Op 27 januari 2025 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak waarbij de veroordeelde de verplichting is opgelegd tot betaling van € 19.500,-- aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft deze beslissing genomen naar aanleiding van een vordering van de officier van justitie, die het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel werd geschat, heeft vastgesteld op € 19.500,--. De veroordeelde, geboren in 1973 en zonder vaste woon- en/of verblijfplaats, is eerder veroordeeld voor deelname aan een criminele organisatie en het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet.
De procedure omvatte een schriftelijke vordering van de officier van justitie, die op 3, 9, 16 en 17 december 2024 is behandeld. De verdediging heeft betoogd dat de ontnemingsvordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de vordering gegrond is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde in de periode van november 2020 tot en met november 2021 een bedrag van € 1.500,-- per maand heeft ontvangen, wat leidt tot het totale bedrag van € 19.500,--.
De rechtbank heeft ook overwogen dat de draagkracht van de veroordeelde in de executiefase aan de orde kan worden gesteld, maar dat het te vroeg is om te concluderen dat de veroordeelde geen draagkracht heeft. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en de rechtbank heeft de verplichting tot betaling aan de Staat opgelegd, evenals de duur van de gijzeling die kan worden gevorderd.