ECLI:NL:RBOVE:2025:425

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
27 januari 2025
Publicatiedatum
27 januari 2025
Zaaknummer
08.036833-22 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van gewoontewitwassen door verdachte met criminele inkomsten

Op 27 januari 2025 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van gewoontewitwassen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het witwassen van een personenauto en een geldbedrag van in totaal € 80.390,--. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden en een taakstraf van 240 uren. De zaak kwam aan het licht na een doorzoeking van de woning van de verdachte op 17 november 2022, waar diverse luxe goederen in beslag zijn genomen. De verdachte en haar partner, die geen legale inkomsten had, maakten gebruik van criminele inkomsten om een luxe levensstijl te financieren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op de hoogte was van de herkomst van de gelden en dat zij samen met haar partner een gewoonte had gemaakt van het witwassen. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de strafmaat, wat leidde tot een gematigde straf.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.036833-22 (P)
Datum vonnis: 27 januari 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1987 in [geboorteplaats],
wonende aan de [woonplaats].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
29 november 2023, 2, 9 en 12 december 2024 en 13 januari 2025.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en haar raadsman mr. H.A. Rispens, advocaat in Hilversum, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er kort en bondig op neer dat verdachte samen met een ander een gewoonte heeft gemaakt van het witwassen van een personenauto en een geldbedrag van in totaal € 80.390,-- (
primair), dan wel dat verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan het schuldwitwassen van die voorwerpen (
subsidiair).
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
zij in of omstreeks de periode van 2 januari 2020 tot en met 17 november 2022 te [plaats], gemeente Gooise Meren en/of (elders) in Nederland,tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen,van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,immers heeft zij, verdachte en/of haar mededader(s), (telkens) een voorwerp, danwel een of meer voorwerpen, verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van een of meer van die voorwerpen gebruik gemaakt door- gebruik te maken een (personen)auto (Audi Q5 met kenteken [kenteken 1]) en/of- een of meer geldbedragen tot een totaal van (ongeveer) € 80.390, op haar, verdachtes, rekening te ontvangen en/of (vervolgens) die bedragen te besteden aan luxe goederen en/of aan haar/hun kosten voor levensonderhoud, welke bedragen bestonden uit:= een (groot) aantal contante stortingen tot een totaal van €35.995 en/of= een overboeking afkomstig van een rekening op naam van [bedrijf 1] BV van € 3.600,- en/of= een overboeking afkomstig van een rekening op naam van [medeverdachte 1] van € 4.000en/of= een (groot) aantal overboekingen afkomstig van een rekening op naam van [naam] tot een totaal bedrag van € 36.590,terwijl zij, verdachte (telkens) wist, dat die/dat voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk – geheel of gedeeltelijk afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij in of omstreeks de periode van 2 januari 2020 tot en met 17 november 2022 te [plaats], gemeente Gooise Meren en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen,immers heeft zij, verdachte en/of haar mededader(s), (telkens) een voorwerp, danwel een of meer voorwerpen, verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van een of meer van die voorwerpen gebruik gemaakt door- gebruik te maken een (personen)auto (Audi Q5 met kenteken [kenteken 1]) en/of
- een of meer geldbedragen tot een totaal van (ongeveer) € 80.390, op haar, verdachtes, rekening te ontvangen en/of (vervolgens) die bedragen te besteden aan luxe goederen en/of aan haar/hun kosten voor levensonderhoud, welke bedragen bestonden uit:= een (groot) aantal contante stortingen tot een totaal van €35.995 en/of= een overboeking afkomstig van een rekening op naam van [bedrijf 1] BV van € 3.600,- en/of= een overboeking afkomstig van een rekening op naam van [medeverdachte 1] van € 4.000 en/of= een (groot) aantal overboekingen afkomstig van een rekening op naam van [naam] tot een totaal bedrag van € 36.590,terwijl zij, verdachte (telkens) redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat die/dat voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk – geheel of gedeeltelijk afkomstig was/waren uit enig misdrijf.

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen (bewijs)verweer gevoerd en zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt op grond van redengevende feiten en omstandigheden, die in de bewijsmiddelen [1] zijn vervat en waarop de bewezenverklaring steunt, tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit. De rechtbank overweegt als volgt.
Ten aanzien van het ten laste gelegde
De feiten en omstandigheden
Op 17 november 2022 is de woning waar verdachte, haar man [medeverdachte 2] en hun twee kinderen woonachtig zijn, aan de [adres] in [plaats], onder leiding van een rechter-commissaris doorzocht. In deze woning zijn diverse voorwerpen in beslag genomen. Het gaat onder meer om kleding, schoenen, horloges, zonnebrillen en sieraden van merken als Versace, Yves Saint Laurent, Rolex en Gucci. [2] Dit zijn waardevolle voorwerpen. [3]
Uit onderzoek is gebleken dat het gezin van verdachte in 2017 een verzamelinkomen had van € 24.118,--. In 2018 betrof dit € 19.294,--, in 2019 € 28.191,-- en in 2020 € 38.623,--. Daarnaast ontving het gezin huurtoeslag. [4] Het gezin van verdachte leefde van een inkomen op het niveau van de beslagvrije voet. De uitgaven die het gezin heeft gedaan, staan daartoe niet in verhouding. [5] Dit volgt uit onderzoek naar de ING-rekening van verdachte met rekeningnummer [rekeningnummer 1]. In de periode van 1 januari 2020 tot 11 april 2022 heeft verdachte verschillende geldbedragen op die rekening ontvangen. [6] De rechtbank neemt in verband hiermee de hierna weergegeven onderzoeksbevindingen en de daarmee samenhangende WhatsApp-conversaties tussen [medeverdachte 2] en verdachte in aanmerking. [7]
Allereerst ontvangt verdachte door middel van verschillende overboekingen van een rekening die op naam staat van [naam] een geldbedrag van in totaal € 36.590,44. Uit onderzoek is gebleken dat [medeverdachte 2] feitelijk het beheer over deze rekening voert. Zo geeft [medeverdachte 2] bij verdachte via WhatsApp aan dat hij nu op deze manier geld aan verdachte doet toekomen. [8] De transacties corresponderen qua data en tijdstippen met WhatsApp-gesprekken die [medeverdachte 2] en verdachte met elkaar over geldbedragen hebben gevoerd. [9] De transacties die met de rekening op naam van [naam] zijn verricht, bestaat 83% van de ontvangen geldbedragen op die rekening uit contante stortingen. Het totaalbedrag aan ontvangen gelden in 2020 bedraagt € 191.723,--. In 2020 bedroeg dit € 102.507,--. [naam], die zelf tot half juli 2021 in een afkickkliniek in Portugal zat, heeft verklaard dat [medeverdachte 2] van de rekening gebruik heeft gemaakt. ‘Hij zegt: ‘Ik heb nooit iets met die rekening gedaan. Ik had geen bankpas’. [10]
Daarnaast ontvangt verdachte door middel van contante stortingen op haar rekening een totaalbedrag van € 35.995,--. [11] Dit bedrag is volgens de ING-bank aangewend voor consumptieve uitgaven en vaste lasten, zoals huurlasten. [12] Uit WhatsApp-gesprekken volgt dat [medeverdachte 2] aan verdachte vraagt hoeveel zij nodig heeft, waarna hij bevestigt dat hij geld heeft gestort. De data, de tijdstippen en de bedragen van de stortingen in 2020 kunnen aan de rekening van verdachte worden gekoppeld. Bovendien stort verdachte soms ook zelf. [13]
Ook ontvangt verdachte op 1 oktober 2021 van een rekening die op naam staat van
M. Hoekstra een geldbedrag van € 3.600,--. [14] Uit een WhatsApp-bericht volgt dat verdachte op 29 september 2021 bij [medeverdachte 2] aangeeft dat ze € 3.360,-- moet ontvangen. Daarna blijkt uit de gegevens van haar bankrekening dat zij op 1 oktober 2021 zonder omschrijving het genoemde geldbedrag van € 3.600,-- ontvangt. Op 30 september 2021 omstreeks 11:03 uur en 11:08 uur worden bij dezelfde geldautomaat op twee verschillende rekeningen twee contante stortingen van ieder € 12.000,-- gedaan. Dit geld wordt deels naar [bedrijf 1] BV overgemaakt, waarna via deze rekening omstreeks 14:33 uur een bedrag van € 3.600,-- van de privérekening van Hoekstra naar de rekening van verdachte wordt overgeboekt. [15]
Verder ontvangt verdachte op 29 oktober 2021 van een rekening die op naam staat van [medeverdachte 1] een bedrag van € 4.000,--. Uit chatgesprekken van 28 en 29 oktober 2021 volgt dat [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 1] vraagt: ‘Zou je mij één keer kunnen helpen met een betaling? Mijn vrouw moet huur overmaken en d’r creditcard aanvullen. Helaas kan ik ’t nog steeds niet overmaken of storten. Wil jij ’t doen? Gaat om vier ruggen. Ik kom ze je dan cash brengen’. [medeverdachte 1] antwoordt daarop onder meer: ‘Tuurlijk wil ik storten, geen probleem’. [16] Genoemde overboeking vindt om 16:32 uur plaats. De herkomst betreft een contante storting van het volledige bedrag omstreeks 15:58 uur op dezelfde dag. [17]
Bovendien heeft verdachte de beschikking gehad over een personenauto, een Audi Q5, met kenteken [kenteken 2]. [medeverdachte 2] heeft deze auto geleased op naam van de rechtspersoon [bedrijf 2] BV, een rechtspersoon waar zowel verdachte als [medeverdachte 2] geen formele relatie mee hebben. Uit WhatsApp-gesprekken tussen [medeverdachte 2] en verdachte volgt dat [medeverdachte 2] voor leaseauto’s betaalt. Hij zegt onder meer tegen verdachte: ‘Net € 2.300,-- afgetikt voor de auto’s, dus je kan weer zorgeloos sturen’. Uit het overige van de WhatsApp-conversatie volgt dat [medeverdachte 2] niet over een eigen bankrekening beschikt en dat verdachte creditcarduitgaven dient te autoriseren. Uit het leasecontract van de Audi Q5 volgt dat deze op 1 september 2020 is ingegaan en dat de laatste termijn in november 2021 is betaald. Het betreft in totaal een bedrag van € 13.476,30. [18]
Verdachte heeft op 17 november 2022 bij de politie verklaard dat zij met José [medeverdachte 2] in algehele gemeenschap van goederen is getrouwd. Daarnaast heeft zij verklaard dat de ING-bankrekening met nummer [rekeningnummer 1] tot begin 2022 haar bankrekening was en dat zij binnen haar gezin de financiën regelt. Ook heeft zij verklaard dat zij via haar man een auto had. Dat was volgens haar een Audi. Verder heeft zij verklaard dat haar man geen inkomen heeft en dat zij de kostwinner is, de rekeningen betaald en haar man verzorgt. Haar man heeft immers geen bankrekening. [19]
Medeplegen van witwassen
Bewijsoverwegingen
Afkomstig uit enig misdrijf en wetenschap
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, vast dat verdachte in de periode van 2 januari 2020 tot en met 17 november 2022 in Nederland gebruik heeft gemaakt van een Audi Q5, met kenteken [kenteken 3], die zij voorhanden heeft gekregen, en meerdere geldbedragen, in totaal een geldbedrag van ongeveer € 80.185,-- heeft verworven, voorhanden gehad en omgezet, door deze geldbedragen te besteden aan luxe goederen en/of aan te wenden voor de kosten van levensonderhoud. Die geldbedragen bestonden uit contante stortingen tot een totaal van
€ 35.995,--, een overboeking afkomstig van een rekening op naam van [bedrijf 1] BV van € 3.600,--, een overboeking afkomstig van een rekening op naam van [medeverdachte 1] van
€ 4.000,-- en overboekingen afkomstig van een rekening op naam van [naam] tot een totaalbedrag van € 36.590,--. Het betreft een personenauto en geldbedragen die direct of indirect afkomstig zijn van [medeverdachte 2] die geen eigen (legale) inkomsten had en geen bankrekening. Het verwerven ervan impliceert een feitelijke overdracht.
Verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank geen concrete verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring gegeven voor de herkomst van de Audi Q5 die zij gebruikt en de geldbedragen die op haar rekening zijn gestort. Verdachte heeft, na het afleggen van voormelde verklaring bij de politie, enkel gezwegen.
De gedragingen van verdachte, wetende dat haar partner (destijds) geen legaal inkomen had en de uitgaven van haar gezin niet in verhouding met hun inkomen stonden, zijn naar het oordeel van de rechtbank naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het plegen van witwashandelingen, dat verdachte de ten laste gelegde personenauto en geldbedragen willens en wetens heeft witgewassen. Dit maakt dat verdachte wist dat die personenauto en de geldbedragen – onmiddellijk of middellijk – (mede) afkomstig waren uit enig misdrijf.
Medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat verdachte en [medeverdachte 2] op een nauwe en bewuste wijze hebben samengewerkt, waarbij verdachte een intellectuele en/of materiële bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd aan het ten laste gelegde feit.
Gewoontewitwassen
De rechtbank is, gelet op de duur en de omvang van het witwassen, het aantal verrichte stortingen van contante geldbedragen en het aantal overboekingen van geldbedragen, van oordeel dat verdachte samen met [medeverdachte 2] van het hiervoor genoemde medeplegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt. Daarmee is het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank vindt op grond van de inhoud van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
zij in de periode van 2 januari 2020 tot en met 17 november 2022 in Nederland,tezamen en in vereniging met een ander,van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,immers heeft zij, verdachte en haar mededader, telkens een voorwerp verworven, voorhanden gehad, overgedragen, omgezet en/of van dat voorwerp gebruikgemaakt door- gebruik te maken een personenauto (Audi Q5, met kenteken [kenteken 4]), en,- geldbedragen tot een totaal van ongeveer € 80.390,--, op haar, verdachtes, rekening te ontvangen, (vervolgens) die bedragen te besteden aan luxe goederen en/of aan hun kosten voor levensonderhoud, welke bedragen bestonden uit: contante stortingen tot een totaal van € 35.995,--, een overboeking afkomstig van een rekening op naam van [bedrijf 1] BV van € 3.600,--, een overboeking afkomstig van een rekening op naam van [medeverdachte 1] van
€ 4.000,-- en overboekingen afkomstig van een rekening op naam van [naam] tot een totaalbedrag van € 36.590,--,terwijl zij, verdachte telkens wist, dat dat voorwerpen die geldbedragen - onmiddellijk of middellijk – geheel of gedeeltelijk afkomstig was uit enig misdrijf.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 47, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het primair bewezen verklaarde levert op:
het misdrijf:
medeplegen van een gewoonte maken van witwassen.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

6.De strafmotivering

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van zestien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat, rekening houdend met de persoon van verdachte, moet worden volstaan met de oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf van tweehonderdveertig uren.
De verdediging heeft betoogd dat in strafmatigende zin ook rekening moet worden gehouden met de omstandigheid dat uit het dossier volgt dat anderen dan verdachte zich ook schuldig hebben gemaakt aan witwassen, maar dat zij niet strafrechtelijk worden vervolgd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder deze is begaan en de persoon van verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank vindt daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De aard en de ernst van het gepleegde feit
Verdachte heeft zich samen met een ander gedurende ongeveer twee jaren schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen. Dit betreft een ondermijnende vorm van criminaliteit. Verdachte heeft zich een luxe levensstijl aangemeten die niet in overeenstemming is met haar legale inkomsten. Zij wist dat haar partner, die met crimineel geld in deze luxe heeft voorzien, geen reguliere baan had en zich bezighield met criminele activiteiten. Door het handelen van verdachte is de integriteit van en het vertrouwen in het financiële en economische verkeer aangetast. Daarnaast draagt witwassen bij aan de instandhouding van criminaliteit. Immers, het dekt de onderliggende strafbare feiten af en faciliteert andere – winstgevende – vormen van criminaliteit. Verdachte heeft met haar handelen uit eigen financieel gewin gehandeld en heeft daarbij geen oog gehad voor de belangen van de samenleving. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van verdachte van 18 oktober 2024. Hieruit volgt dat zij in het verleden niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld. Ook heeft de rechtbank rekening gehouden met wat verdachte op de zitting over haar persoonlijke omstandigheden heeft toegelicht. Verdachte is werkzaam als teamleider en heeft twee kinderen. Hoewel verdachte met name heeft gezwegen, ter zitting geen verantwoording heeft afgelegd voor haar daden en hieruit niet valt af te leiden dat zij het kwalijke van haar strafbare handelen inziet, is verdachte inmiddels gescheiden, en heeft zij tijdens haar laatste woord te kennen gegeven dat zij de door de officier van justitie gebruikte uitdrukking ‘wie zijn billen brandt, moet op de blaren zitten’ begrijpt en dit ook wil doen, mits zij een gepaste straf krijgt.
De strafoplegging
De straf
De rechtbank is van oordeel dat vanwege de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feit, zoals hiervoor omschreven, en rekening houdend met straffen die in vergelijkbare gevallen door rechters zijn opgelegd, in beginsel niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank ziet in de persoon van verdachte aanleiding om de op te leggen gevangenisstraf te matigen en geheel voorwaardelijk op te leggen. Verdachte heeft een ex-partner (vader van haar kinderen) die nog wat jaren detentie in het vooruitzicht heeft en draagt de zorg over haar twee minderjarige kinderen. Het ondergaan van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is uiterst problematisch voor verdachte en haar kinderen.
De redelijke termijn
De rechtbank houdt er rekening mee dat de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden. De woning van verdachte is op 17 november 2022 doorzocht. Op diezelfde dag is zij aangehouden. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat verdachte rekening kon houden met strafrechtelijke vervolging. De datum dat vonnis wordt gewezen is 27 januari 2025, wat een overschrijding van de redelijke termijn betekent van meer dan een jaar. De rechtbank zal deze overschrijding verdisconteren in de strafmaat.
In beginsel acht de rechtbank, alles afwegend, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van meer dan één jaar op zijn plaats, maar de rechtbank zal, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn, verdachte veroordelen tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden, met een proeftijd van drie jaren, en een taakstraf van 240 uren. Met het voorwaardelijke strafdeel hoopt de rechtbank zoveel mogelijk te voorkomen dat verdachte in de toekomst weer de fout ingaat, en ook nadenkt over de wijze waarop zij geld verdient en uitgeeft. Het moet voor verdachte duidelijk zijn dat zij zich een volgende keer niet kan verschuilen achter een partner en/of onwetendheid.
De rechtbank acht voornoemde straf, gelet op het hiervoor overwogene, passend en geboden.

7.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

8.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
medeplegen van een gewoonte maken van witwassen.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarden niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte daarnaast tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.T.C. Jordaans, voorzitter, mr. D. ten Boer en
mr. J. de Ruiter, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. Klunder en mr. M.G. Drent, griffiers, en is in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2025.

Voetnoten

1.Indien hierna wordt verwezen naar documenten/dossierpagina’s zijn dit documenten of (de doorgenummerde) pagina’s uit het dossier van de politie-eenheid Oost-Nederland, districtsrecherche IJsselland, genaamd Pimpelmees, met onderzoeksnummer ON1R021098. Er wordt steeds verwezen naar documenten/bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal, tenzij hieronder anders wordt vermeld. Indien verwezen wordt naar deel I, deel II, deel III, deel IV of deel V, dan ziet dit op het betreffende deel van het eindproces-verbaal zoals dit door het Openbaar Ministerie aan de rechtbank en de verdediging is verstrekt.
2.Een proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming van 18 november 2022, pagina’s 2730 en 2721 (deel II), en de daarbij als bijlage gevoegde lijst van in beslag genomen goederen, pagina’s 2732 en 2733 (deel II), en een proces-verbaal van bevindingen van 30 maart 2022, pagina 2742 (deel II).
3.Een verslag van binnentreden in woning ex artikel 10 Awbi van 17 november 2022, pagina 2735 (deel II).
4.Een proces-verbaal van bevindingen van 15 maart 2023, pagina 2749, de vierde alinea en de zesde alinea onder het kopje ‘1.1 Gezinssituatie- en inkomen’ (deel II).
5.Een proces-verbaal van bevindingen van 15 maart 2023, pagina 2750, de laatste alinea onder het kopje ‘1.2 Uitgaven’. (deel II).
6.Een proces-verbaal van bevindingen van 10 mei 2022, pagina 2745 (deel II).
7.Een proces-verbaal van bevindingen van 15 maart 2023, pagina 2756 (deel II), en een proces-verbaal van bevindingen van 17 oktober 2022, pagina’s 2799 tot en met 2879 (deel II).
8.Een proces-verbaal van bevindingen van 10 mei 2022, pagina 2746, onder punt 2 (deel II), en een proces-verbaal van bevindingen van 15 maart 2023, pagina 2751, de eerste alinea (deel II).
9.Een proces-verbaal van bevindingen van 15 maart 2023, pagina’s 2753 tot en met 2755, de kopjes onder het kopje ‘2.3 Ontvangsten vanaf de [rekeningnummer 2] op naam van [naam]’ (deel II).
10.Een proces-verbaal van bevindingen van 21 juli 2022, pagina’s 2761 tot en met 2770 (deel II), en een proces-verbaal van verhoor verdachte [naam] van 9 december 2021, pagina 2775, de derde alinea, en pagina 2776, de eerste alinea (deel II).
11.Een proces-verbaal van bevindingen van 10 mei 2022, pagina 2746, onder punt 4 (deel II), en een proces-verbaal van bevindingen van 15 maart 2023, pagina’s 2751 en 2752, de alinea’s onder het kopjes ‘2.1 Contante stortingen 2020’ en ‘2.2 Contante stortingen gedurende 2021’ (deel II).
12.Een proces-verbaal van bevindingen van 15 maart 2023, pagina 2749, de laatste alinea, en pagina 2750, de eerste zin (deel II).
13.Een proces-verbaal van bevindingen van 15 maart 2023, pagina 2750, de aanhef en de eerste alinea onder het kopje ‘2. Witwashandelingen’ (deel II).
14.Een proces-verbaal van bevindingen van 10 mei 2022, pagina 2747, onder punt 7 (deel II).
15.Een proces-verbaal van bevindingen van 15 maart 2023, pagina 2757, de tweede alinea (deel II).
16.Een proces-verbaal van bevindingen van 10 mei 2022, pagina 2746, onder punt 5 (deel II).
17.Een proces-verbaal van bevindingen van 15 maart 2023, pagina 2757, de derde alinea (deel II).
18.Een proces-verbaal van bevindingen van 15 maart 2023, pagina 2755, de eerste alinea en de tweede alinea onder het kopje ‘2.4 Gebruik Audi Q5’ (deel II).
19.Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 17 november 2022, pagina 2713, de derde alinea van de verklaring, de eerste twee regels, pagina 2714, onder het kopje ‘Financiële huishouding’, de zesde alinea, de eerste twee zinnen, en de negende alinea, pagina 2715, de eerste alinea, de zevende regel, de zevende alinea en de negende alinea, de eerste tot en met de vierde regel (deel II).