Op 27 januari 2025 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een veroordeelde die in een eerdere strafzaak was veroordeeld voor deelname aan een criminele organisatie en witwassen. De officier van justitie had gevorderd dat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde zou vaststellen op € 28.500,-- en hem zou verplichten dit bedrag aan de Staat te betalen. De rechtbank heeft de vordering behandeld tijdens een zitting op 18 december 2024, waarbij de veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsman, aanwezig was. De rechtbank heeft de bewijsstukken en de verklaringen van de veroordeelde en de officier van justitie in overweging genomen.
De rechtbank concludeert dat de veroordeelde een bedrag van € 28.500,-- aan wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten, gebaseerd op de administratie van de criminele organisatie en de verklaringen van de veroordeelde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde vanaf de inschrijving van zijn bedrijven in de Kamer van Koophandel een maandelijkse vergoeding ontving voor het op naam hebben van deze rechtspersonen. De verdediging heeft betoogd dat de ontnemingsvordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, maar de rechtbank heeft dit verweer verworpen.
De rechtbank heeft de verplichting tot betaling van € 28.500,-- aan de Staat opgelegd, waarbij zij heeft overwogen dat de draagkracht van de veroordeelde in de executiefase aan de orde kan worden gesteld, maar dat het nu te vroeg is om te concluderen dat hij geen draagkracht heeft. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht en is openbaar uitgesproken op 27 januari 2025.