht aan de belangen van de samenleving.

5.De wettelijke voorschriften

De oplegging van de maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

6.De beslissing

De rechtbank:
  • stelt het bedrag waarop het door veroordeelde
  • legt veroordeelde de verplichting op tot
  • bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op
Dit vonnis is gewezen door mr. B.T.C. Jordaans, voorzitter, mr. D. ten Boer en
mr. J. de Ruiter, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. Klunder en mr. M.G. Drent, griffiers, en is in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2025.