ECLI:NL:RBOVE:2025:42

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 januari 2025
Publicatiedatum
8 januari 2025
Zaaknummer
ak_24_4346_4148
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening en beroep tegen besluit CBR inzake rijgeschiktheid na alcoholgebruik

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser, die tegen het besluit van het CBR is opgekomen. Het CBR had eiser een onderzoek naar zijn rijgeschiktheid opgelegd na een aanhouding op 25 december 2023, waarbij in zijn bloed een alcoholpercentage van 839 μg/l werd aangetroffen. Eiser had op bevel van de politie enkele meters achteruit gereden, wat leidde tot de vraag of hij als bestuurder met een te hoog alcoholpromillage aan het verkeer had deelgenomen. De voorzieningenrechter oordeelt dat eiser niet kan worden verweten dat hij op politiebevel handelde en dat er geen grond is om te concluderen dat hij niet over de rijvaardigheid beschikt. Het bestreden besluit van het CBR wordt vernietigd en het primaire besluit wordt herroepen. Eiser krijgt recht op vergoeding van griffierecht en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummers: ZWO 24/4148 en 24/4346
uitspraak van de voorzieningenrechter op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[eiser], uit [woonplaats], eiser
(gemachtigde: mr. J.J. van 't Hoff),
en
de directie van het CBR
(gemachtigde: mr. S.J.M. van der Ark)
Inleiding
1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser gericht tegen het besluit van het CBR aan hem een onderzoek naar de rijgeschiktheid op te leggen.
Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist hij ook op het beroep van eiser daartegen. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
1.1. Het CBR heeft bij besluit van 7 juni 2024 (het primaire besluit) bepaald dat eiser een onderzoek moeten laten doen naar zijn alcoholgebruik, omdat eiser op 25 december 2023 is aangehouden met een alcoholpercentage in zijn bloed van 838 ug/l. Met het bestreden besluit van 18 oktober 2024 op het bezwaar van eiser is het CBR bij dat besluit gebleven.
1.2. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om het bestreden besluit bij wijze van voorlopige voorziening te schorsen.
1.3. Het CBR heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 9 december 2024 op zitting behandeld. Eiser, mr. [naam], kantoorgenoot van mr. J.J. van ’t Hoff en de gemachtigde van het CBR hebben deelgenomen aan de zitting.
Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist hij ook op het beroep van eiser daartegen. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

2.Overwegingen

Spoedeisend belang
2.1.
De voorzieningenrechter neemt aan dat sprake is van een voldoende spoedeisend belang nu eiser zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk.
Feiten en omstandigheden
2.2.
Op 29 mei 2024 heeft het CBR van de politie een mededeling ingevolge artikel 130 WVW94 ontvangen. Uit deze mededeling en de daarbij gevoegde processen-verbaal is het CBR gebleken dat de politie heeft geconstateerd dat eiser op 25 december 2023 ’s-avonds in Den Haag in een auto zat, dat de auto stilstond op de rijbaan te weten op een kruising en dat de alarmlichten van de auto brandden. De politie heeft vervolgens via een speaker aangegeven dat de auto moest doorrijden zodat er geen verkeersstremming ontstond. Nadat de politie deze opdracht herhaalde, reed eiser 10 tot 15 meter naar achteren en stond eiser weer stil. De politie constateerde dat eiser glazig uit zijn ogen keek en dat hij niet duidelijk uit zijn woorden kwam. Eiser heeft toestemming verleend aan een voorlopig ademonder-zoek. In zijn bloed werd de stof alcohol aangetroffen met een waarde van 839 ug/l (= 1,930 0/00. De politie heeft de bevindingen doorgegeven aan het CBR. Hierop heeft het CBR de besluiten genomen zoals die in de inleiding zijn genoemd.
Deze feiten zijn tussen partijen niet in geschil.
Het wettelijk kader
2.3.
Het bestreden besluit is gebaseerd op de artikelen 130 tot en met 134a van de Wegenverkeerswet en op een aantal bepalingen uit de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid.
Aan het besluit ligt ten grondslag dat het vermoeden bestaat dat eiser als houder van een rijbewijs niet langer geschikt over de rijvaardigheid of geschiktheid die vereist is voor het besturen van motorrijtuigen.
2.4.
In deze zaak gaat het om de vraag of het CBR terecht op basis van de geschetste feiten heeft geconcludeerd dat genoemd vermoeden bestaat.
Hierbij is van belang dat de politierechter in een mondeling vonnis van 4 november 2024 ten aanzien van dit feitencomplex naar aanleiding van een vordering van de officier van justitie op grond van artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet heeft geoordeeld dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend is bewezen, maar dat een rechtvaardigingsgrond van toepassing is.
De politierechter heeft eiser daarom ontslagen van alle rechtsvervolging. De politierechter heeft overwogen:
“De verdediging heeft een beroep gedaan op een rechtvaardigingsgrond, te weten artikel 43
van het wetboek van Strafvordering, een bevoegd gegeven ambtelijk bevel. De
politierechter overweegt dat niet strafbaar is hij die een feit begaat ter uitvoering van een
ambtelijk bevel gegeven door het daartoe bevoegde gezag.
Vaststaat dat de verdachte in de auto heeft gereden. Ook staat vast dat alcohol in het bloed
van verdachte is gevonden. Uit het proces-verbaal van de politie blijkt dat de verdachte na
het horen van het bevel via de speakers van de politie dat hij door moest rijden, het voertuig
heeft bestuurd. Er was gelet op deze mededeling van de politie geen andere optie voor de verdachte, het moest, Wellicht had de verdachte kunnen uitstappen en zeggen dat hij had
gedronken. Maar, als de politie iets zegt, dan moet dat gebeuren. Het handelen van de
verdachte, gesteund door de verklaring van de neef en het proces-verbaal van de politie,
resulteert erin dat sprake was van uitvoering geven aan een bevoegd gegeven ambtelijk
bevel, Er is sprake van een rechtvaardigingsgrond ex. artikel 43 Sv, en dan is de verdachte
niet strafbaar. Ontslag van alle rechtsvervolging volgt.”
2.5.
Ook in deze bestuursrechtelijke procedure staan de geschetste feiten vast. Eiser kan niet worden verweten dat hij op bevel van de politie enkele meters in de auto achteruit is gereden. Ten aanzien van dit feitencomplex en het noodzakelijke vermoeden is er geen grond om in het kader van de toepassing van artikel 130 en 131 Wegenverkeerswet anders te oordelen.
2.6.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan niet de conclusie worden getrokken dat eiser als bestuurder met een te hoog alcohol promillage aan het verkeer heeft deelgenomen. Daarom kan daaraan niet het vermoeden worden ontleend dat eiser niet langer beschikt over de rijvaardigheid om een motorrijtuig te besturen.
Dat betekent dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering.
2.7.
Het CBR heeft ten onrechte aan eiser een onderzoek naar zijn alcoholgebruik opgelegd. Om die reden is het beroep gegrond en vernietigt de voorzieningenrechter het bestreden besluit.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Hij zal daartoe het primaire besluit van 7 juni 2024, waarbij het onderzoek aan eiser is opgelegd, herroepen.
2.8.
Dat betekent dat ook de schorsing van het rijbewijs cq het rijverbod van eiser met onmiddellijke ingang moet worden opgeheven.
Omdat er uitspraak wordt gedaan op het beroep van eiser, is het niet meer nodig een voorlopige voorziening te treffen. Daarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening af.
3. Omdat het beroep gegrond is moet het CBR het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het CBR moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 2721.- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend, een verzoek om een voorlopige voorziening heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

3.Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
- bepaalt dat het CBR het griffierecht van € 374,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het CBR tot betaling van € 2721,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.T. de Kwaasteniet, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van C. Kuiper, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.