3.2Het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank acht het op basis van de inhoud van wettige bewijsmiddelen, de bewijsmiddelen zoals omschreven in voornoemd vonnis en het opgemaakte rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van 20 oktober 2022,aannemelijk dat veroordeelde een bedrag van € 294.213,10 aan wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten en ontleent aan de inhoud van deze bewijsmiddelen ook de schatting van dat voordeel.
De rechtbank stelt vast dat de periode die ten grondslag ligt aan het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel ruimer is dan de door de rechtbank bij voornoemd vonnis bewezen verklaarde pleegperiode. De rechtbank overweegt daartoe dat op grond van artikel 36e, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht naast bewezen verklaarde feiten ook andere strafbare feiten als grondslag kunnen dienen voor de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, indien het aannemelijk is dat deze op enige wijze ertoe hebben geleid dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. De rechtbank komt tot het oordeel dat van die situatie hier sprake is. Het door veroordeelde genoten wederrechtelijk verkregen voordeel bestaat uit de volgende onderdelen.
A) Ontvangsten uit contante stortingen op eigen rekening
€ 75.413,--
B) Ontvangsten via derden
€ 13.477,--
C) Gelden op bankrekening [rekeningnummer 1]
€ 167.931,--
D) Gebruik leaseauto
€ 13.476,30
E) Huurwoning in Spanje en servies
€ 23.915,80
Totaal (2017 tot en met 2021)
€ 294.213,10
Veroordeelde heeft erkend het onder de posten A, B en D berekende wederrechtelijk voordeel te hebben genoten. De rechtbank is van oordeel dat de berekening van deze posten is gegrond op het in de strafzaak bewezen verklaarde feit en de daaraan ten grondslag gelegde bewijsmiddelen. Deze posten tellen op tot een bedrag van € 102.366,30 en behoren tot het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel.
De gelden op bankrekening [rekeningnummer 1]
De verdediging heeft gesteld dat veroordeelde niet de beschikking over de rekening met rekeningnummer [rekeningnummer 1] heeft gehad. De rechtbank overweegt als volgt.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat veroordeelde en [medeveroordeelde] gedurende de ontnemingsperiode in gemeenschap van goederen waren gehuwd en samenwoonden. De bankrekening met nummer [rekeningnummer 1] is door [naam 1] voor [medeveroordeelde] geopend. [medeveroordeelde] gebruikte deze rekening.Blijkens een analyse van deze rekening zijn via de bankrekening een geursysteem voor in huis en een Black Bananas-trainingspak aangeschaft. Ook vinden er meerdere overboekingen plaats naar een rekening op naam van [naam 2]. Deze overboekingen hebben omschrijvingen als ‘barbie auto’, ‘PlayStation + spellen’, ‘slaapfeestje’ en ‘bedankt voor de gezellige avond’. Uit een analyse van de rekening op naam van veroordeelde, met nummer [rekeningnummer 2], blijkt dat óók via deze rekening overboekingen naar [naam 2] hebben plaatsgevonden. Deze overboekingen hebben omschrijvingen als ‘ongelukje schoolplein’ en ‘kun je mij bellen of//appen gr. [naam 3]’.
Gelet op voernoemde feiten en omstandigheden acht de rechtbank het aannemelijk dat veroordeelde meerdere betalingen heeft verricht via de bankrekening met nummer [rekeningnummer 1]. Daarmee heeft zij beschikkingsmacht over (de gelden op) deze bankrekening gehad. Dat [medeveroordeelde] eveneens de beschikking had over deze bankrekening doet aan de beschikkingsmacht van veroordeelde niet af. Op deze rekening is een bedrag van
€ 167.931,-- ontvangen afkomstig van aan de criminele organisatie gelieerde personen, van welke organisatie [medeveroordeelde] voor deelname aan als één van de leiders is veroordeeld bij vonnis van deze rechtbank van 27 januari 2025. Dit bedrag behoort tot het wederrechtelijk verkregen voordeel van veroordeelde.
De huurwoning in Spanje en het servies.
De verdediging heeft gesteld dat veroordeelde niet over de huurwoning in Spanje en het servies kon beschikken, omdat zij als gevolg van haar werk en de zorg voor haar kinderen niet voor langere periodes naar Spanje kon afreizen. De rechtbank overweegt als volgt.
Veroordeelde en [medeveroordeelde] hebben enkele maanden een woning in Spanje gehuurd.
De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheid dat veroordeelde niet naar de huurwoning kon afreizen, niet afdoet aan de beschikkingsmacht over deze woning en het in de woning aangetroffen servies. De maandelijkse lasten van deze woning bedragen € 3.201,36.
De rechtbank acht het aannemelijk dat de woning is gehuurd van juni 2021 tot en met november 2021, een periode van zes maanden. Omdat de huur eenmaal via de rekening met nummer [rekeningnummer 1] is voldaan, is deze onder post C al meegerekend. Dit betekent dat deze post € 16.006,80 bedraagt. Ook het in de huurwoning aangetroffen servies en glazen van het merk Versace met een waarde van € 7.909,-- merkt de rechtbank aan als wederrechtelijk verkregen voordeel van veroordeelde.
Het voorgaande brengt met zich dat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel schat en zal vaststellen op € 294.213,10.